Limburgs verhaal over achtjarige kinderen die voor het geloof kiezen. Hoe verhoudt zich dat tot de kinderrechten?

Uit de video van L1 Nieuws blijkt dat er in de rooms-katholieke kerk steeds minder communicantjes zijn. Dat gaat dan om Limburg. L1 Nieuws spreekt van ‘een duidelijke afname‘.

Dat is in lijn met de ontkerkelijking in Nederland die de afgelopen jaren vooral onder katholieken groot is geweest. Was volgens opgave van het CBS in 1970 nog 40% van de Nederlanders katholiek in 2023 was dat nog 17%.

Er is iets merkwaardigs aan de hand met de video. Marie-José Degens is in het bisdom Roermond preventiemedewerker, catechiste en geeft communie- en vormsellessen. Ook verricht ze vrijwilligerswerk in een aantal parochies. Degens meent dat de kinderen die kiezen voor hun Eerste Heilige Communie dit doen met veel meer overtuiging dan vroeger.

Haar mening onderbouwt ze zo: ‘Je merkt de laatste jaren steeds meer dat kinderen zelf kiezen, samen met hun ouders, ook soms ook helemaal alleen, en dat ze toch echt wel een verband met het geloof hebben. Met Jezus, met God. Dat merk ik wel, ze voelen toch een soort steun, iemand die bij hen is. Een soort vriend en ieder kind doet dat eigenlijk op zijn of haar eigen manier. En dat is het mooie en dat moet je ook laten vind ik‘.

De sleutelpassage is ‘samen met hun ouders‘. Degens probeert de kinderen van ongeveer acht jaar een zelfstandigheid en zelfbeschikking toe te meten die ze niet hebben. De paus stelde de ondergrens voor de communie vast op zeven jaar. Waar het Vaticaan aan toevoegde dat ‘niemand een volledige kennis van het geloof hoeft te hebben om toegelaten te worden tot de onderhavige sacramenten’.

De toelichting bij artikel 14 van de Kinderrechten zegt: ‘Ouders mogen kinderen stimuleren om een bepaald geloof te volgen. In het Kinderrechtenverdrag staat echter dat kinderen niet gedwongen of verplicht mogen worden om een bepaald geloof te hebben. Niet door hun ouders en niet door de regering.’

Kinderen moeten kunnen besluiten om niet in God te geloven , terwijl hun ouders dat misschien wel doen‘, zo zegt de toelichting. Dat lijkt hier niet aan de orde. De kinderen worden door ouders richting katholieke kerk geduwd waarbij Degens suggereert dat de kinderen dat volledig zelf hebben beslist zonder druk van hun omgeving.

Jonge kinderen van acht jaar zijn niet in staat om de gevolgen van hun daden te overzien. In het strafrecht geldt een ondergrens van twaalf jaar.

Het verhaal van Degens dat achtjarige kinderen zelf voor Jezus kiezen is onwaarschijnlijk. De stelling dat ze zelfs met ‘meer overtuiging‘ kiezen dan vroeger is wensdenken van Degens. Het zijn volwassenen die de kinderen beïnvloeden. Stimuleren bij kinderen van het geloof mag, maar waar gaat dat over in dwang en verplichting?

De video roept de vraag op hoe de vrijheid van godsdienst en kinderrechten zich tot elkaar verhouden. Vooralsnog krijgt de vrijheid van godsdienst het voordeel van de twijfel. Bij nader inzien is dat een achterhaald standpunt omdat het haaks staat op de keuzevrijheid van kinderen.

Belgische Raad van State verplicht Vlaamse regering om 5-jarige kleuters godsdienstles of zedenleer aan te bieden

Soms staat het verstand even stil bij het lezen van nieuwsberichten. De Vlaamse regering wordt door de Belgische Raad van State verplicht om Vlaamse kleuters van vijf jaar vanaf het schooljaar 2020-2021 wekelijks twee uur godsdienstonderwijs of (niet-confessionele) zedenleer aan te bieden. Zo staat het in een recent advies van de Raad van State, aldus een bericht van 14 mei 2020 van kerknet.be. Het advies zegt onder meer: ‘De uitbreiding van de leerplicht heeft tot gevolg dat de Vlaamse Gemeenschap de nodige maatregelen zal moeten nemen om ervoor te zorgen dat aan de betrokken kleuters in het officieel onderwijs (..) onderricht in de verschillende erkende godsdiensten en de niet-confessionele zedenleer wordt aangeboden.’ Dit besluit roept de vraag op wie in hemelsnaam de leden van de Belgische Raad van State zijn die dit besluit hebben genomen en waarom ze denken dat kleuters van vijf jaar met dit soort onderwijs gediend zijn.

De ‘jaren des onderscheids’ in de Rooms-katholieke kerk werden ooit door Paus Pius X vastgesteld op zeven jaar. Het is de vraag of dit besluit niet in strijd is met artikel 14 van de kinderrechten dat in de toelichting zegt: ‘Kinderen moeten ook kunnen besluiten om niet in God te geloven, terwijl hun ouders dat misschien wel doen. Kinderen moeten goede informatie krijgen over de verschillende godsdiensten, zodat zij zelf een keuze kunnen maken over welk geloof het beste bij ze past. De regels van een geloof mogen nooit schadelijk voor kinderen zijn’. Ben Weyts is namens de rechts-nationalistische N-VA minister van Onderwijs in de Vlaamse regering. Deze partij staat er niet bekend om de christelijke agenda van de confessionele partijen te volgen. Het toezicht op dit onderwijs aan 5-jarige kleuters is essentieel omdat ze makkelijk manipuleerbaar zijn.

Een verwijzing op Kerknet.be wijst op het gevaar van indoctrinatie van de 5-jarige kleuters en geeft reden tot zorg: ‘Thomas (Theologie, Onderwijs en Multimedia: Actieve Samenwerking), de portaalwebsite van en voor de leerkrachten rooms-katholieke godsdienst van alle onderwijsnetten in Vlaanderen onder de auspiciën van de Faculteit Theologie en Religiewetenschappen van de KU Leuven, publiceert [op] de site de integrale tekst van het advies van de Raad van State, dat blijkbaar al op 30 april werd gepubliceerd. De commentaar is even kort als positief: Goed nieuws in corornatijden [sic] waarin nood aan zingeving en levensbeschouwing steeds meer blijkt!’. Voor de duidelijkheid: het betreft zingeving en levensbeschouwing van 5-jarige kleuters.

Foto: Schermafbeelding van deel artikelBelgische Raad van State: Godsdienstonderwijs verplicht in kleuterklas’ op Katholiek Nieuwsblad, 16 mei 2020.

Hogeschool Odisee Aalst: Mag godsdienstonderwijs aan kleuters volgens de kinderrechten?

De Vlaamse Opleiding Kleuteronderwijs van de Hogeschool Odisee in Aalst biedt vanuit een christelijke traditie studenten in het lesprogram de optie tussen een katholieke of een niet-katholieke versie. In de uitleg wordt door de docenten druk geschoven met begrippen. Alsof de identiteit van de Hogeschool vloeibaar is en voortdurend verandert. ‘Geloof’ wordt gelijkgesteld aan het ‘katholieke geloof’ en de ‘christelijke traditie’ aan de ‘rooms-katholieke traditie’. De niet-katholieke studenten worden in de video onderscheiden als moslima’s (zijn er geen mannelijke studenten?), niet-gelovige, ongelovige en anders-gelovige, randkerkelijke en protestant-gelovige studenten. Dat is blijkbaar diversiteit vanuit katholiek perspectief. De docenten stralen begrip en verdraagzaamheid uit, maar de vraag die deze video oproept is waarom er godsdienstonderwijs aan kleuters (circa 4 tot 6 jaar) gegeven moet worden en in welke vorm dat gebeurt. Nog los van de vraag of dat dan katholiek, protestant-gelovig, randkerkelijk of anders-gelovig godsdienstonderwijs is.

Vraag is of het in strijd is met artikel 14 van de kinderrechten. De toelichting zegt: ‘Meestal leren kinderen van hun ouders en op school over geloof en religie. Het wel of niet hebben van een bepaalde geloofs- of levensovertuiging kan een belangrijk onderdeel van de opvoeding zijn. Ouders mogen kinderen stimuleren om een bepaald geloof te volgen. In het Kinderrechtenverdrag staat echter dat kinderen niet gedwongen of verplicht mogen worden om een bepaald geloof te hebben, niet door hun ouders en niet door de regering. Als ze willen, kunnen kinderen naar een kerk of moskee gaan terwijl hun ouders niet geloven. Kinderen moeten ook kunnen besluiten om niet in God te geloven, terwijl hun ouders dat misschien wel doen. Kinderen moeten goede informatie krijgen over de verschillende godsdiensten, zodat zij zelf een keuze kunnen maken over welk geloof het beste bij ze past. De regels van een geloof mogen nooit schadelijk voor kinderen zijn.’ De ‘jaren des onderscheids’ in de Rooms-katholieke kerk werden ooit door Paus Pius X vastgesteld op zeven jaar.

De grens van wat aanvaardbaar is voor kinderen in een godsdienst ligt tussen stimuleren en dwingen. Een christelijke onderwijsorganisatie mag kinderen aansporen, maar niet in een dwingend programma binden. Het dienstbaar maken van kleuters van vier tot zes jaar gaat verder dan stimuleren en is feitelijk onderwerping. Hoe maatschappelijk aanvaardbaar en in lijn met de kinderrechten is het programma van het kleuteronderwijs dat Odisee aan studenten aanbiedt? Als het meer is dan een neutrale oriëntatie op levensovertuiging en godsdienst, dan valt het niet binnen de grenzen van de kinderrechten. Als de religieuze overtuiging er niet toe doet roept dat de vraag op waarom Odisee niet alle studenten dezelfde optie aanbiedt. Er wringt iets doordat dat niet gebeurt. Dat wordt in de toelichting door de docenten badinerend en verhullend gepresenteerd.

Overheidscampagne ‘Huwelijksdwang’ vermijdt verwijzingen islam

De campagne ‘Trouw tegen je wil‘ van het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid beoogt de bevordering van de bewustwording over huwelijksdwang: ‘In Nederland hoef je niet te accepteren, dat je van je ouders moet trouwen met iemand waar je niet zelf voor gekozen hebt. (..) Hier in Nederland mag je niet gedwongen worden. Sterker nog, het is volgens de wet zelfs verboden.’ De site verwijst naar het onderzoek ‘Zo zijn we niet getrouwd’ (2014) dat in opdracht van Sociale Zaken door het Verwey-Jonker Instituut werd gehouden. Daaruit blijkt dat in Nederland jaarlijks een paar honderd gevallen van huwelijksdwang voorkomen.

Huwelijksdwang is een ernstig onderwerp dat een overheidscampagne rechtvaardigt. Maar er is iets geks aan de hand met het campagnebeeld. Uit het onderzoek ‘Zo zijn we niet getrouwd’ blijkt dat huwelijksdwang sterk gerelateerd is aan de islam: ‘Bij alle drie de thema’s [GK: Huwelijksdwang, achterlating en huwelijkse gevangenschap] hebben de meeste slachtoffers een islamitische achtergrond. Een hindoeïstische of christelijke achtergrond komt in (veel) mindere mate voor (5%).’ Zodat het logisch zou zijn dat de campagne zich op de grootste doelgroep zou richten: moslims of huwelijkspartners in een islamitische omgeving.

Maar dat doet de campagne niet. Vermijden van verwijzingen naar de islam is een bewuste keuze. Het vermijdt in woord en beeld verwijzingen naar de islam. De campagne spreekt in abstracties en richt zich tot wat op het oog doorsnee jong-volwassen Nederlanders lijken. Eerder in een neutraal-modernistische dan een conservatieve omgeving. Met eigen kamer, computer, zonder hoofddoek of geloofskenmerken. De doelgroep waar het om gaat krijgt geen gezicht. Is een campagne die zich in niemandsland afspeelt optimaal effectief?

Tweede Kamer ziet nu geen aanleiding voor onderzoek kinderrechten in religieuze organisaties

In twee posts hier en hier vroeg ik aandacht voor kinderrechten binnen religieuze instellingen. Ook vroeg ik naar een grootschalig wetenschappelijk onderzoek om de positie van genoemde kinderen in kaart te brengen.

Aanleiding was de Evangelie Gemeente Utrecht (EGU) die diensten aanbiedt aan kinderen. Zoals aan meisjes van 8 jaar die het meerjarige programma ‘Sampie’ volgen dat gebaseerd is op het lesprogramma BreakOut van de Amerikaanse Saddleback Church. Het gaat niet specifiek om de EGU en het gaat er niet om dat daar sprake zou zijn van misstanden. Het gaat om de ontwikkeling en de groei van kinderen. Ik vatte dat aldus samen: ‘Mij baart het zorgen dat kinderen van acht jaar in een cursusprogramma van 30 lessen wordt geleerd ‘om verantwoordelijkheid te dragen, leiderschap en dienstbaarheid’. Hoe stimulerend of hoe dwingend is dat?’

Mijn zorgen en het verzoek om een onderzoek stuurde ik naar enkele woordvoerders Justitie/Kinderrechten in de Tweede Kamer. Hun antwoord was in grote lijnen eensluidend. Ze zetten zich in voor kinderrechten, maar zien geen misstanden of directe aanleiding voor een onderzoek. Drie kamerleden antwoordden inhoudelijk. Michiel van Nispen (SP) citeerde ik al in een vervolgstuk. Loes Ypma (PvdA) bedankte voor de suggestie van een grootschalig onderzoek, maar: ‘Het is te bediscussiëren of de peuterklassen etc waar u naar verwijst kindermishandeling is, of juist een mooie bijdrage aan de opvoeding’.  Joost Taverne (VVD) gaf een juridisch antwoord en wees op de vrijheid van godsdienst en van meningsuiting, en de scheiding tussen kerk en staat. Hij merkte op dat hij het scherp in de gaten houdt, maar ‘dat er geen wettelijke grenzen worden overschreden bij kinderdiensten van religieuze organisaties’. Tekent de verwijzing naar het strafrecht niet juist het tekort?

Vraag is of de wettelijke benadering die deze kamerleden volgen zinvol is om te komen tot een oriënterend sociaal-wetenschappelijk onderzoek over de kinderrechten binnen religieuze organisaties. Hebben wetgevers een instrument om artikel 14 IVRK te toetsen dat in een toelichting zegt: ‘dat kinderen niet gedwongen of verplicht mogen worden om een bepaald geloof te hebben, niet door hun ouders en niet door de regering. Ouders mogen kinderen wel stimuleren om een bepaald geloof te volgen. De regels van een geloof mogen alleen nooit schadelijk voor kinderen zijn.’ Kortom, zowel ouders als overheid dienen terughoudend op te treden. Maar hoe kan de overheid dat afwegen als het geen onderzoek doet en geen overzicht heeft in welke mate ouders die hun kinderen lesprogramma’s van religieuze instellingen laten volgen minder terughoudend optreden? Hoe kan zonder betrokkenen te bruuskeren dat gat tussen theorie en praktijk overbrugd worden?

Rechten van kinderen die nog niet de jaren des onderscheids (interpretatie: 7 of minimaal 12 jaar) bereikt hebben en daarom beïnvloedbaar zijn is een aloude discussie die al door strijdbare atheïsten als Richard Dawkins en Christopher Hitchens is aangekaart. Wat is de vrijheid voor het kind en wat voor de ouder? Zonder te beweren dat deze atheïsten gelijk hebben stellen ze vragen over een religieuze opvoeding die het nadenken waard zijn. Ze stellen dat het kinderen vooral beperkt in keuzes in hun latere leven: ‘religieus onderwijs vangt ze bewust in een manier van leven waar het steeds moeilijker aan te ontsnappen is als ze opgroeien’.

Op zijn minst rijst de vraag of programma’s voor kinderen binnen religieuze instellingen op alle onderdelen in lijn zijn met de kinderrechten. Vooral bij het aanbieden van lesprogramma’s aan jonge kinderen van 0 tot 6 jaar zoals de EGU doet kan afgevraagd worden of dat beredeneerd vanuit de kinderrechten samengaat met de onderwijsdoelstelling (artikel 29 IVRK) gericht op ‘zo volledig mogelijke ontplooiing van de persoonlijkheid, talenten en geestelijke en lichamelijke vermogens van het kind‘. EGU zegt over kinderen tot 12 jaar: ‘Kinderen leren veel van zien doen, nadoen, en zelf doen!’ Vooral dat nadoen zou de wetgever die kinderrechten niet strikt-juridisch interpreteert zorgen moeten baren over de vrijheid van gedachte van genoemde kinderen.

je

Foto: Still uit documentaire Jesus Camp (2006) van Heidi Ewing. Video: Toelichting op Movies that Matter:Jesus Camp is een controversiële documentaire over de conservatieve Christelijke beweging in de Verenigde Staten. Op onthutsende wijze is te zien hoe kinderen in een zomerkamp worden gemanipuleerd en klaargestoomd om het geloof te verspreiden.’ 

Nogmaals gevraagd: onderzoek naar kinderrechten in religieuze organisaties

Children_with_Dr._Samuel_Green,_Ku_Klux_Klan_Grand_Dragon,_July_24,_1948

Naar aanleiding van een kinderprogramma van de Evangelie Gemeente Utrecht vroeg ik afgelopen week in een stukje naar een onderzoek van kinderrechten in religieuze organisaties. Uit het pamperen van baby’s, peuters, kleuters en kinderen van midden/middenbouw zag ik een grens overschreden die zich slecht verhield met kinderrechten. Ik zag daarin een rol voor preventie: ‘Gelovige ouders of een religieuze organisatie mogen kinderen aansporen, maar niet in een dwingend programma binden. Het dienstbaar maken van meisjes vanaf acht jaar gaat verder dan stimuleren en is feitelijk onderwerping. Nodig is een grootschalig wetenschappelijk onderzoek waarin cursussen en programma’s van religieuze organisaties voor kinderen tot 12 jaar doorgelicht worden en bekeken wordt hoe maatschappelijk aanvaardbaar en in lijn met de kinderrechten deze zijn.

Ik stuurde de verwijzing naar het stukje met een begeleidende e-mail naar kamerleden van de commissie Veiligheid en Justitie en krijg tot nu toe slechts reactie van een kamerlid. Opvallend weinig, waar hetzelfde soort berichten over Edward Snowden, Julian Assange of Oekraïne altijd veel meer reacties uitlokken.

De reactie van Michiel van Nispen (SP) gaf aan waar het probleem lag: ‘Het is mij niet geheel duidelijk welke signalen er zouden zijn dat er rechten van kinderen zouden worden geschonden. Ik begrijp ergens uw zorg wel – aan kinderen kan en mag inderdaad niets worden opgedrongen – maar aan deze bijeenkomsten zie ik op het eerste oog niets vreemds.’ Waarop ik antwoordde: ‘ Inderdaad is op het eerste gezicht niet duidelijk dat er binnen religieuze organisaties kinderrechten geschonden worden. Maar dat zetten ze ook niet op hun website. Ik acht het echter niet onaannemelijk dat het gebeurt. Daarom lijkt me een verkennend wetenschappelijk onderzoek zinvol. In elk geval een commissiedebat daarover. Mij baart het zorgen dat kinderen van acht jaar in een cursusprogramma van 30 lessen wordt geleerd ‘om verantwoordelijkheid te dragen, leiderschap en dienstbaarheid’. Hoe stimulerend of hoe dwingend is dat? Heeft de politiek daar eigenlijk wel zicht op? Of de kinderombudsman? Ik begrijp de koudwatervrees van politieke partijen om zich niet te branden aan de vrijheid van godsdienst. Maar is de vrijheid van de kinderen het niet waard om verder te kijken?

Waarop Van Nispen antwoordde: ‘We kunnen echter niet, zonder dat we concrete signalen hebben dat er zaken mis zijn, vragen onderzoek in te stellen. Dat heeft niets met koudwatervrees te maken of het niet belangrijk vinden van de rechten het kind, maar met het feit dat er wel een concrete aanleiding moet zijn om überhaupt ergens onderzoek naar te laten instellen.’ Dit is langs elkaar heen praten, want ik vroeg niet om een concreet onderzoek bij een bepaalde organisatie, maar om een verkennend onderzoek. Liefst door een academische instelling die hierin is gespecialiseerd. Dat kan beginnen als administratief onderzoek dat de op kinderen gerichte programma’s onderzoekt om later in te zoomen op concrete instellingen als daar aanleiding toe is. Dan pas. Uit het gebrek aan reacties -of interesse- van kamerleden concludeer ik toch dat ze er hun vingers niet aan willen branden. Bevreesd om van discriminatie beschuldigd te worden. Preventie loont?

Foto: ‘Two children wearing Ku Klux Klan robes and hoods stand on either side of Dr. Samuel Green, a Ku Klux Klan Grand Dragon, at Stone Mountain, Georgia on July 24, 1948.

Gevraagd: onderzoek naar kinderrechten in religieuze organisaties

kin

Volgens Nu.nl denkt het OM na over vervolging van de Evangelie Gemeente Utrecht (EGU) naar aanleiding van een oordeel van het College van de Rechten van de Mens over de weigering van de EGU en Zaalverhuur 7 dat de verhuur in het gebouw Boothstraat 7 coördineert om COC-jongeren een zaal te verhuren. Het College -dat opereert op het terrein van advies, onderzoek en voorlichting- oordeelt: ‘Godsdienstvrijheid is een groot goed in Nederland. Dat neemt niet weg dat als een kerkgenootschap besluit de ruimten van een kerk openbaar aan te bieden, hij huurders in principe niet mag weigeren. (..) Het kerkgenootschap stelt dat het niet zozeer de COC-werkgroep afwijst, maar de activiteiten die de werkgroep wil uitvoeren. (..) In dit geval is staat echter niet vast dat de COC-werkgroep is afgewezen vanwege de activiteiten die zij wilde organiseren. (.) Daarom oordeelt het College dat het kerkgenootschap en de Zaalhuur7 de jongeren niet hadden mogen weigeren.’

Het OM kan uitzoeken of er sprake van discriminatie is. Maar wordt dit geen onnodig theoretische discussie tussen volwassenen met een hoog scherpslijperij-gehalte? Hoe belangrijk is dit debat in de praktijk van een stad als Utrecht waar volop zalen te huur zijn? Waarom wil de COC-werkgroep juist bij de EGU waarvan het op voorhand kan weten dat het afwijzend staat tegenover seksuele diversiteit een zaal huren? Is dat naïviteit, provocatie of het opzoeken van een confrontatie? Moet het OM hier haar kostbare tijd aan besteden?

Schadelijker zijn de kinderdiensten die de EGU aanbiedt. Religieuze organisaties hebben er belang bij om kinderen zo vroeg mogelijk in hun invloedssfeer te trekken. Begin 20ste eeuw was er binnen de katholieke kerk een debat wat de jaren des onderscheids zijn. Belangrijk met betrekking tot het toelaten van kinderen tot de sacramenten van de communie en de biecht. Wikipedia: ’Sommigen beweerden dat men in de jaren des onderscheids (minimaal twaalf jaar) moest zijn om oprecht te kunnen biechten en dat men een volledig begrip van het geloof moest hebben om ter communie te kunnen gaan. Deze beide opvattingen werden door Pius X als een dwaling aangemerkt.’ De paus stelde de leeftijd voor de eerste Heilige Communie vast op ongeveer zeven jaar. In de katholieke kerk werd deze leeftijd de ondergrens, waarbij opmerkelijk is dat ‘niemand een volledige kennis van het geloof hoeft te hebben om toegelaten te worden tot de onderhavige sacramenten’.

De EGU ziet kinderen als een verlengde van de eigen doelstelling: ‘Wij vinden kinderen belangrijk. Zij zijn de toekomst van onze gemeente.’ Kinderen worden dienstbaar gemaakt aan een doel dat niet primair hun doel is en waarbij hun ontwikkeling, individualisme en eigenheid niet vooropstaat. De EGU biedt programma’s aan die gericht zijn op baby’s (0-2 jaar), peuters (2-4 jaar), kleuters (4-6 jaar) en midden/bovenbouw (6-12 jaar). Hoe dat werkt volgt uit de toelichting van ‘een kinderkring voor meisjes vanaf 8 jaar’: ‘een dynamisch meerjarig programma dat de kinderen zal helpen stappen te nemen in hun groei naar geestelijke volwassenheid.’ en hoe het voelt ‘om verantwoordelijkheid te dragen, leiderschap en dienstbaarheid.’

Dit gaat niet over een verbod dat kinderen totdat ze de jaren des onderscheids hebben bereikt weggehouden moeten worden uit de sfeer van een religieuze organisatie waarvan de ouders deel uitmaken. Da’s een te krachtige ingreep die zich slecht verhoudt met de vrijheid van godsdienst. Maar kinderen hebben wel rechten. De toelichting bij artikel 14 van de Kinderrechten zegt: ‘Maar in het VN-Kinderrechtenverdrag staat dat kinderen niet gedwongen of verplicht mogen worden om een bepaald geloof te hebben, niet door hun ouders en niet door de regering. Ouders mogen kinderen wel stimuleren om een bepaald geloof te volgen. De regels van een geloof mogen alleen nooit schadelijk voor kinderen zijn.

De grens van wat aanvaardbaar is voor kinderen in een religie ligt tussen stimuleren en dwingen. Gelovige ouders of een religieuze organisatie mogen kinderen aansporen, maar niet in een dwingend programma binden. Het dienstbaar maken van meisjes vanaf acht jaar gaat verder dan stimuleren en is feitelijk onderwerping. Nodig is een grootschalig wetenschappelijk onderzoek waarin cursussen en programma’s van religieuze organisaties voor kinderen tot 12 jaar doorgelicht worden en bekeken wordt hoe maatschappelijk aanvaardbaar en in lijn met de kinderrechten deze zijn. In onderling overleg tussen onderzoekers, religieuze organisaties en overheid kan een leidraad opgesteld worden met aanbevelingen en verboden. Een uitkomst zou kunnen zijn dat er voortaan geen programma’s en cursussen meer aangeboden wordt aan kinderen tot acht jaar die verder gaat dan neutrale oriëntatie op andere religies en levensovertuigingen. Vanaf 12 jaar kan dan de catechisatie gegeven worden. Kinderen moeten zo vrij en neutraal binnen de religieuze organisatie kunnen verkeren. Als een specifieke religieuze organisatie dat idee niet deelt kan het OM optreden. Zinvol.

Foto: Schermafbeelding van kinderdienst van de Evangelie Gemeente Utrecht, 11 september 2014.

Joris Demmink en Jimmy Savile: een gelijkenis

Update 21 maart 2015: Advocaat Martin de Witte heeft gisteren een verzoek tot getuigenverhoor ingediend bij de Amsterdamse rechtbank, zo tekent Koen Voskuil op voor het AD. De zaak is aangespannen namens een voormalige minderjarige jongensprostitué. Op de lijst getuigen staan onder meer Ivo Opstelten, Fred Teeven en Joris Demmink. Nederland zou jarenlang pedofilie gedoogd hebben. De Witte maakt een vergelijking met de zaak Jimmy Savile: ‘Net als in Engeland bij de zaak-Savile moet ook hier de onderste steen boven komen’.

Een maand geleden barstte in Groot-Brittannië de bom over Jimmy Savile. De BBC-ster die jonge meisjes misbruikte. Tientallen jaren lang. En daar al die tijd mee wegkwam. De titel van een artikel vandaag in de New York Times zegt alles: ‘A Shield of Celebrity Let a BBC Host Escape Legal Scrutiny for Decades‘. Ofwel: ‘Een schild van beroemdheid laat een BBC-gastheer tientallen jaren lang aan wettelijk onderzoek ontsnappen’.

Nadat het establishment tientallen jaren wegkeek worden nu de gebruikelijke verdachten opgepakt. Afgelopen week de scharrelaars uit de showbizz Gary Glitter en Freddie Starr. Op z’n blog merkt Craig Murray op dat ze dienen om de wraak van het publiek te stillen. Maar dat de gedeelde ondeugden tussen Savile en zijn vrienden uit Koningshuis, politiek en ambtenarij laatstgenoemden niet onberispelijk maakt nu Glitter en Starr ‘hangen’. Vanwege de belangen zal de zaak echter nooit tot op de bodem uitgezocht worden vermoedt Murray: ‘I am sure there is a great deal more to know than Glitter and Starr. I fear we shall never be permitted to know it.’

De gelijkenis met de affaire Joris Demmink dringt zich op, hoewel er verschillen zijn. Parallel is dat ondanks aanwijzingen de rechtsgang door de zittende macht lange tijd werd gebruikt om een grondig onderzoek uit de weg te gaan. Verschil is dat de affaire Savile speelt in de ‘lossere’ wereld van televisie en showbizz en doet denken aan de Vlaamse affaire Jos Ghysen-Ireen Houben. De affaire Demmink is meer gegrond in de politiek en ambtenarij omdat Joris Demmink als hoogste ambtenaar van Justitie tot voor kort een actieve speler met directe invloed was. De invloed van Savile was indirect. In potentie maakt dit de affaire Demmink explosiever.

Begin oktober reageerde ik op het blog van Murray: ‘You also refer to alleged pedophile rings. (..) The Dutch government has not investigated the matter. As in your country, and in Belgium some years ago, rumours about high ranked politicians and a cover up are heard. And again the mainstream media are silenced.’ Er moet waarschijnlijk wat tijd overheen gaan en een nieuw machtsevenwicht ontstaan voordat een zaak als die van Jimmy Savile of Joris Demmink grondig door Justitie opgepakt wordt. Machtsposities moeten eerst wisselen. De Britten zijn nu eindelijk zover. Nederlanders moeten naar verwachting nog even geduld hebben.

Foto: Albert Hahn, Nederlandsche klasse-justitie, 1908. Credits: Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis, Amsterdam

Islamkritiek helpt de positie van moslimvrouwen: Brendel en Dibi

Voormalig kandidaat-lijsttreker van GroenLinks Tofik Dibi stelt kamervragen over het adviseurschap van het instituut Dar-al’Ilm. Omstreden sharia-geleerde Haitham al-Haddad is spreker van dit instituut dat hem naar Nederlandse islamcongressen haalt. Dibi vraagt zich af hoe zich dat rijmt met een instituut dat Nederlandse overheden en instellingen adviseert. Want: ‘hoe kan een overheid zich in de ontwikkeling van haar beleid laten adviseren door organisaties die zich mogelijk laten inspireren door mensen met radicale denkbeelden’.

In zijn vragen verwijst Dibi naar oud AD-journalist Carel Brendel. Hij volgt al jaren radicale moslims en brengt hun samenwerking met overheden en instellingen in kaart. Zo ook Haitham Al-Haddad en Dar-al’Ilm. Brendel brak in een eerder stuk een lans voor Dibi toen deze door zijn eigen partij afgebrand werd. Brendel verklaart dat als een richtingenstrijd omdat Dibi onder Halsema opgeschoven is van activist  tot een links-liberaal die het opneemt voor de vrijheid van meningsuiting. Met deze kamervragen onderstreept Dibi deze observatie.

Dit verbond tussen Dibi en Brendel in hun zorg over de invloed van de radicale islam is nieuw. Het verbindt allochtonen met autochtonen en doorbreekt links-rechts tegenstellingen. De Roemeens-Nederlandse schrijfster Nausica Marbe voegt zich in een Volkskrant-column bij de kritiek op de ‘progressief wanende intellectuelen die het volk minachten die de sharia minachtend afwijzen’. Ze noemt oud NRC-hoofdredacteur Folkert Jensma en arabist Maurits Berger als ‘leunstoeldenkers’ die meisjes en vrouwen die lijden onder de sharia in de steek laten. Zo is Jensma weliswaar tegen een shariaraad, maar relativeert-ie de slechte positie van moslimvrouwen: ‘Huwelijksdwang is geen moslimmonopolie‘ en ziet-ie volop ruimte voor arbitrage.

De verbreding en hergroepering van islamcritici is een ontwikkeling die Geert Wilders de pas kan afsnijden. Allochtonen als Dibi en Marbe praten van binnenuit en ontzeggen de islam niet haar bestaansrecht, maar pleiten voor praktische aanpassingen. Met als doel dat overheden en instellingen er voortaan niet meer aan meewerken om onwetend en naïef de radicale islam te steunen. En er zo verantwoordelijk voor te zijn om de positie van moslimvrouwen in Nederland te verslechteren. De Nederlandse islam is gebaat bij zakelijke kritiek.

Foto: ‘Women attend a celebration of Libya’s liberation in Misurata on Sunday. Libya’s transitional leader said the country’s new constitution will be based on Islamic law, which raised fears about what would happen to women’s rights in the traditionally secular country’, oktober 2011

Sharia-raad bevordert ongelijkheid van moslimvrouwen en is ongewenst

Eind februari 2012 bezocht de Brits-Pakistaanse vertegenwoordiger van de Islamic Sharia Council Haitham Al-Haddad Nederland. Al-Haddad is een vrouwonvriendelijk moslimgeleerde die niet met ongesluierde vrouwen aan tafel wil zitten. Dat ondervond de Nederlands-Pakistaanse presentatrice Naeeda Aurangzeb van de talkshow De Halve Maan. Al-Haddads gebrek aan openheid past niet bij de Nederlandse pluriforme samenleving. Hij kreeg kritiek en werd als een malloot geportretteerd, maar zei van de Nederlanders te houden en terug te komen. Nu wordt duidelijk waarom, hij wil dat er ook in Nederland een sharia-raad komt.

Volgens Al-Haddad behandelt zijn raad in Londen meer dan 200 zaken per maand.  Andere religies kennen overigens hetzelfde soort bemiddeling dat religieuze eenheid beschermt. Het is geen rechtbank, heeft geen wettelijke bevoegdheid en kan geen sancties opleggen. Toch heeft het macht. Het krijgt kritiek van moslimvrouwen die zich gediscrimineerd voelen omdat het door conservatieve mannen geleid wordt die mannen bevoordelen. Moslimvrouwen die er gerechtigheid zoeken zitten klem als vrouw en als moslim.

Ook Britse mensenrechtenactivisten hebben kritiek op de sharia-raad. In gevallen van familierecht worden vrouwen onder druk gezet en benadeeld. Dat ondermijnt het gelijkheidsbeginsel. Door cultureel-religieuze gevoeligheden en een zwakke sociaal-economische positie kunnen ze zich niet onttrekken aan de raad. Al-Haddad claimt dat er per jaar zo’n 20 Nederlandse moslimvrouwen bij zijn sharia-raad aankloppen om een islamitisch huwelijk te laten ontbinden. Het is ongewenst om deze sharia-raad naar Nederland te importeren.

De rol van de Nederlandse overheid is om Nederlandse moslimvrouwen die onder dwang in een islamitisch huwelijk gevangen zitten te bevrijden. Ze voelen zich gedwongen om bij de sharia-raad aan te kloppen. Het instellen van een sharia-raad is voor het tegengaan van vrouwongelijkheid geen oplossing, maar juist een bevestiging ervan. Via bemiddeling of het strafrecht zou de overheid de moslimvrouwen moeten kunnen helpen in hun emancipatie. Zodat een sharia-raad vol conservatieve mannen vanzelf overbodig wordt.

Foto: Haitham Al-Haddad houdt van Holland