Eenzijdige mening over diversiteit in de kunst van Aspha Bijnaar roept weerstand op

Schermafbeelding van deel blogpostl’art pour l’art: koloniale visie?‘ van Ted van Lieshout op zijn blog, 28 mei 2023.

Beeldend kunstenaar en schrijver Ted van Lieshout besteedt in zijn blogpostl’art pour l’art: koloniale visie?‘ van 28 mei 2023 aandacht aan uitspraken van Aspha Bijnaar. Zij is directeur van de Stichting Musea Bekennen Kleur dat een maatschappelijk platform is om ‘institutioneel racisme en alle andere vormen van discriminatie‘ binnen erfgoedinstellingen aan de kaak te stellen.

Van Lieshout maakt gehakt van Bijnaars denkbeelden. Hij reageert op een uitspraak van Bijnaar in VPRO-Gids 21 van 2023 in het artikel ‘De kunst van diversiteit‘ dat gaat over de uitzending op 30 mei 2023 op NPO2 van Sarah Vos’ documentaire ‘White Balls on Walls‘. Die trouwens met eenderde is ingekort. Aspha Bijnaar, en journalist en tentoonstellingsmaker Hans den Hartog Jager geven erin hun mening over het Stedelijk Museum en de diversiteit in de museumsector.

Den Hartog Jager stelt zich redelijk genuanceerd op. In een opinie-artikel in NRC van 15 februari 2023 reageerde hij op een artikel van Jan Christiaan Braun van zo’n twee weken daarvoor en deed ongenuanceerde uitspraken over Braun en kunstenaar Jan Dibbets die ‘hun macht niet uit handen willen geven‘. Nu laat hij een ander geluid horen.

De polemiek ging over de omgang met diversiteit en inclusie bij het Stedelijk Museum waar Sarah Vos’ documentaire voeding aan gaf. Zeker naast Bijnaars uitspraken toont Den Hartog Jager zich een wonder van nuance en begrip. Hij zegt: ‘Maar ik vind niet dat musea moeten ingrijpen en initiatieven voor een betere wereld op de agenda moeten zetten. Kunst moet juist ontregelen en vragen stellen‘. Daar denkt Bijnaar anders over. Zij ziet kunst als onderdeel van een maatschappelijk proces in het streven naar een betere wereld.

Schermafbeelding van deel artikel ‘De kunst van diversiteit‘ in de VPRO-Gids 21, 27 mei tot en met 2 juni 2023 (voor abonnees).

Bijnaar onthult haar blik op kunst als ze zegt dat kunst moet verbinden. Dat is een merkwaardig standpunt. Zij verwart kunst met cultuur. Cultuur verbindt, maar kunst niet. Maar ook cultuur ‘moet‘ niet verbinden, maar verbindt per definitie. Als Bijnaar met kunst musea bedoelt die wel een culturele rol hebben, dan moet ze dat zeggen. Maar dat zegt ze niet. Bijnaar zorgt voor onduidelijkheid in haar gebrek aan nuance en haar ondermaatse omschrijving van en opvatting over begrippen in de kunst.

Moeten‘ van wie trouwens? Verplicht Bijnaar kunstenaars om te verbinden? Wat is dan nog de zelfbeschikking van kunstenaars als Bijnaar ze inlijft in haar politieke programma? Bijnaar maakt van kunstenaars karikaturen, ofwel vehikels van maatschappelijke verandering zoals ze die graag ziet. Wat zij aanzwengelt is geen debat meer over diversiteit, maar over de functie van kunst.

In zijn blogpost gaat Van Lieshout in op dat standpunt van Bijnaar als hij zegt: ‘In het interview is iemand aan het woord die aangeeft niet in mensen te denken, maar in systemen. Ik vraag me af of zo iemand zich kan thuisvoelen in de kunsten, want kunst is bij uitstek de uitingsvorm van individuele mensen, die over het algemeen zich op creatieve wijze bloot geven, kwetsbaar zijn en proberen om kunst te maken omwille van de schoonheid of de betekenis ervan.‘ 

Het lijkt er sterk op dat Bijnaar niet begrijpt wat de functie van kunst en de rol van de kunstenaar is. Die laatsten zijn volgens haar niet zozeer vrijbuiters, maar politiek correcte ambtenaren in dienst van haar ‘vooruitgang’. Met zo’n ondergeschikte rol zullen weinig kunstenaars gelukkig zijn. Wat niet wil zeggen dat ze niet streven naar een gelijke wereld, maar als Bijnaar haar marsroute verplicht oplegt aan kunstenaars, dan lijkt dat averechts te werken.

Er is meer dan Bijnaars zwart-wit denken tussen l’art pour l’art en promotie van kolonialisme. We kunnen het Aspha Bijnaar niet kwalijk nemen dat ze niet weet waarover ze praat. Ze is sociologe en geen kunstenaar of kunsthistoricus. Maar ze manifesteert zich wel in het debat over musea en kunst.

Bijnaar zet in met grof denken om maatschappelijke veranderingen teweeg te brengen. Politiek kan dat tot op zekere hoogte werken. Bijnaar leert ons dat het debat over identiteit net als religie een makkelijk en lui instrument kan zijn. Haar beweringen zijn grenzeloos en altijd waar omdat ze nergens zijn te checken. Bijnaar kan straffeloos van alles beweren. En wat nog erger is, ermee zet ze musea onder druk die onzeker zijn en zich ongemakkelijk voelen in het debat over diversiteit. Zonder dat die musea nog zelf na kunnen denken over wat ze zelf willen.

Bijnaar verwijst in de VPRO-Gids ook naar de Code Diversiteit & Inclusie (2019) in de culturele sector. Ze zegt daarover: ‘Gelukkig hebben musea zich te houden aan de Code Diversiteit en Inclusie.’ Dat is zo, maar die Code is breder dan etniciteit of huidskleur. Bijnaar trekt de Code naar zich toe en maakt er een karikatuur van door te suggereren dat de Code alleen over etniciteit en huidskleur gaat. Dat is niet zo. De Code gaat ook over gender, beperking, seksuele oriëntatie, religie, sociaaleconomische status, opleidingsniveau en leeftijd. Bijnaar vernauwt het debat over diversiteit en brengt met haar lobbyen de uitvoering ervan in gevaar. Bijnaar is een storende factor in een evenwichtige uitvoering van de Code.

Schermafbeelding van deel paragraaf ‘Diversiteit’ in de Code Diversiteit & Inclusie in de culturele sector (2019).

Met haar politiek activisme vervuilt Bijnaar het debat over kunst. Hopelijk roept het zwart-wit denken van Bijnaar op enig moment een serieus antwoord op. Daar is het tijd voor. Haar lobbyen mag dan haar manier van emancipatie zijn en ook de niche voor haar carrière, maar maatschappelijke achterstelling moet breder opgevat worden dan wat Bijnaar ervan maakt. Haar lobbyen is legitiem, maar ook niet meer dan dat. Wat ze zegt moet niet verward worden met het streven naar diversiteit voor allen en het wegwerken van alle verschillen van achterstelling.

Wat nodig is dat het debat over diversiteit in kunst en musea op een hoger peil wordt gebracht. Ook de polemiek van Braun-Den Hartog Jager en anderen over het Stedelijk Museum is te smal en zit te eenzijdig vast op de zwart-wit tegenstelling.

De route voor de toekomst? Afscheid van zwart-wit denken richting nuancerende grijstinten. Hoe saai en kleurloos die op het eerste gezicht ook ogen en politiek verre van sexy lijken, maar dat is de weg. Het activisme van Bijnaar is input voor het debat over diversiteit, maar het is eenzijdig. Bijnaar wil kunst ondergeschikt maken aan haar politieke streven. Dan houdt kunst op kunst te zijn.

Guillaume Bijlland in Hongarije (1966)

Hongarije, Boedapest XII. Bierstraat 18, Árpád Szakasits Gemeenschapshuis van Hongaarse optische werken. Bizományi Áruház Váltat (BÁV) kunstveilingtentoonstelling, 1966. Collectie: Fortepan.

In 2019 had de Belgische kunstenaar Guillaume Bijl een presentatie in Galerie Mieke van Schaijk in Den Bosch. Met de ‘Sorry-installatie‘ die aan een verzamelaar werd verkocht. Op de finissage had Alex de Vries een interessant en vermakelijk gesprek met de kunstenaar. Bijl stelde zich inschikkelijk op.

Het werk van Guillaume Bijl zag ik voor het eerst in het Centraal Museum in 1989 op de openingstentoonstelling ‘Groeten uit Utrecht‘ van de toen kersverse directeur Sjarel Ex. In het hele museum vonden interventies plaats. In musea kwam toen de praktijk op om hedendaagse samen met oude kunst te presenteren. Later werd dat een maniertje.

De interventie van Bijl was minimaal en doelmatig. Met een witte badjas aan een haakje, een houten krukje en een bordje ‘Sauna’ toverde hij de met houten latten gelambriseerde koffiekamer om tot sauna. Of een deel ervan. Tien jaar later sneuvelde de koffiekamer in de zoveelste verbouwing van het Centraal Museum. Bijl keek trouwens op z’n neus toen hij in een Utrechts restaurant geen frites kreeg, maar het moest doen met gratin dauphinois. Zo hard kan de werkelijkheid zijn.

Toen ik de bovenste foto zag was mijn eerste gedachte: Guillaume Bijl. Zo worden kunstliefhebbers geconditioneerd. Maar hij is het niet. Het is een Hongaarse verkooptentoonstelling uit 1966.

Toch lijkt veel op Bijl als je erop gaat letten. Zoals Cruyff zei: ‘je ziet het pas als je het door hebt‘. Dat door hebben wil zeggen dat de wereld Bijlland is. Dat is een troost en geruststelling. Veilig ingekaderd.

Bijl is niet de eerste kunstenaar die het domein van de kunst oprekt tot diep in de realiteit. Zover dat de argeloze passant niet weet dat er een grens loopt. Dat vernieuwt de blik op de wereld indien men het beseft en laat niks gebeuren als men het niet beseft. Dat bestaat naast elkaar. Zonder twijfel bestaat Bijlland. Zoals vele parallelle werelden in hogere en lagere sferen. Al is het in de verbeelding van de kunstenaar en degenen die het zien. Of willen zien.

Anteprima 4. Guillaume Bijl, 1992. Collectie: Museum Castello di Rivoli.

Voorstel tot wijziging van het advies over BIS 2025-2029 van de Raad voor Cultuur: minder gewicht aan identiteit en meer aan professionele sectornormen

Schermafbeelding van titelpagina ‘Advies aanvraag- en beoordelingsproces BIS 2025-2028‘ van de Raad voor Cultuur, april 2023.

Het ‘Advies aanvraag- en beoordelingsproces BIS 2025-2028‘ (april 2023) van de Raad voor Cultuur heeft veel aandacht getrokken. Onder meer omdat de raad aan de staatssecretaris adviseert om de drie gedragscodes zwaarder mee te laten wegen in de volgende BIS-periode.

Kritiek uit rechtse hoek is dat dit leidt tot dwang (‘Sovjet-toer‘) die van invloed is op de inhoud. Het is door alle onduidelijkheden en de vraag welke delen van het advies de staatssecretaris overneemt vooralsnog onduidelijk of dit terechte kritiek is. 

Een misverstand van deze kritiek is trouwens dat het in het advies niet gaat om kunst, maar om kunstinstellingen met een culturele taak. Dus de opmerking ‘Kunst moest volgens deze strenge toezichthouder in dienst staan van het communisme‘ is misplaatst omdat het niet om kunst, maar om kunstinstellingen gaat.

Dat onderscheid tussen kunst en kunstinstellingen (= cultuur) is van belang omdat de laatsten het vehikel zijn voor de kunst. Ofwel, de raad spreekt de kunst niet direct aan. De raad of de staatssecretaris spreken wel de kunstinstellingen aan. Cultuur is verbinding met een maatschappelijke functie.

Het is altijd een risico dat zo’n advies te veel wil regelen en de instellingen te veel administratief werk en dwang oplegt die direct van invloed op de inhoud zijn. Om die kritiek voor te zijn zegt het advies op vele plekken dat het de administratieve druk voor de instelingen wil verminderen. Of dat werkelijk zo uit zal pakken is onduidelijk.

De raad neemt geen genoegen met het schetsen van een rode lijn, maar heeft 30 pagina’s nodig. De raad lijkt veel tot achter de komma te willen regelen. Het is aan de Tweede Kamer om te beoordelen of dat gewenst is en niet te ver gaat. 

Vraag is of de raad als adviesorgaan hiermee zelf beleid maakt en wellicht onbewust op de stoel van de staatssecretaris en de politiek gaat zitten. De raad verwijst opvallend genoeg herhaaldelijk naar de kaders die de staatssecretaris heeft aangegeven om te bewijzen dat het zelf geen beleid toevoegt. De herhaaldelijke verwijzingen maken alert of de raad niet te ver gaat en zichzelf ervan probeert te overtuigen dat het aan de goede kant van de streep blijft. 

Verontrustend aan het advies is dat in de gevallen dat met voorbeelden wordt verwezen naar de Code Diversiteit & Inclusie dat wordt gereduceerd tot ‘afkomst’. Dat is een containerbegrip, dat zowel etniciteit, sociaal-economische status als regionale oorsprong kan betekenen. De code is breed, maar wordt in dit advies niet breed geëxpliciteerd. Het blijft daarom onduidelijk welk zwaartepunt de raad aan de diverse aspecten van de code geeft.

Een criterium is ‘bedrijfsmatige gezondheid: personeel’ dat een van de zogenaamde 4 P’s is. Ze zijn: programma, publiek, partners en personeel. Over dat ‘partners’ kan men zich trouwens afvragen of het voor een instelling dezelfde zwaarte moet hebben als programma, publiek en personeel. 

In het advies is geen sprake van een criterium ‘bedrijfsmatige en professionele werkwijze’. Het wordt met een accent op bestuur en toezicht wel indirect benoemd in de Governance Code Cultuur. Maar dat gaat over deugdelijk bestuur en niet over werken volgens geldende sectornormen.

Het ontbreken van een criterium dat  verwijst naar het professioneel functioneren van een instelling volgens sectornormen is opvallend omdat dat de kern is van wat belangrijk is voor het opereren van een instelling. Het advies mist een hart door het ontbreken van een criterium over het professionalisme van een instelling.

Men zou in het advies een criterium verwachten dat stelt dat de instelling opereert volgens de normen van de sector waar het in opereert. Een voorwaarde voor een museum zou dan zijn dat het opereert volgens de geldende professionele museale normen. Een instelling die dat niet doet zou dan minder of geen aanspraak op overheidssubsidie maken. 

Nu wordt een instelling die niet volgens de geldende museale normen opereert, maar haar zaakjes wat identiteit en bereik betreft zo op het oog op orde heeft, geen strobreed in de weg gelegd. Dat geldt uiteraard in dezelfde mate voor andere sectoren en disciplines met hun specifieke normen. Dat het advies de praktijk van het georganiseerde veld niet zwaarder laat wegen is onevenwichtig.

Deze vermeende disharmonie zou in een volgende versie van dit advies hersteld moeten worden. Zodat aan de normen van de sector meer belang wordt toegekend en instellingen volgens de normen van hun ‘eigen‘ sector gewogen worden.

Dat verkleint de kans dat een kunstinstelling voornamelijk aan de hand van identiteit wordt beoordeeld, terwijl in de kern het professionalisme ontbreekt. Bij toetsing voor subsidieverlening zou het belangrijkste het zwaarste moeten wegen, dat lijkt nu niet het geval.

Het advies bevat voldoende aanzetten tot een goede beoordeling van kunstinstellingen. Twee correcties zijn gewenst. Minder gewicht geven aan identiteit en meer gewicht aan de professionele normen van de sector waar de kunstinstelling in opereert.

Overheid moet evenwichtig omgaan met codes in museumsector. Nodig is sterk en niet betuttelend toezicht. Voorbeeld hoe het niet moet: het NMvW

Tweet van Kleis Jager plus reacties, 12-16 april 2023.

Overheidsregulering

Een zekere mate van overheidsregulering zie ik als noodzakelijk om niet weg te zakken in anarchie of het recht van de sterkste. Uiteraard moet regulering zorgvuldig gebeuren. 

Ik zie geen tegenstelling tussen een optredende overheid en democratisering van onderop. Toezicht door de overheid moet transparant zijn en geen bijbedoelingen hebben.

Het gaat erom om in de gaten te houden en te voorkomen dat bescherming van sociaal zwakkere makers (ik noem het maar even zo) door de overheid wordt misbruikt om een greep naar de macht te doen. Dat laatste is ontoelaatbaar..

Maar evenmin is dat een reden om niks te doen en niet te streven naar regulering van de kunstsector. Nogmaals, de overheid moet wegblijven van de inhoud.

Toezicht

Toezicht is van belang om te zien of maatregelen goed worden uitgevoerd, geld goed wordt besteed en het beoogde doel wordt gehaald. Toezicht door de overheid eindigt soms in cijferfetisjisme of bureaucratische verlamming. Dat is ongewenst.

In de kunstsector zelf moet trouwens ook het toezicht versterkt worden. Goed toezicht maakt de sector minder kwetsbaar voor dwang van of chantage door de overheid. Wat ontbreekt in de sector én de overheid is toezicht op het toezicht.

Codes

Ik ben er tegen dat codes worden gebruikt om een museum inhoudelijk een bepaalde kant op te sturen. Omdat dat aan de inhoud en zelfbeschikking van een museum raakt en omdat het een verhullende beleidsmaatregel is. Van de andere kant besef ik dat overheden die er miljoenen euros belastinggeld instoppen wel een rol te spelen hebben. 

Toepassing van codes in de kunsten werkt twee kanten op. Het legt de instellingen verplichtingen op van een goede representatie (publiek en bereik, tentoonstellings-, aankoop,- en personeelsbeleid). Maar anderzijds verplicht het de overheid om goed toe te zien op de uitvoering door de musea en de toepassing van de codes.

Het NMvW

Ik zou graag zien dat het NMvW (Nationaal Museum van Wereldculturen) door overheid en ministerie (en op afstand de adviserende Raad voor Cultuur) ter verantwoording wordt geroepen voor het in mijn ogen ondermaatse functioneren dat in strijd is met museale normen. Ik noem het hier omdat het exemplarisch is.

Ook ik onderschrijf het axioma dat autonome kunst of kunst in musea niet ondergeschikt mogen worden gemaakt aan de identiteit van makers. En wat nog erger is, de identiteit van een museummanagement dat met de eigen achtergrond en een beroep op moralisme iets meent te bewijzen in de sfeer van de antropologie. Maar niet precies weet wat. Daarom klinkt wat het NMvW doet zo vaag en wordt het niet concreet. Een hele kluif voor een serieuze toezichthouder.

Dat de overheid het NMvW niet ter verantwoording roept en het NMvW wordt gedekt door ambtenaren van het ministerie van OCW vind ik in strijd met een open regulerend systeem van overheidssubsidiëring. Ontsporing binnen het systeem is het gevolg van wegkijkend toezicht en halfslachtige regulering. Dat beschadigt het maatschappelijk draagvlak.

Daarom volg ik het NMvW al vele jaren kritisch omdat deze instelling exemplarisch is voor een falend overheidssysteem van toezicht en zelfregulering in de kunst- en museumsector. En een voorbeeld van een museum dat de weg kwijt is, maar met verwijzing naar grote woorden goed de schijn weet op te houden dat alles ok is.

Bij het NMvW is identiteitspolitiek de hoofdzaak en is kunst in het verdomhoekje geraakt. Want kunsthistorie bestaat immers uit waarden van de ‘ander’ die niet gevolgd hoeven worden, maar zelfs bestreden moeten worden. Zodat het NMvW vooral overal tegen is. Op vage woorden over wereldburgerschap na. Maar kunst is wel waar het bij het NMvW om draait gezien alle kunstobjecten in de depots.

Kunst is in het NMvW ondergeschikt gemaakt aan maatschappelijk-politieke doelstellingen die niet getoetst kunnen worden omdat ze zo vaag zijn. Zo ontstaat voor de goede verstaander het beeld dat het NMvW niet weet wat het met kunst aan moet en hoe dat ingepast moet worden. Want kunst van traditie en kunstgeschiedenis is de vijand van de eigen identiteit. Voor het personeel dat naar identiteit zoekt.

De media in hun functie van poortwachter van de democratie en journalistieke onderzoeker kijken niet voorbij de oppervlakte en zien niet wat er zich achter de schermen afspeelt. Geen wonder, waarom zouden ze ook. Het ministerie van OCW geeft immers politieke dekking. Maar moet dat NMvW dat niet goed presteert jaarlijks meer dan 15 miljoen euro overheidsgeld kosten?

Het NMvW is het schoolvoorbeeld van ontspoorde regulering en ontbrekend toezicht in de museumsector door de overheid. Het is onverklaarbaar dat het met meer dan 15 miljoen euro overheidssubsidie per jaar ongestoord en zonder degelijk toezicht kan bestaan. Het falen dringt niet door tot media en publieke opinie.

Stemmen in De Telegraaf schoppen graag tegen de overheid en nog liever tegen overheidssubsidies in de kunst. Sebastien Valkenberg schreef op 14 april 2023 een column met de titel ‘Onze Raad voor Cultuur gaat op de Sovjet-toer‘ over codes in de kunstsector die de stemming in rechtse hoek goed weergeeft. Juist daarom rust de plicht op de overheid om goed toezicht op het eigen toezicht te houden. Dat ontbreekt er nu aan met als triest voorbeeld het NMvW.

Zinloze poging tot restauratie van religie van Ernst van den Hemel

Schermafbeelding van deel opinie-artikelReligie is ook in ontkerkelijkt Nederland overal. Dat snappen conservatieve politici beter dan progressieve‘ van Ernst van den Hemel in NRC, 5 april 2023.

Mijn reactie op de FB-pagina van NRC bij dit artikel:

Deze religiewetenschapper annexeert niet-religie waar mogelijk. Dat is zijn evangelisatie die niet zo mag heten en hij onder het mom van sociale wetenschap en de dekking van het Meertens Instituut verkoopt. Hij schiet alle kanten op. Hij verbindt alles met alles als een tovenaarsleerling die ooit een recept gezien heeft, maar niet meer precies weet hoe alles samenhangt. 

Dat achterhoede gevecht van religieus geïnspireerden kennen we intussen toch wel? De restauratie van religie in de beeldvorming is het doel van dit artikel. Van den Hemel kijkt met de bril van zijn specialisme naar de samenleving en relateert blijkbaar alles aan religie. Dat heet vakidiotie. 

Hij meent dat het christelijk geloof heilzaam is voor de samenleving. Dat is een normatieve uitspraak. Evengoed kan men het omgekeerde beweren, namelijk dat het christelijk geloof niet heilzaam is voor de samenleving. Hoe dan ook doet het er nog weinig toe omdat de samenleving en de gevestigde kerken van elkaar gescheiden zijn geraakt.

De politieke macht van het christendom gaat gelijk op met de ontkerkelijking. Het verliest bij elke verkiezing aan invloed.  Maar niet in de visie van Van den Hemel. Hij ontkent de realiteit. 

Al sinds 2017 zijn Nederlanders die zich niet rekenen tot religie in de meerderheid. Van den Hemel maakt daar ‘voor het eerst’ van. Dat is slordig of bewust misleidend. 

Het is veelzeggend dat de auteur het woord kunst in zijn betoog niet noemt. Want kunst is de geslaagde en succesvolle versie van religie die zich blijft ontwikkelen. Religie is blijven hangen in verstarring en is uitontwikkeld. Denk ook aan andere rituelen die een hedendaags publiek meer aanspreken dan een 2000 jaar oude godsdienst. 

Van den Hemel laat zich kennen als kinderachtig in zijn sneren naar Lubach. Dat maakt zijn betoog er niet volwassener op. Van den Hemel mist gravitas. Het is mij een raadsel waarom de redactie Opinie van NRC dit stuk in deze vorm heeft geplaatst. 

Gedachten bij de foto ‘Öster Ledinge sågverk Interiör’ (1947)

Sune Sundahl, Öster Ledinge sågverk Interiör (Öster Ledinge houtzagerij Interieur), 1947. Collectie: Swedish Centre for Architecture and Design.

Deze foto van de Zweedse fotograaf Sune Sundahl (1921-2007) spreekt voor zichzelf. Hij was gespecialiseerd in architectuur en kunstnijverheid. Het interieur van een houtzagerij in Oost Ledinge nabij Stockholm doet denken aan een project van kunstenaar Marjan Teeuwen.

Het interieur ziet eruit als kunst. Maar daarmee is het nog geen kunst. Het is schoonheid die terloops betrapt wordt door Sune Sundahl die er oog voor heeft.

Is zijn foto die registreert dan kunst? Dat is een lastige vraag. Kan bijvangst ofwel ‘iets wat je vindt of ontdekt terwijl je eigenlijk op zoek was naar iets anders‘ kunst zijn zonder dat het bewust gecreëerd is? Dan is het op z’n best gevonden kunst. Een objet trouvé. Dat is democratisch gedacht, maar geeft nog steeds geen antwoord op de vraag of de foto kunst is.

Het doet er niet toe. Het omkleedsel om de foto te duiden moet duidelijkheid geven, maar geeft schijn. Schijnbeweging leidt af van de foto. Soms maken we het ons nodeloos ingewikkeld. De foto sprak toch voor zichzelf?

Anti-kunsthistorica Liselore Tissen kijkt tegen kunst en anti-kunst aan

Schermafbeelding van deel artikelAnti-kunsthistorica Liselore Tissen: ‘Ik kan het Meisje met de parel niet meer zien’‘ op NPO1, 26 maart 2023.

Het is verhelderend om het onzinnige verhaal van ‘anti-kunsthistorica’ Liselore Tissen te lezen. Het gaat om de pro-kunst houding in anti-kunst. Begrijpt u? 

Het is knap dat zij het programma ‘De Nacht is Zwart’ van Omroep Zwart haar overwegingen laat optekenen. Tissen beweegt zich op het raakvlak van kunst en maatschappij. 

Wellicht is Tissen een serieuze onderzoeker, maar door de wijze waarmee ze tegen kunst en kunsthistorie schopt weet ze dat te relativeren. Wil ze als onderzoeker serieus worden genomen of neemt ze daar bewust afstand van? Tissen kan er buiten of binnen vallen.

Kopieert Tissen een wereld waar ze van de buitenkant tegenaan schuurt? Opschudden, opvallen, parodiëren of imiteren, dat roept Tissen met haar uitspraken op. Ze houdt alle ballen tegelijk in de lucht. Als een circusacrobate.

Een pareltje van de manier van redeneren van Tissen tekent Omroep Zwart op: ‘volgens Tissen bestaat een kunstwerk niet als het niet gezien wordt. “Hoe wordt het veel gezien? Dankzij kopieën”, geeft Tissen aan.

Is het echt? Tissen keert logica binnenstebuiten, keert de argumentatieleer om en claimt dat als haar leer van de anti-kunst. Of is het de anti-leer van de kunst?

De denkwereld van Tissen krijgt klaarblijkelijk voet aan de grond aan twee Nederlandse universiteiten. Die van Leiden en Delft. Een en ander roept de vraag op hoe zij begeleid wordt en in welke academische omgeving ze opereert. 

Wat is de waarde van interdisciplinaire academische wetenschap waar blijkbaar alle wetenschappelijke normen worden losgelaten? Tissen geeft het antwoord. Dat is verhelderend.

Andrew Doyle spreekt over de destructieve invloed van de woke ideologie op kunst en literatuur

Het gesprek over het woke-isme of identiteitspolitiek dat resulteert in cancel cultuur of een cultuur oorlog zit vaak zichzelf in de weg. Populistische, reactionaire malloten maken op sociale media een parodie van wat woke is, zodat vervolgens niemand daar nog mee geassocieerd wil worden. Het debat verstomt of wordt eenzijdig gevoerd.

Hoe het woke-isme op Nederlandse universiteiten en hogescholen begon maakt het commentaarEen verslag van het Piet Zwart Instituut met misverstanden: ‘Vrije kunst en het niet bestaande normaal van Mark Rutte…’‘ uit 2017 duidelijk. Lees in de reacties ook mijn debatje met student Shraddha waar ik word geconfronteerd met de cancel cultuur en een poging me de mond te snoeren.

Wat is de middenweg tussen geradicaliseerde aanhangers van de identiteitspolitiek dat vooral op Angelsaksiche universiteiten optreedt en zich laat kennen als een religie met eigen dogmatiek én de reactionaire kritiek erop? Dit woke-isme heeft zich ontwikkeld van een emancipatiebeweging tot een greep naar de macht van onderop die de hiërarchische ladder bespot.

Het is duidelijk dat er in onderwijs, kunsten en media een inhaalslag gemaakt moet worden naar betere representatie in personeel, beleid en programmering of onderwijsprogramma. De vraag is hoe en in welk tempo dat dient te gebeuren.

Maatschappelijke ontwikkelingen hebben tijd nodig om in te dalen. Het belang van radicalen is om daar niet op te wachten en het proces op te jagen. Met als resultaat dat het proces verstoord en gefragmenteerd raakt en er geen algemeen aanvaard oriëntatiepunt meer is die voor allen kan dienen als richtlijn.

De onzekerheid van directeur Rein Wolfs in het Stedelijk lijkt daartoe herleid te kunnen worden. Wat is nog zijn ijkpunt? Dat blind varen tekent de lastige positie van hedendaagse museumdirecteuren.

Overigens zou dat thema van achterstelling en ondervertegenwoordiging breed benaderd moeten worden. Als we het onrecht van het verleden recht willen trekken, dan kunnen we dat maar beter gelijk goed doen. In een recent commentaar over de polemiek omtrent het Stedelijk Museum schreef ik over musea. Dat geldt ook voor universiteiten en hogescholen, en media:

Die smalle opvatting is een misvatting en een versimpeling. Het is de blinde vlek van musea, omdat er naast kleur verschillen bestaan over gender, beperking, seksuele oriëntatie, religie, sociaaleconomische status, opleidingsniveau en leeftijd. Die verschillen staan op dit moment nauwelijks ter discussie als het om betere representatie in musea gaat. Het debat over een betere representatie in musea is gepolitiseerd en afhankelijk van actuele trends. Dat is in meerdere opzichten ongewenst zwart-wit denken.

Het ‘juiste’ debat over woke-isme, identiteitspolitiek, cancel cultuur en cultuur oorlog is een smal pad de berg op. Bij elke stap de kans om in de afgrond te vallen of op voetangels of klemmen te stappen. De kans op een succesvol debat dat verschillen overbrugt is op dit moment nihil.

Er zijn gelukkig nog steeds opinieleiders die zich eraan durven wagen. Ze moeten niet alleen een goed betoog hebben, maar ook hun eigen achtergrond bewaken om door aanvallen op hun persoon niet bij voorbaat in de afgrond geduwd te worden. De dreigende aanval die iedereen wacht heeft een remmend effect op het aantal deelnemers aan het debat.

De Britse Andrew Doyle is volgens een boekbespreking homo, Labour-stemmer en sociaal liberaal, hij is geen reactionair. Daarnaast is hij afkomstig uit Noord-Ierland. Het is triest om te constateren, maar zo’n achtergrond lijkt tegenwoordig de voorwaarde om als stem aanvaard te worden om hierover mee te praten.

De achtergrond van iemand die zich publiekelijk uitspreekt over identiteitspolitiek is de voorwaarde om geloofwaardig mee te mogen praten. Andrew Doyle is geen reactionair, maar spreekt wel op het rechtse GB News. Zijn opmerking dat de woke-ideologie waarschijnlijk nooit iets van blijvende waarde zal opleveren is terecht, maar ook onterecht omdat het een politieke beweging is die zich uitspreekt over kunst.

Dat Doyle terechtkomt bij het rechtse GB News tekent de tragiek. Links heeft de handen niet vrij omdat het te ver in de identiteitspolitiek verzeild is geraakt en zich daar niet meer aan kan ontworstelen, en rechts overkomt in de reactie door projectie en stemmingmakerij hetzelfde.

Gewenst is dat in onderwijs, kunsten en media de identiteitsverschillen benoemd, aanvaard en besproken worden en niemand van dat debat door radicalen aan beide uitersten van het politieke spectrum uitgesloten wordt door twijfels over motivatie en achtergrond van de opponent. Voorlopig is dat wensdenken.

Maar toch, voor de toekomst graag een middenpad gevraagd om tot een oplossing te komen en identiteitsverschillen evenwichtig te overbruggen. Laat dat middenpad het ijkpunt zijn dat ook nu al wat richting geeft. Meer hebben we op dit moment niet.

Cultuurpolitiek en culturele politiek moeten niet vermengd worden

Gordon Parks, Department Store, Mobile, Alabama, 1956, printed 2021. Inkjet print, 116 x 116 cm approx. Purchased 2021. National Gallery of Canada, Ottawa. © The Gordon Parks Foundation Photo: NGC.

Groeien cultuurpolitiek en culturele politiek naar elkaar toe? Is dat gewenst of ongewenst? Dat eerste is de politiek ten aanzien van de cultuur, inclusief de kunst. Dus voorwaardenscheppend voor de kunst. Dat tweede is ‘een arena waar sociale, economische en politieke waarden en betekenissen worden gecreëerd en betwist‘. Dus voorwaardenscheppend voor de samenleving.

Wat voor gevolg heeft de minachting van vele Nederlandse politici in publieke uitspraken over kunst? Met op z’n best apathie ofwel het benul dat kunst niet van belang is. Dat is dus cultuurpolitiek die van invloed is op de culturele politiek.

Wat betekent het beschadigen van de kunst (of: de instellingen) door politici en bestuurders? Van een kunst die zichzelf slecht kan verdedigen, geen verdedigers op relevante politieke posities heeft en daarom even weerloos is als een door kinderen gebouwd zandkasteel op het strand dat onherroepelijk door de opkomende vloed wordt overspoeld. 

Dat overspoelen van de kunst zien we nu gebeuren. Door commercie, door politiek met rendementsdenken, door activisten met inclusie-denken, door media die bovenal geïnteresseerd zijn in oppervlakkigheden en kunsthandel, en door apathie van het brede publiek dat met de Museumkaart in de hand zich door schilderijenzalen laat leiden. 

Kunst heeft in Nederland geen politieke positie, geen aanzien bij het brede publiek behalve als aardigheidje voor amusement en gezelligheid, en daardoor weinig zelfvertrouwen meer. Veel mensen die werkzaam zijn in de kunstsector worden onderbetaald en kunnen er geen bestaan mee opbouwen. Een opeenvolging van oorzaken heeft tot de aanval op de kunst geleid.

Vraag is hoe cultuurpolitiek de voorwaarden kan scheppen om kunst weer in zijn waarde te helpen herstellen en hoe culturele politiek kunst niet oneigenlijk kan gebruiken om te scoren. De bewustwording dat cultuurpolitiek en culturele politiek niet hetzelfde zijn en dat kunst per definitie niet onderhorig kan zijn aan politiek-maatschappelijke doelen is het begin van de bewustwording die nodig is om kunst weer van belang te laten zijn.

Wellicht moet als eerste stap tot herwaardering van de kunst de financiering ervan in Nederland uit de exclusieve handen van de bestuurders van de cultuurpolitiek gehaald worden. Zoals de cultuurminister, de cultuurwethouder of de cultuurambtenaar. In elk geval zolang ze niet kunnen garanderen dat culturele politiek dominant is over cultuurpolitiek.

Begripsverwarring door marketing van niet-vlees, niet-kunst en niet-museum voor product La Vie

Schermafbeelding van deel artikel ‘La Vie benut publieke muur van Straat Museum voor street art‘ in Marketingtribune, 8 februari 2023/

Een artikel van 8 februari 2023 in Marketingtribune roept de vraag op wat de grenzen aan de kunst én de taal zijn. Het gaat om marketing van plantaardige bacon van het plantaardig vleesmerk La Vie ‘op een publieke muur van de NDSM loods‘ in Amsterdam.

De campagne van ‘branding agencyVengean en mediabureau Zuiver Media leunt op tegenstellingen en wonderspreuken. Dat laatste is hoe dan ook het uitgangspunt van marketing, maar in dit project wordt dit extra aangescherpt. Vlees is geen vlees, kunst is geen kunst en een museum is geen museum. Dat wordt door elkaar gemixt en zo ontstaat totale begripsverwarring. Met als uiteindelijk doel: promotie voor en verkoop van het product.

De graffiti muurschildering wordt voorgesteld als een ‘gigantisch kunstwerk‘ en gerealiseerd ‘door bekende street artist met een boodschap ‘Ceci n’est pas un cocon’. In dit artikel worden geen namen genoemd van de ‘artist‘. De jongens en meisjes van de marketing denken waarschijnlijk dat ze met een verwijzing naar een schilderij van René Magritte het domein van de kunst hebben bereikt.

Of dit lui of slordig denken is van deze marketingbureaus valt te bezien. Iedereen moet zich straffeloos cultureel alles kunnen toe-eigenen. Dus ook de marketingsector mag knippen, plakken, ontlenen en vervormen. Dat doet het als geen ander.

Om niet-vlees vlees te noemen, niet-kunst kunst en niet-museum museum lijkt toch van een andere orde. Dat nadert het domein van list en bedrog. Zwendel met begrippen.

Iedereen is in de visie van de jongens en meisjes van de marketing een kunstenaar of in hun jargon, een ‘artist‘ die opereert in een museum of een Straat Museum. De hele wereld wordt zo met een marketingbril bezien een museum. In een ‘wereld met alles wat lekker is aan varkensvlees, zonder varken‘ die duurt zolang de opdracht van La Vie loopt.