De hielenlikkers van de Nederlandse monarchie zijn het ergst en ergerlijkst

Den Haag, 22 maart 2021: Koningin Máxima opent de Week van het geld met minister Hoekstra en minister Slob’. Beeld: © Wijzer in geldzaken Valerie Kuypers. Op koninklijkhuis.nl.

Van de Nederlandse monarchie ben ik geen fan, maar de onderdanigheid van de hielenlikkers vind ik nog moeilijker te verteren. Als republikein of monarchist kun je om politieke redenen tegen of voor de monarchie zijn. Dat is een standpunt. Maar de hielenlikkers gaan verder en verliezen zichzelf in onderworpenheid. Dat past niet bij een volwassen democratie met mondige burgers.

Het innemen van zo’n positie past bij autoritaire landen als Noord-Korea of de Russische Federatie waar de media gelijkgeschakeld zijn en de burgers niks te zeggen hebben. In Nederland nemen de burgers in navolging van de bevoorrechten die het voorbeeld geven welbewust en vrijwillig een kritiekloze positie in. Hoewel het de vraag is hoe bewust ze zich daar zelf van zijn. Er klinkt trouwens steeds meer kritiek op de monarchie waarbij het de vraag is of dat komt door de afnemende steun ervoor of toenemende kritiek op de bevoorrechten die de monarchie stutten.

Wat me elke keer weer verbaast als er een koningsdag of een andere festiviteit is waarbij de leden van de monarchie opdraven is de schaamteloosheid van de gladstrijkers, hermelijnvlooien, jaknikkers, hofmuizen en hielenlikkers van Oranje die zich naar voren dringen om zich te onderwerpen. Waarom doen ze het? Wat winnen ze erbij? Zijn ze betoverd door de magie van de operette waarvan ze hopen dat die op hen afstraalt en niet meer verantwoordelijk voor hun daden?

Dit gedrag is bevreemdend. Ik kan er niet aan wennen. Hoeveel kritiekloze aandacht voor het koningshuis kan de weldenkende burger aan? Wat heeft dit gedrag nog te maken met een volwassen democratie met mondige burgers die menen zich in de nabijheid van de troon te moeten aanstellen als clowns of ondergeschikten bij wie door een hersenoperatie het zelfbewustzijn is verwijderd?

Wat doen in hemelsnaam die burgemeesters, lokale bobo’s, hoofdredacteuren, ambtenaren, journalisten, gasten van talkshows en andere opinieleiders zichzelf en hun geloofwaardigheid aan door de monarchie in bescherming te nemen, te prijzen en uitgebreid te bewieroken? Dat gedrag is voor een buitenstaander die afstand wil houden tot nationalisme, koningshuis en sportverdwazing waarbij de kleur oranje leidend is ongewenst omdat het iedere keer weer het contact legt met iets onaangenaams. Met het vermoeden dat deze bijzaken dienen om de hoofdzaken te verhullen.

Schermafbeelding van deel columnTweedagenbaardje’ van Marcel van Roosmalen in NRC, 27 april 2021.

We weten niet of Nederlanders diep in hun hart monarchist of republikein zijn. Het beeld is vermoedelijk gemengd. Maar we kunnen het ook niet weten omdat in een sfeer van hosanna voor de monarchie opinieleiders in de media al decennialang hun bewondering ervoor ventileren en zo de Nederlanders een opvatting opleggen over de superioriteit of op z’n minst de onvermijdelijkheid van het koningshuis.

Dat effect wordt nog eens versterkt door een eenzijdig door het koningshuis opgelegde mediacode die de media knevelt in de verslaggeving over het koningshuis. De media worden verplicht zich in bochten te dwingen op straffe van uitsluiting door de monarchie. Ook media die er niet aan meedoen hebben er last van. Het programma Argos Medialogica wijdde er onlangs aandacht aan.

Na mij de zondvloed’ debiteren de voorstanders van de monarchie die claimen dat in deze woelige tijden de monarchie voor continuïteit en zekerheid zorgt. De niet onderbouwde claim is dat een republiek met een president als staatshoofd minder stabiel is. Omdat vanwege de vage omschrijving niet weerlegd kan worden dat we niet in woelige tijden leven kan een breed maatschappelijk debat over de vraag of Nederland een monarchie of republiek moet zijn eindeloos worden geblokkeerd.

Het meest fascinerende aan deze hielenlikkerij is de vraag waar het eigenlijk op is gebaseerd. De toenmalige Amsterdamse burgermeester Eberhard van der Laan zei in 2013 in een interview in Binnenlands Bestuur: ‘Ik ben een republikein, net als zestig, zeventig procent van de Nederlanders’. Waar hij dat percentage op baseerde is onduidelijk, maar het omgekeerde is evenmin vast te stellen. Namelijk dat een meerderheid van de Nederlanders monarchist is.

De vaderlandse geschiedenis leert dat Nederland afwisselend monarchie en republiek was. De grootste bloei maakte het door als republiek. De hardnekkigheid waarmee de monarchie nu wordt gestut door media, politiek, bedrijfsleven en maatschappelijk middenveld zonder dat de voorstanders van de republiek in gelijke mate een eerlijke kans krijgen om hun standpunt naar voren te brengen doet vermoeden dat er onraad aan de horizon nadert. Onheil voor de Nederlandse monarchie wel te verstaan.

Straatreclame voor William Fish. Gedachte bij foto ‘Street Advertising’ (1877)

John Thomson, Street Advertising (1877).

De naam van William Fish staat op een affiche dat in 1877 wordt opgeplakt door de man in de witte jas. Het is reclame voor het wassenbeeldenmuseum Madame Tussauds in Londen. De fotograaf is de ‘baanbrekende’ John Thomson die als eerste buitenlander in China fotografeerde en later als een Charles Dickens van de sociale fotografie de armoede in de Londense sloppen en straten vastlegde.

Wat zou aardig aan het internet is dat iemand die bijna 150 jaar later wil weten wie William Fish is daar altijd wel een bron voor kan vinden. In dit geval is dat makkelijk omdat iemand van wie een wassen beeld is gemaakt in de eigen tijd een zekere bekendheid moet hebben gehad.

Nou, in een bericht uit 2020 van Lancashire News (Lancs Live) stelt niet teleur. Tot in details wordt nauwgezet uit de doeken gedaan wie William Fish was. Hij was een moordenaar die in maart 1876 in Blackburn de 7-jarige Emily Holland vermoordde. Op weg naar de winkel om tabak te kopen ging ze volgens getuigen vergezeld van een sjofel geklede man. Enkele dagen later werd op een landje in een koffer verborgen lichaam gevonden. Gruwelijk ontdaan van armen, benen en hoofd. Het bleek het lichaam van Emily te zijn. De benen werden even later in een riool teruggevonden. Dat zette de speurtocht in gang.

De gruwelijke moord trok landelijke bekendheid. Er werd een beloning van 200 pond uitgeloofd om de dader te vinden. Mensen zochten tevergeefs naar Emilys’ armen en hoofd. Zwervers werden opgepakt, maar moesten weer vrijgelaten worden omdat er geen aanknopingspunt met de moord was. Uiteindelijk viel mede door de haren die op Emily’s lichaam waren gevonden de verdenking op kapper William Fish. Maar hij wist zich in eerste instantie vrij te pleiten.

De doorbraak in deze moordzaak kwam toen de politie speurhonden van een particulier inzette die de half verbrande armen en de rottende schedel van Emily in een schoorsteen in Fish’ kapperszaak vond. Het bericht van Lancs Live zegt daarover: ‘Honden werden nog niet regelmatig gebruikt door de politie, maar deze zaak zou daar verandering in brengen’.

Eind goed, al goed. De moordenaar is na een speurtocht van zo’n drie weken door slim opereren van de politie opgepakt. De ‘Blackburn Murderer’ is ermee een Britse bekendheid geworden. Madame Tussauds haakt er op in en laat een jaar later weten dat het wassen beeld van William Fish (‘portrait model’) in haar museum is te bezichtigen. Kom dat zien, om te griezelen. Straatreclame werkt.

Robesin vraagt Tweede Kamer opnieuw om onderzoek besluitvorming Hedwigepolder

Schermafbeelding van deel artikelRobesin vraagt Kamer opnieuw om onderzoek Hedwigepolder’ in de PZC, 28 april 2021.

Het plan om de Hedwigepolder in Oost Zeeuws-Vlaanderen onder water te zetten is naar mijn idee een van de meest onverkwikkelijke en geniepige besluiten die een Nederlandse regering ooit heeft genomen.

Deze slechts 3 km2 grote polder kreeg in de jaren 2005-2015 een symboolfunctie. Feitelijk een wonder hoe zoiets kleins zo groot kon worden. De ontpoldering is volgens plan in 2022 voltooid. Maar niet iedereen zag er dezelfde symboliek in.

Voor Zeeuwen was het de macht van het grote geld, te weten de Antwerpse haven, waarvoor ze in een onderonsje met Den Haag werden uitgeruild voor zogenaamd hogere belangen. Dus economie. Voor de economische lobby was het het omgekeerde, het opruimen van regionale belangen met inzet van de politiek. Voor natuurbeschermers was het de kans om meeliftend met het economisch belang ten koste van het regionaal belang eigen kruimels te kunnen realiseren. Zogenaamde ‘nieuwe natuur’ en extra geld voor de eigen organisaties om mee te draaien in de projecten. Door de Zeeuwen werd de opstelling van de samenwerking van bedrijfsleven en politiek als harde machtspolitiek ervaren en dat van de natuurbeschermers als verraad. Over dat verraad van de natuurlobby verhaalt Chris de Stoop in zijn boek ‘Dit is mijn hof’.

De argumenten waren meestentijds vals en de doeleinden verhullend. Onder het mom van natuurbescherming werd natuur beschadigd die officieel geen natuur was en daarom in nieuwe langlopende projecten officieel hersteld kon worden. Onder het mom van natuurbescherming werden de economische belangen van de Antwerpse haven versterkt. Natuurorganisaties als de Vogelbescherming lieten zich omkopen of misleiden. Hun naïviteit was grenzeloos en concurreerde hevig met hun opportunisme. Volgens velen hebben ze voorgoed hun geloofwaardigheid verloren door een bondje te sluiten met het grote geld.

HMM Algeciras © Johan Rijnhout/Rijnhout Media. In PZC, 12 juni 2020.

De kernvraag of een getijdenrivier als de Westerschelde geschikt is om schepen van 400 meter lang, 61 meter breed met een diepgang van 12 meter te ontvangen heeft nooit centraal gestaan in het debat. Daardoor konden de Vlaamse regering en de Antwerpse haven politieke druk blijven zetten om uiteindelijk hun zin door te drijven.

In Zeeland werd de uitruil tussen Nederland en Vlaanderen onder druk van de EU doorzien, maar de rest van Nederland liet het gebeuren. Wat de boosheid én het gevoel van uitgeslotenheid verder versterkte van de Zeeuwen die zich als traditioneel wingewest toch al snel in de steek gelaten voelen.

Johan Robesin die ooit lid van de Eerste Kamer was voor een lokale partij kreeg naar eigen zeggen in 2011 in een persoonlijk gesprek de belofte van premier Rutte dat die zijn uiterste best zou doen dat de Hedwigepolder niet onder water zou worden gezet. Dat liep anders. Rutte kon zijn belofte niet houden en Robesin zit nu al jaren vol onbegrip over deze kwestie.

Hij doet nu een tweede poging om de besluitvorming van 10 jaar terug in de Tweede Kamer tegen het licht te houden. Maar wat voor nut hebben volgens Robesin de landelijke politieke partijen daarbij? Rechtse partijen als VVD en CDA hebben zich overgeleverd aan de economie en groene partijen als GL en D66 hebben zich niet principieel genoeg opgesteld. Resten SGP, Boerenpartij en de drie radicaal-rechtse partijen, maar die laatsten zijn vooral tegen omdat ze overal tegen zijn om de overheid te dwarsbomen. Zulke vreemde bedpartners vergroten de geloofwaardigheid van een op zich zinvol verzoek om openheid niet.

De Hedwigepolder is nu bijna volledig onder water gezet en de besluitvorming ervan is blijkbaar ook onder water verdwenen. De spreekwoordelijke slager wil niet dat bekend wordt hoe de worst gemaakt wordt en wat er allemaal in zit. Waarom zou de Kamercommissie Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit een onderzoek naar de besluitvorming rond de Hedwigepolder agenderen? Er is in de tussentijd al te veel water door de Westerschelde gestroomd om nog te verwachten dat de waarheid boven water komt.

Sitalsing geeft argumenten tegen ongekozen monarch en pleit voor open bestuurscultuur

Journaliste Sheila Sitalsing die voor de Volkskrant werkt is Republikein van het jaar (2020). Een bekroning door ‘Republiek’, sinds kort de nieuwe naam van het Republikeins Genootschap.

Sitalsing meent dat de monarchie die wordt bepaald door erfopvolging niet in een modern Nederland thuishoort. Het handhaven van de monarchie vindt zij niet passen bij een goede bestuurscultuur. Volgens haar kan Nederland goed zonder een monarchie. Zij meent dat we in een tijd leven dat de monarchie meer ter discussie staat dan pakweg 20 of 25 jaar geleden. Koning Willem-Alexander noemt ze een jetset-koning en die perceptie van het staatshoofd vergroot volgens haar de afstand van de burgers tot de monarchie. Sitalsing merkt op dat in het actuele debat over transparantie, een open bestuurscultuur, en macht en tegenmacht er geen plek is voor een ongekozen monarch.

Hoewel uit onderzoek blijkt dat de Nederlandse monarchie een van de duurste van Europa is en daarnaast de kosten niet eens transparant zijn vindt Sitalsing dit toch niet het hoofdargument tegen de monarchie. Dat is wel het democratische gemis. Ook vind ze het niet meer van deze tijd dat de kinderen van het staatshoofd gedetermineerd zijn en geen vrije keuze hebben om iets anders te doen.

Sitalsing heeft kritiek op de zogenaamde mediacode die in opdracht van het staatshoofd door de RVD eenzijdig wordt opgelegd aan de Nederlandse media. Op straffe van uitsluiting dienen ze daaraan te voldoen. Dat ziet ze als chantage door de monarchie, maar ook als zwakte van de Nederlandse media die zich bewust laten chanteren. Een en ander past volgens haar niet in een transparant land met een open bestuurscultuur. Zij meent ook dat de mediacode onnodig is omdat media voldoende waarborgen van een eigen journalistieke code hebben om dat te vermijden wat in de mediacode met overmacht wordt afgedwongen.

Eind 2020 bleek in een opiniepeiling van IPSOS in opdracht van Nieuwsuur dat het vertrouwen in koning Willem-Alexander fors is gedaald. De NOS zei in een bericht: ‘In april van dit jaar had nog 76 procent van alle Nederlanders tamelijk veel of veel vertrouwen in de koning, in december is dat nog maar 47 procent’. Als reden wordt het gedrag van  Willem-Alexander genoemd waar forse kritiek op kwam. Tekenend is Youp van ’t Hek die in zijn wekelijkse NRC-column de aanschaf van een 2 miljoen euro kostende speedboat door de koning ter discussie stelt. De later afgebroken reis naar Griekenland midden in de lockdown brachten de geloofwaardigheid en het inlevingsvermogen van het staatshoofd schade toe.

Het is de vraag of er al sprake is van een omslag in het denken over de rol en plaats van de monarchie. Dat er kritiek op de jetset-koning is die het liefst in het buitenland vakantie viert is duidelijk. Het is ook de vraag of de Oranjepropaganda die altijd zo sterk aanwezig was in de media, die zich gewillig lieten muilkorven, langzaam uitgewerkt begint te raken. De tijdgeest van transparantie, tegenmacht en een andere bestuurscultuur waar Sitalsing op wijst maakt steeds duidelijk hoe achterhaald de monarchie is. Die groeit door deze ontwikkelingen namelijk ‘uit de tijd’. Daarom is het moment gekomen om het pleidooi voor een Republiek serieus te nemen.

Is de tijd voor een breed maatschappelijk debat over de plaats van de monarchie binnen de Nederlandse samenleving aangebroken? Koning Willem-Alexander heeft de afgelopen jaren door zijn gedrag zijn eigen glazen en dat van de Nederlandse monarchie ingegooid. Het lijkt zelfs op een provocatie van iemand die er zelf graag het bijltje bij neergooit, maar dat nog niet goed aandurft. Hij wil de voorrechten van zijn functie niet combineren met de verplichtingen ervan. Dat wringt aantoonbaar en valt de Nederlandse bevolking steeds meer op. De volgende stap is dat het volk gevraagd wordt om zich er eens over uit te spreken wat voor staatsvorm Nederland dient te hebben. Dat debat is altijd van bovenaf gemanipuleerd. Dat past niet meer bij deze tijd. Ook in die zin ondermijnt de roep om een nieuwe bestuurscultuur de monarchie.

Hoe kan de partijpolitiek uit de eigen schaduw stappen?

Still uit Nosferatu (1922).

Met spanning wordt uitgezien naar de openbaarmaking vandaag van de notulen van de ministerraad waaruit zou blijken dat het leden van het kabinet moedwillig informatie achterhielden voor de Tweede Kamer in de toeslagenaffaire en kamerleden wilden inperken. Alle coalitiepartijen zullen daarbij worden beschadigd. Vraag is wie het meest en wie relatief het minst beschadigd wordt en of er nog voldoende vertrouwen overblijft voor de vorming van een nieuw kabinet.

Verliest D66-leider Sigrid Kaag haar geloofwaardigheid met haar oproepen voor nieuw leiderschap als blijkt dat zij in het kabinet meedeed aan oud leiderschap? Verliest CDA-leider Wopke Hoekstra de greep op zijn partij als blijkt dat hij CDA-kamerlid Pieter Omtzigt op verzoek van vooral D66 wilde inkapselen? Iets wat overigens niet lukte. Verliest VVD-leider Mark Rutte in de publieke opinie het laatste restje vertrouwen als blijkt dat hij leiding gaf aan het achterhouden van informatie voor de Tweede Kamer?

De oplossing is simpel en lastig tegelijk. Namelijk een coalitie die rond VVD-D66-CDA wordt gevormd met nieuwe gezichten van een nieuwe generatie. Geen Rutte, maar Klaas Dijkhoff. Geen Kaag, maar een backbencher. Geen Hoekstra, maar Omtzigt. Sterke ministers die de beste persoon op hun post zijn kunnen het kabinet vormen. Weg van het geklaverjas met partijbelangen waardoor partijen tweederangs wethouders naar voren schuiven die op hun eerste dag in het kabinet al mislukt zijn. Waarom geen Marcel Levi als minister van Volksgezondheid of Johan Simons of Willem de Rooij als minister van Kunst? Die ambitie om afstand te nemen van die oude partijpolitiek vormt ook een nieuwe bestuurscultuur.

Niet dat hiermee de oude, gesloten bestuurscultuur volledig verdwijnt en het zogenaamde dualisme in de scheiding van verantwoordelijkheid tussen kamer en regering, en tussen fracties en bewindslieden wordt gerealiseerd. Maar het kan een stap zijn in die richting. Met Omtzigt als tweede vice-premier is het niet onmogelijk dat de SP de vierde partij wordt in de coalitie. Dat is tandenknarsen voor de VVD, maar waarschijnlijk beter verteerbaar dan GroenLinks dat klimaatambities heeft en de bouw en de boeren voor het blok zet of PvdA dat op dit moment zwak geleid wordt en niet sterk en zelfverzekerd acteert.

Het gedoe over de formatie en de gesloten bestuurscultuur is beschamend voor wie alle problemen ziet die continu opduiken. En vooral, voor wie die serieus wil nemen. Wantoestanden en zaken die niet onder controle zijn en waar de politiek sturend in zou moeten zijn vertonen zich dagelijks. Het is de recycling van niet aangepakte problemen. De politiek wens je toe dat het doelmatig bestuurt, controleert en middelen verdeelt en niet steeds met zichzelf bezig is. Maar de politieke partijen geven in hun in zichzelf gekeerde arrogantie en zelfgerichtheid steeds weer het verkeerde voorbeeld.

De gesloten bestuurscultuur is een gevolg van het failliet van de partijpolitiek. Wie de politiek wil hervormen, moet de partijpolitiek hervormen. Ofwel, het belang van politieke partijen in de formatie moet afgeschaald worden. Hun belang hoeft daarmee niet te verdwijnen. Dat is ook onwenselijk omdat er veel waardevolle expertise en ‘geheugen’ in de partijen aanwezig is. Zonder hen kan het niet. Maar als ze in hun marketing, mannetjesmakerij, machtsdenken en electorale overconcentratie zo bijziend gefocust blijven op hun eigenbelang, dan kan het evenmin met hen.

De tussenoplossing is het openbreken van de partijpolitiek met een nieuwe generatie politici en deskundige ministers die losjes gebonden zijn aan partijen. De politiek om de politiek past slecht bij de bestuurscultuur waarvan iedereen zegt dat die nodig is. Laat het lippendienst zijn die ingegeven wordt door de publieke opinie die een eigen dynamiek krijgt. Die reden telt niet, het resultaat wel.

Verrassing van een koninklijk lintje

Koningsdag nadert, dus het is weer tijd voor de lintjesregen. Namens het staatshoofd krijgen burgers door de burgemeester van de gemeente waarin ze wonen een lintje uitgereikt. Omroep Brabant legt in een informatief filmpje uit wat voor een complex proces het is.

Maar er ontbreekt een essentieel aspect. Namelijk wil de genomineerde het lintje wel ontvangen? Dat is nog helemaal niet zo vanzelfsprekend. Een overwegend bezwaar kan zijn op geen enkele wijze geassocieerd te willen worden met het Nederlandse koningshuis. Om onaangename verrassingen te voorkomen zal daarom op enig moment de kandidaat gevraagd moeten worden wel een koninklijk lintje te willen ontvangen. Een weigering op het opperste moment zorgt voor een hoop gedoe,

Op de dag van de lintjesregen moet degene die het opgespeld krijgt dus nog een extra kwaliteit bezitten. Namelijk acteertalent. De betrokkene moet acteren van niks te weten en net doen alsof het een volslagen verrassing is. Het ontvangen van een koninklijk lintje is gespeelde verrassing van een gegeven koninklijk paard dat niet in de bek mag worden gekeken.

Kunstvakonderwijs springt in het niets met principe van ‘afbreken en opbouwen’

‘De beroemde foto ‘Saut dans le vide’, sprong in het niets, gemaakt op 23 oktober 1960 in Fontenay-aux-Roses, niet ver van Parijs.’ Met een springende Yves Klein. Credits: FD.

Ik heb nooit op een kunstacademie gezeten, maar wel als dienstplichtig militair in het leger. Daar was het principe van ‘afbreken en opbouwen’ uitgangspunt. Het was een doelgerichte strategie om je je individualisme af te nemen. Dat gebeurde symbolisch op de eerste dag doordat je je burgerkleren af moest leggen en in een slecht passende onhandige groenbruine overall werd gehesen. Slecht passende en oncomfortabele schoenen, blaffende sergeanten en een naargeestig kazerneterrein in Amersfoort maakte de gedaanteverwisseling af. Als in een verhaal van Kafka waar gebeurtenissen het individu overkomen zonder te begrijpen waarom. In het leger was dat opbouwen trouwens begrensd. Naar mijn idee omdat de kennis bij het lagere kader om te slopen sterker ontwikkeld was dan om te construeren.

Naar aanleiding van een aantal incidenten bij kunstacademies wordt steeds verwezen naar dat principe van ‘afbreken en opbouwen’. Over dat principe bij deze HBO-opleidingen heb ik mijn twijfel. Want het is de vraag of het werkt en als het werkt of het doelmatig is. Dat laatste betwijfel ik.

Schermafbeelding van deel artikelOnveilige sfeer op modeschool AMFI: “Een docent vergeleek mijn Arabische model met een seriemoordenaar” van 24 april 2021 op AT5.

Naast het bekende bezwaar van docenten die regeren in hun koninkrijkjes en daarbij over grenzen kunnen gaan door machtsmisbruik omdat de weerstand van de studenten is gebroken zie ik nog twee bezwaren. Namelijk het feit dat aankomende academiestudenten steeds jonger én minder volwassen zijn en steeds minder weten (mede door de gedevalueerde vooropleiding) en er door de schoolleiding onvoldoende toezicht op is en het feit dat studenten te veel hun studiebegeleider volgen en hun eigenheid niet of pas na lange tijd vinden. Verhalen van academiestudenten die het spel meespelen en daardoor kostbare tijd verliezen in hun ontwikkeling is bekend.

De oplossing voor de kunstsector is minder instroom van kunststudenten, minder presentatieinstellingen en minder kunstmusea. Ik zou zeggen, begin met een afschaling van de kunstsector van 15%. Zoals ook banken, stikstof producerende boeren en het koningshuis afgeschaald moeten worden. De leeftijd voor de toegang tot kunstacademies zou met drie jaar opgehoogd moeten worden zodat de studenten volwassener zijn en evenwichtiger in het leven staan zodat ze beter weerstand kunnen bieden aan docenten die hun macht misbruiken. Het toezicht bij deze HBO-opleidingen moet op een hoger peil gebracht worden. Of cynischer gezegd, op een peil gebracht worden.

Het idee van studenten autonome kunst die worden gemodelleerd in een individuele kunstenaar is romantisch en achterhaald, terwijl het idee van de gesocialiseerde kunstenaar te algemeen is. Het beroepsprofiel van de kunstenaar is minder bijzonder dan kunstacademies én academiestudenten zelf beweren. Iedereen met een beroepspraktijk moet omgaan met werkgevers, opdrachtgevers, klanten en collega’s. In vele sectoren is de concurrentie fel. Ook economen, leraren of ingenieurs moeten een persoonlijkheid ontwikkelen om goed in hun beroep te kunnen functioneren.

Nog om een andere reden is dat principe van ‘afbreken en opbouwen’ achterhaald. In een interview van 21 april 2021 in NRC wijst Dingeman Kuilman oud-voorzitter van het College van Bestuur van ArtEZ, hogeschool voor de kunsten hoe lastig het is om het praktische kunstonderwijs te veranderen: ‘Op voorstellen werd met een felheid gereageerd die je in het gewone onderwijs niet kunt voorstellen. Wat kunstenaars doen is zo verbonden met hun eigen identiteit. Iedere verandering wordt daardoor als een persoonlijke aanval ervaren. De kunsten als geloofssysteem, dat zit heel diep in academies verankerd. Het zijn intelligente mensen, je kunt over van alles met ze praten, behalve over hun geloof. Dan kom je aan een deel van henzelf’.

Over het principe van ‘afbreken en opbouwen’ waar hij ‘psychologie van de koude grond’ in ziet zegt Kuilman: ‘Die is echt niet meer van deze tijd. Zij kan enorme schade aanrichten, ook omdat het kunstvakonderwijs relatief veel kwetsbare persoonlijkheden aantrekt (…) Spreek studenten aan op waar ze goed in zijn, en bouw op vertrouwen. Studenten iets leren door ze eerst af te breken, schept machtsverhoudingen en afhankelijkheidsrelaties’.

Ook van een andere kant heeft Kuilman kritiek op het principe van ‘afbreken en opbouwen’ waar die psychologie van de koude grond zelfs niet meer van toepassing op is omdat de opleidingen de afgelopen 40 jaar zijn veranderd. Naar zijn idee stoomt het kunstvakonderwijs steeds vaker klaar voor de markt en staat daarbij de persoonlijkheid van de kunstenaar niet meer centraal. NRC: ‘Hoe kunstzinnig, vraagt Kuilman zich af, zijn opleidingen voor bijvoorbeeld design, mode, media en entertainment?

Ik kan het vergelijken met een voltooide universitaire studie waar ‘afbreken en opbouwen’ niet aan de orde was. Maar wel kennisoverdracht, samenwerking en geleidelijke vorming van een persoonlijkheid door verbreding en verdieping. Kunstacademie kunnen jongere individuen van zo’n 20-25 jaar ook op andere manieren helpen vormen. Het valt niet in te zien waarom een kunstacademie daar uitzonderlijk in zou zijn.

Er zijn universitaire studies waar docenten van intimiderend gebruik worden beschuldigd. Op de faculteit van Rechtswetenschap in Leiden kwam onlangs hoogleraar Andreas Kinniging in het nieuws omdat hij een onveilige situatie voor studenten zou hebben gecreëerd en zich niet aan de gedragscode zou hebben gehouden. NRC berichtte erover. In deze methode van onderwijs van deze individuele docent kan ook het principe van ‘afbreken en opbouwen’ gezien worden. Ook speelt mee dat Kinneging in een rechtse enclave binnen een niet-rechtse omgeving opereert. Het verschil met kunstacademies is dat dit een uitzondering is en dat na klachten van studenten het college van bestuur van de Universiteit Leiden Kinniging tot de orde heeft geroepen.

Al met al lijkt dat principe van ‘afbreken en opbouwen’ bij kunstacademies niet zozeer een doordacht didactisch instrument dat dient om kunstenaars uit ruw materiaal te scheppen zoals in oude legendes de mens uit een vormeloze hoop klei wordt gevormd en weerstand mee te geven om zich in een beroepspraktijk te handhaven, maar is het eerder een gevolg van een falend beleid om goed kunstvakonderwijs te bieden. Het principe van ‘afbreken en opbouwen’ en de claim op een bijzondere positie voor kunstvakstudenten getuigt van zelfoverschatting en een misvormde identiteit van het kunstvakonderwijs. Het is een sprong in het niets met slechts een oorzaak: de kwaliteit in docenten, organisatie en toezicht is ondermaats.

Jan van de Beek over migratie

Interessant en lang gesprek vol details over de kosten van migratie met wiskundige en cultureel antropoloog Jan van de Beek en een interviewer die niet altijd even goed luistert. Aanleiding is zijn rapport ‘De grenzeloze verzorgingsstaat’. De kern is het opleidingsniveau, niet het cultureel verschil.

Vraag is hoe houdbaar ons huidige verzorgingsstaat is of dat we in een Amerikaans systeem terechtkomen. Van Beek: ‘Om de zorgstaat te redden moet je hem afgrenzen. Wij zijn te lankmoedig met het toelaten van mensen.

Decennialang is de vraag naar de kosten van migratie een taboe geweest. Dat is nog steeds niet verdwenen.

Gedachten bij twee foto’s uit Krasnojarsk (1911-1914)

Ksenia Konovalova, dochter van de beroemde Krasnojarsk-arts P.N. Konovalov aan het Shira-meer’, 1911. Collectie: Library of Congress.

Deze twee foto’s zijn afkomstig uit een collectie van 423 over ‘het dagelijks leven van de provincie Jenisej, eind negentiende-begin twintigste eeuw’. Dat is een gebied in Midden-Siberië met als belangrijkste plaats Krasnojarsk. De Jenisei is de langste rivier van Siberië, zodat er veel foto’s met schepen en riviergezichten in de collectie zijn.

Het is aardig om je voor te stellen wat in zo’n collectie de meest en minst tijdloze foto’s zijn. Ksenia Konovalova op haar fiets voor de familiedatsja aan het Shira-meer zou zo in een kostuumfilm van kort voor de Eerste Wereldoorlog kunnen stappen. In de verfilming van een verhaal van Anton Tsjechov.

Het gebed in Krasnojarsk viert de overwinning van het Russische leger op de Oostenrijk-Hongaarse troepen die in september 1914 Lemberg verloren. Kerk, vaderland en vorst vormen een eenheid. De Oostenrijkse overmoed om Servië in te willen lijven werd gevolgd door Russische overmoed dat een uitweg naar de Middellandse Zee zocht en weliswaar in Galicië won, maar uiteindelijk door de Duitsers verslagen werd. Niet alleen de enscenering van het gebed, maar het hele idee van kerk, vaderland en vorst doet gedateerd aan. Het zou een scène kunnen zijn uit een verhaal van Isaak Babel. Sepia ruiterij.

Gebed in Krasnojarsk over de overwinning van het Russische leger in de Slag om Galicië in augustus – september 1914’ Collectie: Library of Congress.

CBS gaat stoppen met gebruik van begrippen ‘westers’ en ‘niet-westers’. Dat is een goede zaak

Schermafbeelding van deel artikel ‘CBS gaat stoppen met begrippen ‘westers’ en ‘niet-westers’ van Wilmer Heck in NRC, 19-20 april 2021.

NRC meldde in een bericht van 19 april 2021 dat het CBS (Centraal Bureau voor de Statistiek) op termijn stopt met de vermelding van de aanduidingen ‘westers’ en ‘niet-westers’.

Aan dit besluit ligt mede een advies van de WRR (Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid) ten grondslag. Volgens de WRR is het onderscheid niet-wetenschappelijk onderbouwd en roept het “negatieve associaties” op. Een andere steen des aanstoots is de Barometer Culturele Diversiteit van het CBS. Daarmee wilden universiteiten onder wie de Universiteit Utrecht de diversiteit onder medewerkers in kaart brengen. Ze worden ingedeeld in Nederlandse, westerse en niet-westerse migratieachtergrond. Daar kwam in Utrecht veel kritiek op.

Radicaal-rechtse politici als Geert Wilders en Derk Jan Eppink (‘We krijgen statistieken zoals ooit in de DDR’) zien het afschaffen van deze begrippen als poging om de schaduwzijde van de multiculturele samenleving onder het tapijt te vegen.

Het is goed dat deze begrippen worden afgeschaft. Ten eerste is de afbakening ervan verwarrend en is die toevallig tot stand gekomen. Zo worden migranten uit landen als Japan en Indonesië als westers beoordeeld en migranten uit grenslanden daarvan als niet-westers. Ten tweede werkt het stigmatiserend en houdt het migranten gevangen in een (oude) identiteit waar ze moeilijk aan kunnen ontsnappen. Ten derde is door de globalisering het begrip ‘westers’ politiek en cultureel van betekenis veranderd en niet meer zo eenduidig als het tot 1991 tijdens de Koude Oorlog was.

Met de afschaffing van de begrippen worden programma’s van positieve discriminatie of de uitvoering van codes diversiteit & inclusie bemoeilijkt. Dit maakt de kritiek erop door radicaal-rechts tamelijk onbegrijpelijk. Want als niet meer geregistreerd wordt wie welke achtergrond heeft, dan wordt het opzettelijk bevoordelen van bepaalde bevolkingsgroepen bij de toelating tot opleidingen of arbeidsplaatsen eveneens lastiger. Radicaal-rechts zou ook kunnen beredeneren dat de afschaffing van de termen het belang van witheid consolideert en niet verder versneld afbreekt.

Uiteraard zal de wens van bepaalde activistische groeperingen om de voorrechten terug te dringen van groepen die zich baseren op hun witheid hiermee niet stoppen. Maar het afschaffen van de begrippen maakt het bedrijven van identiteitspolitiek en in het verlengde daarvan de cancelcultuur waardoor mensen op onduidelijke gronden worden uitgesloten anders doordat de sociale identiteit van een bepaalde groep en de door deze groep gedeelde ervaring van maatschappelijk onrecht minder scherp afgebakend kan worden.

Het verzachten van de felheid van de identiteitspolitiek die de laatste jaren voor maatschappelijke verdeeldheid en onrust heeft gezorgd kan daarom een positief neveneffect zijn van de afschaffing van de begrippen ‘westers’ en ‘niet-westers’. Ofschoon naast etnische achtergrond waar het hier om gaat ook nog de identiteiten seksuele gerichtheid, gender, regionale identiteit of religieuze identiteit bestaan en aangegrepen kunnen worden voor positieve discriminatie om via strijd emancipatie te bereiken. Want de kist van activisten bevat vele middelen om aan de weg te timmeren.

Een te verwachten effect kan daarom zijn dat de identiteitsstrijd over etniciteit of witheid zich geleidelijk zal verplaatsen naar een overigens nu ook al bestaande strijd over gender of religie. Maar ook is mogelijk dat het accent komt te liggen op identiteiten die binnen samenlevingen bestaan en nu mede door het luidruchtig links-radicaal activisme en het ‘culturele’ rechts-radicale antwoord erop buiten beeld blijven en nauwelijks met identiteitspolitiek worden geassocieerd en in de politiek en media onderbelicht zijn: sociaal-economische achtergrond en opleidingsniveau.

Dan kan het debat over maatschappelijke ongelijkheid eindelijk gevoerd worden zoals het de afgelopen decennia niet gevoerd kan worden door allerlei afleidingsmanoeuvres van zowel links als rechts. Als de afschaffing van de begrippen ‘westers’ en ‘niet-westers’ daar een bijdrage aan kan leveren, dan is dat de winst.