Pontzen laat gaten vallen in zijn betoog over modernisme, Christiaan Braun en het Stedelijk Museum

Schermafbeelding van deel artikelWaarom ‘moraalridders en fatsoensrakkers’ in musea soms hard nodig zijn‘ van Rutger Pontzen in de Volkskrant, 17 mei 2023.

Kunstredacteur Rutger Pontzen en de Volkskrant waarin hij schrijft voeden bij velen de impressie van knorrigheid. Niet kritisch, maar nurks. Dat is een houding waar Pontzen en de Volkskrant mee worden geassocieerd. Als dat gecombineerd wordt met makkelijk populisme, dan wordt dat voor velen onuitstaanbaar.

In het opinie-artikelWaarom ‘moraalridders en fatsoensrakkers’ in musea soms hard nodig zijn‘ van 17 mei 2023 bevestigt Pontzen deze indruk. Hij waagt zich in het identiteitsdebat over het Stedelijk Museum. Dat tot nu toe vooral in NRC gevoerd werd. De meeste deelnemers eraan hebben vooral zichzelf te kijk gezet. Het debat kent weinig winnaars. Pontzen onttrekt zich niet aan de neergaande spiraal.

Pontzens taalgebruik valt op. Met negatieve bewoordingen schildert hij degenen af met wie hij zegt het niet eens te zijn. Jan Christiaan Braun ‘raast‘ en met Jan Dibbets is hij volgens Pontzen ‘de Statler en Waldorf van de beeldende kunst‘. Het lijkt er sterk op dat Pontzen zijn eigen mopperen op anderen projecteert.

Schermafbeelding van deel artikelWaarom ‘moraalridders en fatsoensrakkers’ in musea soms hard nodig zijn‘ van Rutger Pontzen in de Volkskrant, 17 mei 2023.

Pontzen weerlegt niet de kritiek van Christiaan Braun over de inmenging van de Amsterdamse politiek in het inhoudelijke beleid van het Stedelijk. Hij stemt in met de kritiek van Christiaan Braun, maar maakt dan ineens een sprongetje als hij zegt: ‘dat de politiek zich daar nu wél mee bemoeit ligt ook aan de musea zelf‘. Niemand ontkent dat. Pontzten presenteert een cliché als nieuwe ingeving.

Het merkwaardige is dus dat Pontzen het uiteindelijk met Dibbets en Christiaan Braun eens is als hij zegt: ‘(..) dat de politiek zich daar nu wél mee bemoeit ligt ook aan de musea zelf. Veel musea voor moderne en hedendaagse kunst pretendeerden avant-gardistisch te zijn, met een vooruitziende blik op wat komen gaat en op wat moet gaan gebeuren. Maar wat is de afgelopen twintig jaar gebleken: ze hebben zitten suffen.

Dat komt neer op wat Christiaan Braun zegt in zijn opinie-artikel van 29 januari 2023 over het Stedelijk Museum dat dit debat revitaliseerde. Namelijk ‘Dit staaltje van inhoudelijke inmenging in het museumbeleid door de gemeente en het voor het blok zetten van het museum met toepassing van keiharde chantage‘ wil zeggen dat het Stedelijk zich door de lokale politiek de kaas van het brood laat eten.

Dat begon trouwens al vóór het directoraat van Wolfs toen bestuurders als Rijkman Groenink, Alexander Ribbink en Rob Defares in samenspraak met onder meer de toenmalige directeuren Ann Goldstein en Beatrix Ruf opteerden voor een avant-gardistische agenda. Eigenlijk was het nog schrijnender omdat ze de banden met de kunsthandel vermengden met hun functie. Het Stedelijk was een verdienmodel geworden voor bestuurders. Op die basis én beeldvorming moet Wolfs bouwen.

Pontzen heeft veel woorden nodig, en vermengt van alles met alles, maar weet ermee het gat in zijn betoog niet te dichten. Dat gat bestaat eruit dat de recente kritiek van Christiaan Braun en Dibbets op het Stedelijk niet zozeer kritiek op inclusiviteit in musea is, maar kritiek op het functioneren van het museum en directeur Wolfs die zich door de politiek laat sturen en buiten-artistieke overwegingen te sterk laat meewegen. Pontzen maakt het breed en verliest zo de focus van dit debat over identiteitspolitiek in musea uit het oog.

Pontzen maakt een karikatuur van Christiaan Braun en Dibbets, en uiteindelijk vooral van zichzelf. Het ontbreekt hem niet aan zelfkennis als hij zich schaart in ‘een relatief klein clubje witte, mannelijke, westerse, academisch gevormde smaakmakers‘. Maar dat toegeven is nog geen aflaat waarmee hij wegkomt. Hij legt zichzelf een spreekverbod op om vervolgens niet meer te stoppen met praten.

Pontzen bedoelt het ongetwijfeld goed, maar door zijn zure toon en springerig betoog zit hij zijn eigen opinie in de weg. Vraag die hij zou moeten beantwoorden is wat de beste aanpak is om op een organische en niet modieus-politieke wijze inclusiviteit en diversiteit binnen het Stedelijk te vergroten. Waarbij de directie zelf over het eigen inhoudelijke beleid beschikt om dat te realiseren. Dat is de interessante vraag waarmee dit debat over identiteit verder komt en niet in boosheid achterom kijkt.

De kleur van Cleopatra

Gedoe over identiteit. Hedendaagser kan het niet. Hoofdrolspeelster Adele James is ‘queen‘ ofwel farao Cleopatra in de vierdelige miniserie ‘Queen Cleopatra‘ voor Netflix van Tina Gharavi (vier delen) en Victoria Adeola Thomas (een deel).

Het gedoe gaat erover dat de Britse James die Cleopatra speelt zwart is. Volgens een bericht van de BBC pikken veel Egyptenaren niet dat Cleopatra door haar verbeeld wordt als zwarte Afrikaanse.

Het raakt aan de identiteit van Egypte en dat ligt gevoelig door de spanning tussen Arabische en zwarte Afrikanen. Met als dieptepunt Tunesië waar na een uitspraak van de president gejaagd wordt op zwarte Afrikanen.

Zahi Hawass, a prominente Egyptoloog en voormalige minister van Oudheden vertelde de al-Masry al-Youm newspaper (vertaald): ‘Dit is volledig nep. Cleopatra was Grieks, wat betekent dat ze een lichte huid had, niet zwart.’

Tegelijk bestaat in de populair-culturele wereld van Afro-Amerikanen een beeld dat Egypte een bakermat was waar de voorouders van Afro-Amerikanen een belangrijke rol speelden. Denk aan de Afro-Amerikaanse muzikant Sun Ra die zijn naam ontleende aan de Egyptische zonnegod Ra en herhaaldelijk met zijn ‘Arkestra’ Egypte bezocht. Dat is een mythe die in de populaire cultuur van Afro-Amerikanen is doorgesijpeld.

Een artikel in TIME stelt de vraag of Cleopatra zwart was. De conclusie is dat we het niet weten. Ze wordt geclaimd als Macedonisch, Grieks, Egyptische en Afrikaans.

Beelden over Cleopatra botsen dus. Niet alleen over de vraag of Cleopatra zwart of wit was, waar geen informatie voor beschikbaar is om die met stelligheid te beantwoorden. Maar ook omdat het a-historisch is om achteraf ras centraal te stellen, terwijl in het oude Egypte de afbakening tussen bevolkingsgroepen vloeiend was en etniciteit niet zo’n zwaarwegende rol speelde als nu.

Het antwoord op de vraag over de huidskleur van Cleopatra is projectie, machtsdenken en een zoektocht naar en bevestiging van eigen identiteit. Groepen overschreeuwen elkaar in een kwestie die niet te beantwoorden valt. Maar het gaat niet om het antwoord op de vraag over een historische figuur als Cleopatra, maar om het claimen van haar etniciteit door de eigen etnische groep om daarmee het eigen gezag te versterken.

Naast dat alles speelt nog een andere kwestie. Fictie is geen afbeelding van de werkelijkheid, maar er een verbeelding van. Cleopatra kan in de dramatische verbeelding alle kenmerken worden meegegeven. Alle huidskleuren, geloven, seksuele identiteiten en gedragskenmerken. Verbeelding in fictie is vrijheid om er alle kanten mee op te gaan. Naargelang de behoefte van de makers om iets te zeggen. Zo beredeneerd is de kleur van de hoofdrolspeelster in een fictiedrama een non-discussie.

Een debat over de kleur van Cleopatra in een Netflix-serie is een hedendaags pijnpunt en heeft niets met de historische achtergrond van Egypte te maken waar het naar verwijst. Het toont vooral aan dat betrokkenen die zich met overgave in het debat gooien iets willen bewijzen over eigen identiteit, authenticiteit, invloed en belang. Het is retrospectie zonder introspectie.

Is Bas Heijne een geloofwaardig criticus van Susan Nieman?

Schermafbeelding van deel column van Bas Heijne in NRC, 5 mei 2023.

Bas Heijne meent in zijn columnJa, absurde voorbeelden van ‘woke’ genoeg. Maar zo ziet emancipatie er nu uit‘ dat het woke-isme een vorm van emancipatie is die niet tegen te houden is. Hij vertelt hoe hij in gesprek ging met de Amerikaans-Duitse filosoof Susan Neiman over haar boekjeLinks is niet woke‘.

Heijne karakteriseert de positie van Neiman zo: ‘Haar pamflet is een oproep aan links zich af te keren van zelfbetrokken identiteitspolitiek – tribalisme, zoals zij het noemt. Zijzelf beroept zich op het universalisme. Mensen moeten zich niet enkel gaan zien in het licht van kenmerken die ze toevallig hebben meegekregen, geslacht, geaardheid, kleur. En ook niet alleen betekenis vinden in hun slachtofferschap.’ 

Heijne meent dat Neiman niet uitlegt waar dat woke vandaan komt. Hij parafraseert haar opstelling en teleurstelling in jongeren die haar linkse wereldbeeld verraden zouden hebben: ‘Waarom houden ze zich bezig met identiteitsdingetjes en haarkloverijen over het juiste taalgebruik, ophef over culturele toe-eigening, terwijl er zo veel grotere problemen zijn?

Na deze inleiding over hoe Nieman redeneert geeft Heijne zijn kijk op de zaak. Hij meent dat wat nu ‘woke‘ genoemd wordt ‘gewoon een voortzetting is van de grote emancipatiebewegingen van de vorige eeuw‘. Dat betwijfel ik.

De focus en ambitie van de huidige ‘woke‘-emancipatiebeweging zie ik als anders dan die van de 20ste-eeuwse emancipatiebewegingen. Ik zie er geen voortzetting in, maar een afsplitsing die elementen van de 20ste-eeuwse emancipatiebeweging laat liggen. Zoals het accent op machtsdeling en economie.

Bas Heijne schrijft dat er gestreden werd voor reeële doelen, voor rechten, voor gelijkheid voor de wet die niet werden ingelost. Dat laatste verklaart hij door achterblijvende gedragsverandering, bewustwording, andere manieren van kijken. 

Vraag is of deze analyse klopt. Het lijkt eerder dat de concrete doelen niet werden gehaald, niet als belofte werden ingelost, omdat ze halfslachtig waren en niet ver genoeg gingen omdat de ambitie niet groot genoeg was en ze effectief door de zittende macht werden tegengewerkt. 

Heijne springt ineens naar de mentaliteit, het gedrag van individuen in de samenleving, zonder dat hij onderkent waarom nou precies de concrete doelen niet werden behaald en de ‘enorme vooruitgang‘ die hij noemt bij nader inzien relatief is. 

Het is geen eenduidige ontwikkeling. Want de samenleving mag gedemocratiseerd zijn en individuen mogen wettelijk beter beschermd zijn en meer welvaart en vrijheid genieten, maar dat speelt op het niveau van burger – overheid. 

Tegelijkertijd heeft de economische macht a-synchroon teruggevochten en de geëmancipeerde, vrijere individuen opgesloten in het eigen verdienmodel. Zodat die vrijheid de burger op andere wijze weer wordt ontnomen. 

Heijne ontkomt niet aan een zekere blikvernauwing als beschouwer van cultuur. Hij verbindt de economische, sociale, politieke en culturele aspecten onvoldoende om een geloofwaardig criticus van Susan Neiman te zijn. 

Ok, Neiman laat gaten in haar betoog vallen, maar dat doet Heijne ook. Bien étonnés de se trouver ensemble.

Paul Cliteur neemt ON in bescherming door te wijzen op de desinformatie van het EO-geloof

Schermafbeelding van deel artikelPaul Cliteur: “EO-geloof kan je ook desinformatie noemen”‘ op spreekbuis.nl, 28 april 2023.

Cliteur praat naast de kern van de zaak. Hij maakt een valse vergelijking. Het gaat er niet om of ON een identiteit heeft, maar dat het zich herhaaldelijk niet heeft gehouden aan de afspraken die het heeft gemaakt met de publieke omroep. 

Dat is een afspraak. ON krijgt gratis zendtijd en subsidie onder de voorwaarde dat het opereert binnen de kaders van de publieke omroep. Maar ON treedt daar bewust buiten. 

Enkel en alleen daarom wordt ON op de vingers getikt en dreigt het de publieke omroep te moeten verlaten. Erg is dat niet, want het kan elders een doorstart maken. 

Als Cliteur lid van een sportclub zou zijn, dan begrijpt hij ook dat de afspraak is dat iedereen zich aan de regels houdt. Als mensen eigen regels gaan maken, dan wordt het chaos. Als Cliteur daarbij een rode, aluminium of zwarte pet opzet om zijn identiteit te benadrukken, dan doet dat er niet toe. Het gaat om het nakomen van de afspraken over de regels. 

Er zijn argumenten om het christendom een haard van desinformatie te noemen. Het schetst een onjuist bestaan van het eigen ontstaan en leidt daar vervolgens van alles uit af. Maar dat mag volgens de godsdienstvrijheid. Want iedereen mag onzin prediken. Of doen alsof het normaal is om een petje, vergiet, stuk textiel of hoofddeksel op te zetten. Onze samenleving heeft afgesproken om dat te accepteren en daar geen vragen bij te stellen.

Identiteit is een hedendaags modewoord waar veel ongenoegen, zelfbewustzijn, slachtofferschap of onzin op wordt geprojecteerd. Iedereen verstaat er wat anders onder. De een verdedigt er bestaande belangen mee, de ander valt die er juist mee aan. 

Omdat identiteit een vaag begrip is dat op vele niveau’s en voor vele aspecten gebruikt kan worden, zorgt het vooral voor misverstand. Dat is vermoedelijk van voorbijgaande aard. Nu kan Cliteur het gebruiken om verwarring te zaaien over de ware aard van ON die hij vergeefs probeert te vertroebelen door de EO erbij te halen.

Bij het artikel ‘Het wordt tijd om het eens niet over woke en identiteit te hebben’ met Paul Goossens

Schermafbeelding van deel artikel ‘Het wordt tijd om het eens niet over woke en identiteit te hebben’ in De standaard, 22 april 2023.

Interessant interview in De Standaard met journalist, econoom en auteur Paul Goossens naar aanleiding van het verschijnen van zijn boekDe ongelijkheidsmachine. Een verborgen Europese geschiedenis‘ dat wordt gepubliceerd door Uitgeverij Epo. Ik heb het nog niet gelezen.

Mij triggerde het begin van het artikel dat zegt: ‘Ook al maakt de samenleving zich druk over identiteit en woke, de werkelijke problemen hebben volgens Paul Goossens nog altijd te maken met scheve sociaal-economische verhoudingen. (…) Het ergert hem mateloos dat er nu al jarenlang over identitaire kwesties wordt gesproken, terwijl de dingen die er écht toe doen ondergesneeuwd­ raken. Ongelijkheid, dus. Koopkracht, ook. De verhouding tussen arbeid­ en kapitaal.’

Dit thema van identiteit komt niet aan de orde in het interview. Het is jammer dat beide interviewers niet ter sprake brengen waarom Goossens het er niet over wil hebben. Dat blijkt indirect wel uit de rest van het interview, maar het was wenselijk geweest om Goossens uit te laten leggen wat de negatieve invloed op de samenleving van dat debat over identiteit is. De 80-jarige Goossens is zijn eigen tijdscapsule die oude verworvenheden verwoordt waar je van zou wensen dat ze eigentijds doorklonken. Maar hij is onheilspellend uniek in zijn analyse.

Dat debat over identiteit ergert mij ook. Niet omdat het in samenhang met vragen over emancipatie niet gevoerd moet worden, maar omdat het het zicht ontneemt op ‘werkelijke problemen‘ en sociaal-economische ongelijkheid. Die problemen worden in de publieke opinie verdrongen door een mistig en improductief debat over identiteit.

Anders gezegd, iedereen in een economisch achtergestelde positie heeft er meer aan dat de sociaal-economische ongelijkheid wordt verkleind, dan dat er een sociaal-cultureel debat wordt gevoerd over zondebokken, slachtoffers en cultuurverschillen.

Met het identiteitsdebat is de economische macht gediend. Hoe meer debat over identiteit, hoe minder het debat over sociaal-economische ongelijkheid wordt gevoerd, en hoe meer welkom de zittende orde dat gehakketak over woke en identiteit is.

Maar het is nog erger dan hier wordt samengevat. Want sociaal-democratische partijen kunnen dan in de EU niet sterk hebben geopereerd, maar nationaal hebben ze het contact met hun achterban verloren. Mede door het accent te leggen op identiteit en de oude kernwaarden los te laten.

Juist door te veel in te zetten op identiteit en immigratie en te weinig op het traditionele sociaal-democratische gedachtegoed van gelijkheid, solidariteit en sociale rechtvaardigheid hebben de Europese sociaal-democratische partijen sinds omstreeks 2000 hun identiteit verloren. Dat is de paradox, de sociaal-democratie heeft haar identiteit verloren door in te zetten op identiteit. Het lijkt alsof ze blind in de val zijn getrapt van de sociaal-economische macht. Zonder ideologische veren hebben ze zich machteloos laten maken.

Identiteitspolitiek is iets om je aan te ergeren, maar daarmee is het nog niet uit de wereld. Het is zelfs een succesvolle afleiding om eigen gebreken te verhullen of carrière te maken.

Een zwarte museumdirecteur kiest met identiteitspolitiek de aanval tegen een wit publiek om niet op zijn ontbrekend professionalisme bevraagd te worden. Een radicaal-rechtse politicus kiest met vragen over moslims en immigranten de aanval door niet bevraagd te worden over de gatenkaas van zijn programma. Een radicale prediker kiest een vijandbeeld om de eigen kring bij elkaar te houden.

Identiteitspolitiek werkt als wondermiddel voor sociaal-economische ongelijkheid. Het laat onderbedeelden tegen hun eigenbelang in handelen. Voor degenen die er een beroep op doen is het een lift naar omhoog om snel een positie te veroveren en tegenstrevers met een ‘foute’ identiteit en verwijtbaar gedrag uit te laten schakelen.

Bestuurders hebben geen idee hoe ze om moeten gaan met identiteitspolitiek, zodat niet alleen dat woke-isme -dat akelig onbepaald blijft en weer rechtse tegenkrachten oproept- voortwoekert. Maar wat kwalijker is, er niks wordt gedaan om sociaal-economische ongelijkheid te verkleinen en de macht van de zittende orde ter discussie te stellen. Niemand is eigenaar van ‘werkelijke problemen‘.

Voorstel tot wijziging van het advies over BIS 2025-2029 van de Raad voor Cultuur: minder gewicht aan identiteit en meer aan professionele sectornormen

Schermafbeelding van titelpagina ‘Advies aanvraag- en beoordelingsproces BIS 2025-2028‘ van de Raad voor Cultuur, april 2023.

Het ‘Advies aanvraag- en beoordelingsproces BIS 2025-2028‘ (april 2023) van de Raad voor Cultuur heeft veel aandacht getrokken. Onder meer omdat de raad aan de staatssecretaris adviseert om de drie gedragscodes zwaarder mee te laten wegen in de volgende BIS-periode.

Kritiek uit rechtse hoek is dat dit leidt tot dwang (‘Sovjet-toer‘) die van invloed is op de inhoud. Het is door alle onduidelijkheden en de vraag welke delen van het advies de staatssecretaris overneemt vooralsnog onduidelijk of dit terechte kritiek is. 

Een misverstand van deze kritiek is trouwens dat het in het advies niet gaat om kunst, maar om kunstinstellingen met een culturele taak. Dus de opmerking ‘Kunst moest volgens deze strenge toezichthouder in dienst staan van het communisme‘ is misplaatst omdat het niet om kunst, maar om kunstinstellingen gaat.

Dat onderscheid tussen kunst en kunstinstellingen (= cultuur) is van belang omdat de laatsten het vehikel zijn voor de kunst. Ofwel, de raad spreekt de kunst niet direct aan. De raad of de staatssecretaris spreken wel de kunstinstellingen aan. Cultuur is verbinding met een maatschappelijke functie.

Het is altijd een risico dat zo’n advies te veel wil regelen en de instellingen te veel administratief werk en dwang oplegt die direct van invloed op de inhoud zijn. Om die kritiek voor te zijn zegt het advies op vele plekken dat het de administratieve druk voor de instelingen wil verminderen. Of dat werkelijk zo uit zal pakken is onduidelijk.

De raad neemt geen genoegen met het schetsen van een rode lijn, maar heeft 30 pagina’s nodig. De raad lijkt veel tot achter de komma te willen regelen. Het is aan de Tweede Kamer om te beoordelen of dat gewenst is en niet te ver gaat. 

Vraag is of de raad als adviesorgaan hiermee zelf beleid maakt en wellicht onbewust op de stoel van de staatssecretaris en de politiek gaat zitten. De raad verwijst opvallend genoeg herhaaldelijk naar de kaders die de staatssecretaris heeft aangegeven om te bewijzen dat het zelf geen beleid toevoegt. De herhaaldelijke verwijzingen maken alert of de raad niet te ver gaat en zichzelf ervan probeert te overtuigen dat het aan de goede kant van de streep blijft. 

Verontrustend aan het advies is dat in de gevallen dat met voorbeelden wordt verwezen naar de Code Diversiteit & Inclusie dat wordt gereduceerd tot ‘afkomst’. Dat is een containerbegrip, dat zowel etniciteit, sociaal-economische status als regionale oorsprong kan betekenen. De code is breed, maar wordt in dit advies niet breed geëxpliciteerd. Het blijft daarom onduidelijk welk zwaartepunt de raad aan de diverse aspecten van de code geeft.

Een criterium is ‘bedrijfsmatige gezondheid: personeel’ dat een van de zogenaamde 4 P’s is. Ze zijn: programma, publiek, partners en personeel. Over dat ‘partners’ kan men zich trouwens afvragen of het voor een instelling dezelfde zwaarte moet hebben als programma, publiek en personeel. 

In het advies is geen sprake van een criterium ‘bedrijfsmatige en professionele werkwijze’. Het wordt met een accent op bestuur en toezicht wel indirect benoemd in de Governance Code Cultuur. Maar dat gaat over deugdelijk bestuur en niet over werken volgens geldende sectornormen.

Het ontbreken van een criterium dat  verwijst naar het professioneel functioneren van een instelling volgens sectornormen is opvallend omdat dat de kern is van wat belangrijk is voor het opereren van een instelling. Het advies mist een hart door het ontbreken van een criterium over het professionalisme van een instelling.

Men zou in het advies een criterium verwachten dat stelt dat de instelling opereert volgens de normen van de sector waar het in opereert. Een voorwaarde voor een museum zou dan zijn dat het opereert volgens de geldende professionele museale normen. Een instelling die dat niet doet zou dan minder of geen aanspraak op overheidssubsidie maken. 

Nu wordt een instelling die niet volgens de geldende museale normen opereert, maar haar zaakjes wat identiteit en bereik betreft zo op het oog op orde heeft, geen strobreed in de weg gelegd. Dat geldt uiteraard in dezelfde mate voor andere sectoren en disciplines met hun specifieke normen. Dat het advies de praktijk van het georganiseerde veld niet zwaarder laat wegen is onevenwichtig.

Deze vermeende disharmonie zou in een volgende versie van dit advies hersteld moeten worden. Zodat aan de normen van de sector meer belang wordt toegekend en instellingen volgens de normen van hun ‘eigen‘ sector gewogen worden.

Dat verkleint de kans dat een kunstinstelling voornamelijk aan de hand van identiteit wordt beoordeeld, terwijl in de kern het professionalisme ontbreekt. Bij toetsing voor subsidieverlening zou het belangrijkste het zwaarste moeten wegen, dat lijkt nu niet het geval.

Het advies bevat voldoende aanzetten tot een goede beoordeling van kunstinstellingen. Twee correcties zijn gewenst. Minder gewicht geven aan identiteit en meer gewicht aan de professionele normen van de sector waar de kunstinstelling in opereert.

Overheid moet evenwichtig omgaan met codes in museumsector. Nodig is sterk en niet betuttelend toezicht. Voorbeeld hoe het niet moet: het NMvW

Tweet van Kleis Jager plus reacties, 12-16 april 2023.

Overheidsregulering

Een zekere mate van overheidsregulering zie ik als noodzakelijk om niet weg te zakken in anarchie of het recht van de sterkste. Uiteraard moet regulering zorgvuldig gebeuren. 

Ik zie geen tegenstelling tussen een optredende overheid en democratisering van onderop. Toezicht door de overheid moet transparant zijn en geen bijbedoelingen hebben.

Het gaat erom om in de gaten te houden en te voorkomen dat bescherming van sociaal zwakkere makers (ik noem het maar even zo) door de overheid wordt misbruikt om een greep naar de macht te doen. Dat laatste is ontoelaatbaar..

Maar evenmin is dat een reden om niks te doen en niet te streven naar regulering van de kunstsector. Nogmaals, de overheid moet wegblijven van de inhoud.

Toezicht

Toezicht is van belang om te zien of maatregelen goed worden uitgevoerd, geld goed wordt besteed en het beoogde doel wordt gehaald. Toezicht door de overheid eindigt soms in cijferfetisjisme of bureaucratische verlamming. Dat is ongewenst.

In de kunstsector zelf moet trouwens ook het toezicht versterkt worden. Goed toezicht maakt de sector minder kwetsbaar voor dwang van of chantage door de overheid. Wat ontbreekt in de sector én de overheid is toezicht op het toezicht.

Codes

Ik ben er tegen dat codes worden gebruikt om een museum inhoudelijk een bepaalde kant op te sturen. Omdat dat aan de inhoud en zelfbeschikking van een museum raakt en omdat het een verhullende beleidsmaatregel is. Van de andere kant besef ik dat overheden die er miljoenen euros belastinggeld instoppen wel een rol te spelen hebben. 

Toepassing van codes in de kunsten werkt twee kanten op. Het legt de instellingen verplichtingen op van een goede representatie (publiek en bereik, tentoonstellings-, aankoop,- en personeelsbeleid). Maar anderzijds verplicht het de overheid om goed toe te zien op de uitvoering door de musea en de toepassing van de codes.

Het NMvW

Ik zou graag zien dat het NMvW (Nationaal Museum van Wereldculturen) door overheid en ministerie (en op afstand de adviserende Raad voor Cultuur) ter verantwoording wordt geroepen voor het in mijn ogen ondermaatse functioneren dat in strijd is met museale normen. Ik noem het hier omdat het exemplarisch is.

Ook ik onderschrijf het axioma dat autonome kunst of kunst in musea niet ondergeschikt mogen worden gemaakt aan de identiteit van makers. En wat nog erger is, de identiteit van een museummanagement dat met de eigen achtergrond en een beroep op moralisme iets meent te bewijzen in de sfeer van de antropologie. Maar niet precies weet wat. Daarom klinkt wat het NMvW doet zo vaag en wordt het niet concreet. Een hele kluif voor een serieuze toezichthouder.

Dat de overheid het NMvW niet ter verantwoording roept en het NMvW wordt gedekt door ambtenaren van het ministerie van OCW vind ik in strijd met een open regulerend systeem van overheidssubsidiëring. Ontsporing binnen het systeem is het gevolg van wegkijkend toezicht en halfslachtige regulering. Dat beschadigt het maatschappelijk draagvlak.

Daarom volg ik het NMvW al vele jaren kritisch omdat deze instelling exemplarisch is voor een falend overheidssysteem van toezicht en zelfregulering in de kunst- en museumsector. En een voorbeeld van een museum dat de weg kwijt is, maar met verwijzing naar grote woorden goed de schijn weet op te houden dat alles ok is.

Bij het NMvW is identiteitspolitiek de hoofdzaak en is kunst in het verdomhoekje geraakt. Want kunsthistorie bestaat immers uit waarden van de ‘ander’ die niet gevolgd hoeven worden, maar zelfs bestreden moeten worden. Zodat het NMvW vooral overal tegen is. Op vage woorden over wereldburgerschap na. Maar kunst is wel waar het bij het NMvW om draait gezien alle kunstobjecten in de depots.

Kunst is in het NMvW ondergeschikt gemaakt aan maatschappelijk-politieke doelstellingen die niet getoetst kunnen worden omdat ze zo vaag zijn. Zo ontstaat voor de goede verstaander het beeld dat het NMvW niet weet wat het met kunst aan moet en hoe dat ingepast moet worden. Want kunst van traditie en kunstgeschiedenis is de vijand van de eigen identiteit. Voor het personeel dat naar identiteit zoekt.

De media in hun functie van poortwachter van de democratie en journalistieke onderzoeker kijken niet voorbij de oppervlakte en zien niet wat er zich achter de schermen afspeelt. Geen wonder, waarom zouden ze ook. Het ministerie van OCW geeft immers politieke dekking. Maar moet dat NMvW dat niet goed presteert jaarlijks meer dan 15 miljoen euro overheidsgeld kosten?

Het NMvW is het schoolvoorbeeld van ontspoorde regulering en ontbrekend toezicht in de museumsector door de overheid. Het is onverklaarbaar dat het met meer dan 15 miljoen euro overheidssubsidie per jaar ongestoord en zonder degelijk toezicht kan bestaan. Het falen dringt niet door tot media en publieke opinie.

Stemmen in De Telegraaf schoppen graag tegen de overheid en nog liever tegen overheidssubsidies in de kunst. Sebastien Valkenberg schreef op 14 april 2023 een column met de titel ‘Onze Raad voor Cultuur gaat op de Sovjet-toer‘ over codes in de kunstsector die de stemming in rechtse hoek goed weergeeft. Juist daarom rust de plicht op de overheid om goed toezicht op het eigen toezicht te houden. Dat ontbreekt er nu aan met als triest voorbeeld het NMvW.

Andrew Doyle spreekt over de destructieve invloed van de woke ideologie op kunst en literatuur

Het gesprek over het woke-isme of identiteitspolitiek dat resulteert in cancel cultuur of een cultuur oorlog zit vaak zichzelf in de weg. Populistische, reactionaire malloten maken op sociale media een parodie van wat woke is, zodat vervolgens niemand daar nog mee geassocieerd wil worden. Het debat verstomt of wordt eenzijdig gevoerd.

Hoe het woke-isme op Nederlandse universiteiten en hogescholen begon maakt het commentaarEen verslag van het Piet Zwart Instituut met misverstanden: ‘Vrije kunst en het niet bestaande normaal van Mark Rutte…’‘ uit 2017 duidelijk. Lees in de reacties ook mijn debatje met student Shraddha waar ik word geconfronteerd met de cancel cultuur en een poging me de mond te snoeren.

Wat is de middenweg tussen geradicaliseerde aanhangers van de identiteitspolitiek dat vooral op Angelsaksiche universiteiten optreedt en zich laat kennen als een religie met eigen dogmatiek én de reactionaire kritiek erop? Dit woke-isme heeft zich ontwikkeld van een emancipatiebeweging tot een greep naar de macht van onderop die de hiërarchische ladder bespot.

Het is duidelijk dat er in onderwijs, kunsten en media een inhaalslag gemaakt moet worden naar betere representatie in personeel, beleid en programmering of onderwijsprogramma. De vraag is hoe en in welk tempo dat dient te gebeuren.

Maatschappelijke ontwikkelingen hebben tijd nodig om in te dalen. Het belang van radicalen is om daar niet op te wachten en het proces op te jagen. Met als resultaat dat het proces verstoord en gefragmenteerd raakt en er geen algemeen aanvaard oriëntatiepunt meer is die voor allen kan dienen als richtlijn.

De onzekerheid van directeur Rein Wolfs in het Stedelijk lijkt daartoe herleid te kunnen worden. Wat is nog zijn ijkpunt? Dat blind varen tekent de lastige positie van hedendaagse museumdirecteuren.

Overigens zou dat thema van achterstelling en ondervertegenwoordiging breed benaderd moeten worden. Als we het onrecht van het verleden recht willen trekken, dan kunnen we dat maar beter gelijk goed doen. In een recent commentaar over de polemiek omtrent het Stedelijk Museum schreef ik over musea. Dat geldt ook voor universiteiten en hogescholen, en media:

Die smalle opvatting is een misvatting en een versimpeling. Het is de blinde vlek van musea, omdat er naast kleur verschillen bestaan over gender, beperking, seksuele oriëntatie, religie, sociaaleconomische status, opleidingsniveau en leeftijd. Die verschillen staan op dit moment nauwelijks ter discussie als het om betere representatie in musea gaat. Het debat over een betere representatie in musea is gepolitiseerd en afhankelijk van actuele trends. Dat is in meerdere opzichten ongewenst zwart-wit denken.

Het ‘juiste’ debat over woke-isme, identiteitspolitiek, cancel cultuur en cultuur oorlog is een smal pad de berg op. Bij elke stap de kans om in de afgrond te vallen of op voetangels of klemmen te stappen. De kans op een succesvol debat dat verschillen overbrugt is op dit moment nihil.

Er zijn gelukkig nog steeds opinieleiders die zich eraan durven wagen. Ze moeten niet alleen een goed betoog hebben, maar ook hun eigen achtergrond bewaken om door aanvallen op hun persoon niet bij voorbaat in de afgrond geduwd te worden. De dreigende aanval die iedereen wacht heeft een remmend effect op het aantal deelnemers aan het debat.

De Britse Andrew Doyle is volgens een boekbespreking homo, Labour-stemmer en sociaal liberaal, hij is geen reactionair. Daarnaast is hij afkomstig uit Noord-Ierland. Het is triest om te constateren, maar zo’n achtergrond lijkt tegenwoordig de voorwaarde om als stem aanvaard te worden om hierover mee te praten.

De achtergrond van iemand die zich publiekelijk uitspreekt over identiteitspolitiek is de voorwaarde om geloofwaardig mee te mogen praten. Andrew Doyle is geen reactionair, maar spreekt wel op het rechtse GB News. Zijn opmerking dat de woke-ideologie waarschijnlijk nooit iets van blijvende waarde zal opleveren is terecht, maar ook onterecht omdat het een politieke beweging is die zich uitspreekt over kunst.

Dat Doyle terechtkomt bij het rechtse GB News tekent de tragiek. Links heeft de handen niet vrij omdat het te ver in de identiteitspolitiek verzeild is geraakt en zich daar niet meer aan kan ontworstelen, en rechts overkomt in de reactie door projectie en stemmingmakerij hetzelfde.

Gewenst is dat in onderwijs, kunsten en media de identiteitsverschillen benoemd, aanvaard en besproken worden en niemand van dat debat door radicalen aan beide uitersten van het politieke spectrum uitgesloten wordt door twijfels over motivatie en achtergrond van de opponent. Voorlopig is dat wensdenken.

Maar toch, voor de toekomst graag een middenpad gevraagd om tot een oplossing te komen en identiteitsverschillen evenwichtig te overbruggen. Laat dat middenpad het ijkpunt zijn dat ook nu al wat richting geeft. Meer hebben we op dit moment niet.

Louis Couperus Museum presenteert Couperus in tentoonstelling als non-binair, terwijl het daar geen onderbouwing voor heeft. Hoe ethisch is dat?

Schermafbeelding van deel artikelWas Louis Couperus non-binair? Museum opent ‘gedurfdste tentoonstelling ooit’ van Sander Becker in Trouw, 27 januari 2023.

Was Louis Couperus non-binair? Het Louis Couperus Museum stelt die vraag centraal in de tentoonstellingLouis Couperus & Gender‘ die volgens Trouwmet regenboogkleuren is overgoten’. Identiteit staat centraal. 

In de toelichting bij de tentoonstelling zegt het museum: ‘Het gaat uiteindelijk om het vinden van je innerlijke regenboog. Leef niet het leven van een ander. Leef je eigen leven en laat je niet in een hokje stoppen. Zoo ik ièts ben… ben ik mezelf.

Schermafbeelding van bericht53. LOUIS COUPERUS, NON-BINAIR AVANT LA LETTRE?‘ van het Louis Couperus Museum.

Het vinden van je innerlijke regenboog, wat moeten we ons daar bij voorstellen? Het Louis Couperus Museum spreekt zichzelf tegen als het terecht opmerkt dat mensen zich niet in een hokje moeten laten stoppen, maar doet vervolgens precies dat door Couperus non-binair te noemen. Want daarmee stopt het Couperus in een hokje.

Het Museum zegt: ‘Met de ogen van nu zou je Couperus non-binair kunnen noemen, een beetje man, een beetje vrouw.’ Het museum maakt er een modeverschijnsel van om iemand non-binair te noemen. Een beetje van dit en een beetje van dat.

Het stellen van dat soort vragen over iemands identiteit is vrijblijvend. Het is vrij schieten op iconen uit het verleden. Je kunt ze vragenderwijze alles aanwrijven, zo lijkt het. Het Louis Couperus Museum gaat daar vanwege marketing overwegingen ver in. Men zou kunnen zeggen: te ver.

In de VS bestaat voor psychiaters de Goldwater rule. Dat is een ethische beroepscode die oproept tot terughoudendheid in uitspraken over dode of levende personen die men als psychiater niet heeft onderzocht. Deze regel geeft aan dat men moet oppassen met het geven van een interpretatie over personen.

De kern van de Goldwater rule is (vertaald): ‘Soms wordt psychiaters gevraagd naar hun mening over een persoon die in het licht van de publieke aandacht staat of die informatie over zichzelf heeft vrijgegeven via openbare media. In dergelijke omstandigheden kan een psychiater zijn of haar expertise over psychiatrische kwesties in het algemeen met het publiek delen. Het is echter onethisch voor een psychiater om een ​​professionele mening te geven, tenzij hij of zij een onderzoek heeft uitgevoerd en daarvoor de juiste toestemming heeft gekregen.’

Het Louis Couperus Museum is geen psychiater die aan een ethische beroepscode van psychiaters is gebonden, maar wel aan de ethische code van de ICOM waar geregistreerde musea zich aan te houden hebben.

Paragraaf 4.2 (Uitleg bij het tentoongestelde) van die code zegt: ‘Een museum draagt er zorg voor dat de informatie die het bij permanente presentaties en tentoonstellingen verschaft, goed gefundeerd en accuraat is. De informatie geeft een goed beeld van de gerepresenteerde groepen of godsdienstige opvattingen en benadert deze met respect.’

De informatie die het Louis Couperus Museum over de identiteit van Louis Couperus verschaft is niet goed gefundeerd en niet accuraat. Het Louis Couperus Museum zegt er zelf geen idee van te hebben of Couperus werkelijk non-binair was. Hoe ethisch en professioneel is het dan om in de publiciteit en in de tentoonstelling die vraag centraal te stellen als men er geen onderbouwing voor heeft?

Door Louis Couperus te framen als non-binair hopen de makers een ander publiek te trekken. Hier komt de aap uit de mouw voor het opereren van het museum. Het gaat om het trekken van publiek. Directeur Josephine van de Mortel zegt tegen Trouw: ‘Ik denk ook aan kinderen. Die zijn al heel vroeg met gender bezig. Misschien moeten we ook een keer het Jeugdjournaal uitnodigen.’ 

Het Louis Couperus Museum maakt Louis Couperus tot een halfproduct voor een maatschappelijk debat en eigen publiciteit. Couperus is de Sjaak. Terwijl men juist van het Louis Couperus Museum mag verwachten dat het Louis Couperus centraal stelt.

Van de Mortel: ‘Het non-binaire aspect is dan een handig bruggetje. Daar komt bij dat Couperus zich nooit openlijk over zijn geaardheid heeft uitgelaten. We weten dus niet zeker wat hij was. Daarom wilden we hem niet in het homoseksuele hokje stoppen. Zo zijn we uitgekomen bij non-binair: een beetje man, een beetje vrouw.

Van de Mortel redeneert zo: Omdat het niet zeker is of Couperus homoseksueel was, noemen we hem non-binair. Wat we evenmin zeker weten. We weten niet of Couperus homoseksueel was of non-binair en noemen hem daarom non-binair.

Het museum vervangt de ene door de andere onzekerheid over de identiteit en gender van Louis Couperus die het vervolgens met tromgeroffel als zekerheid presenteert. Terwijl biografen juist meer onderbouwing geven voor Couperus als homoseksueel dan als non-binair persoon.

Dat laatste ontspruit aan de fantasie en de scoringsdrift van het Louis Couperus Museum. Deze benadering van het Louis Couperus Museum is de ethische code van musea onwaardig.

Waarom wijzigt eindredactie NRC achteraf kop bij artikel over Afrika Museum?

Schermafbeelding van deel artikel Met de collectie wordt ‘onzorgvuldig omgegaan: Wat gebeurt er straks met het Afrika Museum?‘ van 23 april 2022 in NRC met gewijzigde kop. In de browser staat ‘onenigheid-over-de-koers-bedreigt-afrika-museum‘.

Op 23 april 2022 plaatste ik het commentaarElementen voor een vervolg op een artikel in NRC over Afrika Museum‘ naar aanleiding van een artikel in NRC van die dag van Marit Willemsen over het Afrika Museum. Ik vond dat Marit Willemsen vele kansen had laten liggen en niet erg diep op dit onderwerp was ingegaan. In mijn commentaar beredeneerde ik wat zij ongenoemd had gelaten. Het commentaar sloot ik af met de volgende woorden:

Schermafbeelding van deel commentaarElementen voor een vervolg op een artikel in NRC over Afrika Museum‘ van George Knight, 23 april 2022.

Nu is de kop die op 23 april 2022 luidde ‘Onenigheid over de koers bedreigt Afrika Museum‘ veranderd in ‘Met de collectie wordt ‘onzorgvuldig omgegaan: Wat gebeurt er straks met het Afrika Museum?‘. De kop van de papieren versie van 25 april 2022 luidde weer anders: ‘Ruzie bedreigt het Afrika Museum‘.

De beslissende rol van de eindredactie van NRC valt op. Die doet meer dan het monteren van teksten, maar geeft daar ook kleuring aan. Die rol stopt blijkbaar niet op en kort voor 23 april 2022, maar gaat ook na publicatie in papier en online nog door.

Sleutelen achteraf aan koppen door eindredacties moet terughoudend gebeuren. Want de archieffunctie van een medium wordt erdoor verstoord. Wat was er volgens de eindredactie van NRC fout aan de eerste kop ‘Onenigheid over de koers bedreigt Afrika Museum‘? Is de hoofdredactie van NRC door een van de betrokkenen na publicatie van het artikel van Marit Willemsen aangesproken door een van de twee in het artikel genoemde betrokken organisaties en heeft die druk gezet om de kop te wijzigen? Het hoeft niet zo te zijn, maar de wijziging roept deze optie over zich af.

De wijziging van de kop roept de vraag op waarom er een nieuwe kop is gekomen. Werd achteraf de kop van 23 april 2022 niet goed bevonden door iemand die de eindredactie die de eerste kop maakte heeft teruggefloten? Het is moeilijk in te schatten omdat het niet bij het artikel met de nieuwe kop wordt gemeld. Zodat het lijkt alsof de tweede kop de oorspronkelijke kop was. Het melden van wijzigingen in een artikel is blijkbaar bij NRC geen gebruik. Bij veel Angelsaksische media is dat wel zo. Zij melden dit soort wijzigingen nauwgezet.

De tweede kop is dubbelzinnig en minder duidelijk dan de eerste kop. Verwarrender dus. Het woord ‘onzorgvuldig’ wordt tussen enkele aanhalingstekens geplaatst. Dat kan betekenen dat het om een citaat gaat. Maar het kan ook betekenen dat het om een gefingeerd citaat gaat. Van wie blijkt niet uit de kop.

Het lijkt er sterk op dat de eindredactie van NRC zelf behoefte heeft aan eindredactie. In elk geval legt de wijziging van de kop opnieuw de focus op de onenigheid tussen het NMVW en de Congregatie van de Heilige Geest over het Afrika Museum.

Schermafbeelding van deel artikel ”Onenigheid over de koers bedreigt Afrika Museum‘ in NRC, 23 april 2022. Met kop die achteraf door NRC is gewijzigd. Via commentaar van George Knight, 23 april 2022.