
Kunstredacteur Rutger Pontzen en de Volkskrant waarin hij schrijft voeden bij velen de impressie van knorrigheid. Niet kritisch, maar nurks. Dat is een houding waar Pontzen en de Volkskrant mee worden geassocieerd. Als dat gecombineerd wordt met makkelijk populisme, dan wordt dat voor velen onuitstaanbaar.
In het opinie-artikel ‘Waarom ‘moraalridders en fatsoensrakkers’ in musea soms hard nodig zijn‘ van 17 mei 2023 bevestigt Pontzen deze indruk. Hij waagt zich in het identiteitsdebat over het Stedelijk Museum. Dat tot nu toe vooral in NRC gevoerd werd. De meeste deelnemers eraan hebben vooral zichzelf te kijk gezet. Het debat kent weinig winnaars. Pontzen onttrekt zich niet aan de neergaande spiraal.
Pontzens taalgebruik valt op. Met negatieve bewoordingen schildert hij degenen af met wie hij zegt het niet eens te zijn. Jan Christiaan Braun ‘raast‘ en met Jan Dibbets is hij volgens Pontzen ‘de Statler en Waldorf van de beeldende kunst‘. Het lijkt er sterk op dat Pontzen zijn eigen mopperen op anderen projecteert.

Pontzen weerlegt niet de kritiek van Christiaan Braun over de inmenging van de Amsterdamse politiek in het inhoudelijke beleid van het Stedelijk. Hij stemt in met de kritiek van Christiaan Braun, maar maakt dan ineens een sprongetje als hij zegt: ‘dat de politiek zich daar nu wél mee bemoeit ligt ook aan de musea zelf‘. Niemand ontkent dat. Pontzten presenteert een cliché als nieuwe ingeving.
Het merkwaardige is dus dat Pontzen het uiteindelijk met Dibbets en Christiaan Braun eens is als hij zegt: ‘(..) dat de politiek zich daar nu wél mee bemoeit ligt ook aan de musea zelf. Veel musea voor moderne en hedendaagse kunst pretendeerden avant-gardistisch te zijn, met een vooruitziende blik op wat komen gaat en op wat moet gaan gebeuren. Maar wat is de afgelopen twintig jaar gebleken: ze hebben zitten suffen.‘
Dat komt neer op wat Christiaan Braun zegt in zijn opinie-artikel van 29 januari 2023 over het Stedelijk Museum dat dit debat revitaliseerde. Namelijk ‘Dit staaltje van inhoudelijke inmenging in het museumbeleid door de gemeente en het voor het blok zetten van het museum met toepassing van keiharde chantage‘ wil zeggen dat het Stedelijk zich door de lokale politiek de kaas van het brood laat eten.
Dat begon trouwens al vóór het directoraat van Wolfs toen bestuurders als Rijkman Groenink, Alexander Ribbink en Rob Defares in samenspraak met onder meer de toenmalige directeuren Ann Goldstein en Beatrix Ruf opteerden voor een avant-gardistische agenda. Eigenlijk was het nog schrijnender omdat ze de banden met de kunsthandel vermengden met hun functie. Het Stedelijk was een verdienmodel geworden voor bestuurders. Op die basis én beeldvorming moet Wolfs bouwen.
Pontzen heeft veel woorden nodig, en vermengt van alles met alles, maar weet ermee het gat in zijn betoog niet te dichten. Dat gat bestaat eruit dat de recente kritiek van Christiaan Braun en Dibbets op het Stedelijk niet zozeer kritiek op inclusiviteit in musea is, maar kritiek op het functioneren van het museum en directeur Wolfs die zich door de politiek laat sturen en buiten-artistieke overwegingen te sterk laat meewegen. Pontzen maakt het breed en verliest zo de focus van dit debat over identiteitspolitiek in musea uit het oog.
Pontzen maakt een karikatuur van Christiaan Braun en Dibbets, en uiteindelijk vooral van zichzelf. Het ontbreekt hem niet aan zelfkennis als hij zich schaart in ‘een relatief klein clubje witte, mannelijke, westerse, academisch gevormde smaakmakers‘. Maar dat toegeven is nog geen aflaat waarmee hij wegkomt. Hij legt zichzelf een spreekverbod op om vervolgens niet meer te stoppen met praten.
Pontzen bedoelt het ongetwijfeld goed, maar door zijn zure toon en springerig betoog zit hij zijn eigen opinie in de weg. Vraag die hij zou moeten beantwoorden is wat de beste aanpak is om op een organische en niet modieus-politieke wijze inclusiviteit en diversiteit binnen het Stedelijk te vergroten. Waarbij de directie zelf over het eigen inhoudelijke beleid beschikt om dat te realiseren. Dat is de interessante vraag waarmee dit debat over identiteit verder komt en niet in boosheid achterom kijkt.