JACE van de Ven schrijft een artikel op Brabant Cultureel vol prikkelende gedachten. Het bevat markante observaties over beeldende kunst. Het nodigt uit tot een reactie. Dat is de verdienste van het artikel. Van de Ven steekt de nek uit. Dat is moedig. Laten we aan de hand van citaten de gedachten nalopen.
1. ‘We leven in een tijd dat er van alles teveel is. Teveel verpakkingsmateriaal, teveel overbodige voorwerpen, teveel kunstenaars en teveel kunst.’
Die observatie sluit aan bij het idee van overvloed. Er is teveel van alles. De stap van verpakkingsmateriaal en overbodige voorwerpen naar kunstenaars en kunst oogt lukraak. Typisch aan de eigen tijd is overschatting van het belang of de buitengewoonheid ervan. Alle tijden zijn buitengewoon en afschrikwekkend. Dat is 2024 niet meer dan 1924 of 1824. De observatie dat er teveel aan alles is lijkt specifiek voor de moderne tijd. De tijd na de Middeleeuwen.
2. ‘Vernietig de helft van wat er op de wereld aan kunst gemaakt wordt en er is nog teveel.’
Van de Ven verbindt die observatie met wat een individu normaal gesproken tot zich kan nemen aan kunstuitingen. Daar volgt echter niet uit noodgewongen dat er teveel kunst is. Niet iedereen hoeft alles dat aan kunst gemaakt is te gaan zien. Dat is ondoenlijk. Een kunstliefhebber heeft voorkeuren en een interesseveld, en maakt aan de hand daarvan keuzes door selectie.
De stelling dat de helft wat er op de wereld aan kunst is vernietigd kan worden is prikkelend. Voor dat standpunt is veel te zeggen. De vraag is dan wel of we weten welke helft aan kunst vernietigd kan worden. Ook kan voor het ontstaan van de A-selectie aan kunst die het bewaren waard is van belang zijn om te weten wat er in de tijd van ontstaan aan B-, C-, en D-selectie aan kunst bestond om de achtergrond van de A-selectie beter te begrijpen.
3. ‘Het is allemaal zo moeilijk geworden sinds men de kunst hedendaags is gaan noemen. Sindsdien kan alles. We zijn aan de -ismen voorbij, alles mag.’
De logica van die observatie valt moeilijk in te zien. Algemeen aanvaard is dat de benaming ‘hedendaagse kunst‘ van toepassing is op kunst die na 1960 of 1970 is gemaakt. De grens schuift op. Als de kunstgeschiedenis wordt ingedeeld aan de hand van -ismen, een hulpmiddel om te categoriseren, dan is de hedendaagse kunst niet anders dan een ander -isme. Wellicht opener, veelgelaagder en diverser dan de -ismen, en daarom als grabbelton lastiger te omvatten.
Het is eerder zo dat de traditionele indeling in -ismen, zoals impressionisme, expressionisme, kubisme, fauvisme en dergelijke steeds meer als ondeugdelijk wordt gezien. De indeling nadert de versimpeling van Reader’s Digest. Behulpzaam op basisniveau, maar beperkend erna. Nadeel is niet alleen dat het zich beperkt tot de westerse canon, maar het brengt geforceerd kunstuitingen onder een gemeenschappelijke gemene deler en poetst afwijkingen en zijstraten daarop weg.
Kunstenaars reageren altijd op voorgangers en borduren daar met ontleningen, bewerkingen en imitaties op voort. Dat is niet specifiek aan hedendaagse kunst. De tot cliché geworden slagzin over de Renaissance ‘Als dwergen op de schouders van reuzen‘ verwijst naar het teruggrijpen vanaf de 16de eeuw naar de Antieken. Verwijzen naar andere kunstenaars is van alle tijden.
4. ‘Ik weet (te) weinig van hedendaagse van kunst, maar zou heel veel meer ervan ook niet aankunnen. De kunst zou voor mij teveel op wetenschap gaan lijken, met dissertaties vol voetnoten en meningen van andere kunstgeleerden die je ook moet kennen.’
Wat is wetenschap? Bronnenonderzoek en analyse zijn elementen in de studie van de kunst. Het doet er niet toe of kunstgeschiedenis beschouwd wordt als wetenschap. Opzet ervan kan zijn om te enthousiasmeren en kunst voor een breed publiek te ontsluiten. Sociale en historische duiding brengt kunst dichterbij. De vooronderstelling dat wetenschap saai is en het domein van muggenzifters en mierenneukers op de vierkante centimeter is een nauwe blik op de kunstgeschiedenis.
5. ‘Zelf kan ik soms heel lang zonder uitvoeringen of exposities. Tussen mijn culturele kennissen is dat niet altijd makkelijk, je moet nog al eens toegeven een boek niet gelezen of een tentoonstelling niet gezien te hebben, of de naam van een new born star niet te kennen. Op gevaar af niet langer voor vol te worden aangezien. Maar het geeft ook rust.‘
Geen enkele kunstconsument hoeft zich op te laten jagen om de laatste tentoonstelling, film of theaterstuk te zien. Of dat wat in kranten, op sociale media en in de kringen waar men in verkeert ‘hot‘ wordt gevonden. Must see. Alles zien is fysiek onhaalbaar.
Kunstconsumenten zijn postzegelverzamelaars met een thema. Ze volgen wat voor hen interessant is. Streven naar volledigheid leidt naar manie, onvolledigheid en frustratie. Dat besef kan sommigen in de jacht om alles te zien tot rust brengen.
Slot. Verdwaald zijn in de kunst is een goede zaak. Dat ben ik met JACE van de Ven eens. Door de bomen hoeven we het bos niet te zien om te begrijpen wat een boom is. Hoofdzaak is dat kunstconsumenten eigenheid ontwikkelen in relatie tot kunst en zich niet door anderen het hoofd op hol laten brengen.
De ruis van marketing, recensies en kunstjournalistiek die sterren en ballen uitdeelt, achterhaalde onderwijsopvattingen over wat kunst is en de publieke opinie jagen de kunstconsument op. Naar museum, bioscoop of winkel.