De column ‘Geen Keti Koti voor ons‘ van Ellen Deckwitz benoemt vanuit familieniveau de achterstelling in Nederland van de nabestaanden van Oost-Indische slaven ten opzichte van de nabestaanden van West-Indische slaven. Dat is een structurele weeffout.
De lobby van Caraïbische Nederlanders in media, musea, universiteiten, instituten en politiek is vele malen sterker dan de lobby van de Ind(ones)ische Nederlanders. Met de Black Lives Matter beweging als rugwind hebben zwarte Nederlanders uit de Caraïben in dit debat over slavernij afgelopen jaren definitief het initiatief naar zich toegetrokken ten koste van andere groeperingen.
In een video van het Caribisch Netwerk zegt een medewerker van het Tropenmuseum dat het Nederlands kolonialisme een ‘wereldwijd verhaal’ is. Maar in de achtergrond van de medewerkers en de inrichting van tentoonstellingen van het Tropenmuseum is dat niet terug te vinden. Het blijft bij mooie woorden die niet worden waargemaakt. Caraïbische medewerkers en thema’s domineren het debat en de beeldvorming. Is het toeval dat de artistiek directeur van de NMVW, waar het Tropenmuseum onderdeel van is, afkomstig is uit Jamaica?
Caraïbische Nederlanders haken handig aan bij een beweging die veel politieke steun krijgt, hebben een tamelijk eenduidig profiel en claimen eenzijdig het antwoord op de schuldvraag over het kolonialisme te hebben en stellen dat hun voorouders de grootste slachtoffer van het kolonialisme waren. Dat laatste is historisch onjuist, maar dat dringt in het publieke debat niet door. In musea en universiteiten komt dat geluid niet goed tot uiting. De tegenstem ontbreekt.
De opwaardering van de West en afwaardering van de Oost in de aandacht voor kolonialisme en slavernij is een structureel probleem. Vraag is of dat typisch Nederlands is of ook in voormalige koloniale machten voorkomt die zowel in de Oost en de West koloniën hadden. In februari 2021 schreef ik het onderstaande bij een bespreking van de documentaire ‘Nieuw Licht – Het Rijksmuseum en de slavernij’:
1) Het is onbegrijpelijk dat terwijl expliciet in de documentaire gezegd wordt dat de slavernij in de Oost omvangrijker was dan die in de West, daar in de documentaire nauwelijks iets van terug te vinden is. Was het reisbudget onvoldoende, had de producent geen Indonesische of Nederlands-Indische contacten of was deze reductie een bewuste, politieke keuze? Dat heeft als gevolg dat nu alles in een zwart-wit perspectief geplaatst wordt. Dat is echter een te grove tegenstelling. Wat resteert is een eenzijdig Caraïbisch perspectief. Maar zo was de realiteit van toen niet, en zo is de realiteit van nu niet. De grijs- en bruintinten ontbreken en zijn weggemoffeld. Ook op een andere manier ontstaat vertekening. De tragiek van de historische slavernij is ook dat de zwarte mensen geen homogene groep vormden en naast slachtoffer ook dader konden zijn. Ook die nuancering ontbreekt in de documentaire.
Het initiatief om Keti Koti als pars pro toto van de slavernij en het kolonialisme te beschouwen is onevenwichtig. Dat is neo-slavernij die nabestaanden van andere slaven achterstelt en een tweede maal koloniseert. Deze vorm van nieuwe onderschikking kan niet de opzet van een nationale feest- en herdenkingsdag van de slavernij zijn.
Het voorstel om van Keti Koti eens in de vijf jaar een nationale feestdag met een vrije dag te maken moet afgewezen worden. Het is ongepast. Het verbindt niet, maar verdeelt. Zoals de column van Ellen Deckwitz illustreert. De herdenking van de slavernij kan niet exclusief aan een doelgroep verbonden worden die zich het onderwerp toe-eigent door de voorwaarden ervan te bepalen.