Overheid moet evenwichtig omgaan met codes in museumsector. Nodig is sterk en niet betuttelend toezicht. Voorbeeld hoe het niet moet: het NMvW

Tweet van Kleis Jager plus reacties, 12-16 april 2023.

Overheidsregulering

Een zekere mate van overheidsregulering zie ik als noodzakelijk om niet weg te zakken in anarchie of het recht van de sterkste. Uiteraard moet regulering zorgvuldig gebeuren. 

Ik zie geen tegenstelling tussen een optredende overheid en democratisering van onderop. Toezicht door de overheid moet transparant zijn en geen bijbedoelingen hebben.

Het gaat erom om in de gaten te houden en te voorkomen dat bescherming van sociaal zwakkere makers (ik noem het maar even zo) door de overheid wordt misbruikt om een greep naar de macht te doen. Dat laatste is ontoelaatbaar..

Maar evenmin is dat een reden om niks te doen en niet te streven naar regulering van de kunstsector. Nogmaals, de overheid moet wegblijven van de inhoud.

Toezicht

Toezicht is van belang om te zien of maatregelen goed worden uitgevoerd, geld goed wordt besteed en het beoogde doel wordt gehaald. Toezicht door de overheid eindigt soms in cijferfetisjisme of bureaucratische verlamming. Dat is ongewenst.

In de kunstsector zelf moet trouwens ook het toezicht versterkt worden. Goed toezicht maakt de sector minder kwetsbaar voor dwang van of chantage door de overheid. Wat ontbreekt in de sector én de overheid is toezicht op het toezicht.

Codes

Ik ben er tegen dat codes worden gebruikt om een museum inhoudelijk een bepaalde kant op te sturen. Omdat dat aan de inhoud en zelfbeschikking van een museum raakt en omdat het een verhullende beleidsmaatregel is. Van de andere kant besef ik dat overheden die er miljoenen euros belastinggeld instoppen wel een rol te spelen hebben. 

Toepassing van codes in de kunsten werkt twee kanten op. Het legt de instellingen verplichtingen op van een goede representatie (publiek en bereik, tentoonstellings-, aankoop,- en personeelsbeleid). Maar anderzijds verplicht het de overheid om goed toe te zien op de uitvoering door de musea en de toepassing van de codes.

Het NMvW

Ik zou graag zien dat het NMvW (Nationaal Museum van Wereldculturen) door overheid en ministerie (en op afstand de adviserende Raad voor Cultuur) ter verantwoording wordt geroepen voor het in mijn ogen ondermaatse functioneren dat in strijd is met museale normen. Ik noem het hier omdat het exemplarisch is.

Ook ik onderschrijf het axioma dat autonome kunst of kunst in musea niet ondergeschikt mogen worden gemaakt aan de identiteit van makers. En wat nog erger is, de identiteit van een museummanagement dat met de eigen achtergrond en een beroep op moralisme iets meent te bewijzen in de sfeer van de antropologie. Maar niet precies weet wat. Daarom klinkt wat het NMvW doet zo vaag en wordt het niet concreet. Een hele kluif voor een serieuze toezichthouder.

Dat de overheid het NMvW niet ter verantwoording roept en het NMvW wordt gedekt door ambtenaren van het ministerie van OCW vind ik in strijd met een open regulerend systeem van overheidssubsidiëring. Ontsporing binnen het systeem is het gevolg van wegkijkend toezicht en halfslachtige regulering. Dat beschadigt het maatschappelijk draagvlak.

Daarom volg ik het NMvW al vele jaren kritisch omdat deze instelling exemplarisch is voor een falend overheidssysteem van toezicht en zelfregulering in de kunst- en museumsector. En een voorbeeld van een museum dat de weg kwijt is, maar met verwijzing naar grote woorden goed de schijn weet op te houden dat alles ok is.

Bij het NMvW is identiteitspolitiek de hoofdzaak en is kunst in het verdomhoekje geraakt. Want kunsthistorie bestaat immers uit waarden van de ‘ander’ die niet gevolgd hoeven worden, maar zelfs bestreden moeten worden. Zodat het NMvW vooral overal tegen is. Op vage woorden over wereldburgerschap na. Maar kunst is wel waar het bij het NMvW om draait gezien alle kunstobjecten in de depots.

Kunst is in het NMvW ondergeschikt gemaakt aan maatschappelijk-politieke doelstellingen die niet getoetst kunnen worden omdat ze zo vaag zijn. Zo ontstaat voor de goede verstaander het beeld dat het NMvW niet weet wat het met kunst aan moet en hoe dat ingepast moet worden. Want kunst van traditie en kunstgeschiedenis is de vijand van de eigen identiteit. Voor het personeel dat naar identiteit zoekt.

De media in hun functie van poortwachter van de democratie en journalistieke onderzoeker kijken niet voorbij de oppervlakte en zien niet wat er zich achter de schermen afspeelt. Geen wonder, waarom zouden ze ook. Het ministerie van OCW geeft immers politieke dekking. Maar moet dat NMvW dat niet goed presteert jaarlijks meer dan 15 miljoen euro overheidsgeld kosten?

Het NMvW is het schoolvoorbeeld van ontspoorde regulering en ontbrekend toezicht in de museumsector door de overheid. Het is onverklaarbaar dat het met meer dan 15 miljoen euro overheidssubsidie per jaar ongestoord en zonder degelijk toezicht kan bestaan. Het falen dringt niet door tot media en publieke opinie.

Stemmen in De Telegraaf schoppen graag tegen de overheid en nog liever tegen overheidssubsidies in de kunst. Sebastien Valkenberg schreef op 14 april 2023 een column met de titel ‘Onze Raad voor Cultuur gaat op de Sovjet-toer‘ over codes in de kunstsector die de stemming in rechtse hoek goed weergeeft. Juist daarom rust de plicht op de overheid om goed toezicht op het eigen toezicht te houden. Dat ontbreekt er nu aan met als triest voorbeeld het NMvW.

Stedelijk Museum Schiedam is het redden waard. Zit generieke steun aan de hele museumsector dat in de weg?

Stedelijk Museum Schiedam worstelt met oplopende kosten. Zoals energielasten die in 2023 drie keer over de kop gaan, van 83.000 naar 250.000 euro. Ook de huur wordt in 2023 door de gemeente Schiedam verhoogd.

Directeur Anne de Haij vraagt om compensatie van de overheden. Ze zet voorzichtig druk op de ketel: ‘Het zou dan denkbaar zijn, ik vind het gewoon bijna moeilijk om uit te spreken, maar dat wij bijvoorbeeld alle objecten en de kunst uit het museum moeten halen. De verwarming en de installaties uit en even dicht. Dat is echt het laatste waar ik naartoe wil. Ik hoop dat we daarover snel het gesprek aangaan op het stadhuis. Is dit wat we met elkaar willen?

Kleinere en middelgrote musea zoals het Stedelijk Museum Schiedam hebben tijdens de corona-pandemie ingeteerd op hun reserves. Het vlees is van de botten. Bij de minste tegenwind, zoals oplopende energielasten, dreigen musea om te vallen. Daar bovenop komen nog eens teruglopende bezoekcijfers, zodat de inkomsten afnemen.

Vraag is hoe erg het is als musea om economische redenen moeten sluiten. Dat verschilt per museum. Sommige kunnen gemist worden omdat ze geen bijzondere collectie of een interessant tentoonstellingsprogramma hebben. Net als bij de lokale voetbalclub of vroeger de symfonieorkesten speelt echter de trots van de lokale politiek om een museum open te houden.

Hoewel die trots afneemt als het veel kost en er politieke partijen zijn die om zich te kunnen profileren musea om partijpolitieke redenen als ‘elitair’ kenschetsen. In Zoetermeer draaide in 2022 een radicaal-rechtse coalitie het gemeentelijk museum De Voorde de nek om.

Het lijkt een taboe om de vraag te stellen of er niet te veel musea in Nederland zijn. Het lijkt ook een taboe om een museum dat slecht functioneert te sluiten. Het debat erover kan jammergenoeg niet meer onbeschroomd gevoerd worden door het sentiment van rechts (van VVD tot PVV en FVD) dat musea en kunst als linkse hobby voorstelt. Zo verdwijnt de kans op nuancering.

Zou de vraag die overheden, politiek en museumsector zich moeten stellen niet moeten zijn of Nederland 470 musea nodig heeft. Is er wel of niet sprake van overbelasting wat betreft totale financiële steun aan musea en het potentiaal aan bezoekers? Het is jammer om zo’n vraag uitsluitend door professionele bureaus als Berenschot te laten beantwoorden omdat dan oplossing en verantwoordelijkheid gescheiden worden.

Branchevereniging de Museumvereniging zegt in een verklaring van 21 oktober 2022: ‘De Museumvereniging doet namens ruim 470 musea een beroep op overheden en politici om in  deze uitzonderlijke tijd maatwerk te leveren in de vorm van energiecompensatie. Zo kunnen we de collectie Nederland nu én in de toekomst blijven tonen. Want in musea kun je niet zomaar de verwarming lager zetten met collecties die klimaatbeheersing vereisen.’

De Museumvereniging kan als belangenbehartiger niet anders dan vragen om zo’n generieke maatregel die opkomt voor rijp en groen, geschikt en ongeschikt. Dat is nu eenmaal haar taak en beleidsruimte. De Museumvereniging wordt gegijzeld door de eigen doelstelling. Daarmee is de Museumvereniging niet in staat om belangeloos de vraag te beantwoorden wat de optimale voorwaarden zijn om de levensvatbaarheid van zoveel mogelijk musea te garanderen.

De generieke coronasteun (TOZO en ander gelden) van de afgelopen jaren leert dat veel bedrijven en instellingen op de been werden gehouden die zonder steun vanwege slecht functioneren waren omgevallen. Dat is de makke van generieke steun.

Dat alles geldt overigens niet voor Stedelijk Museum Schiedam dat een waardevol museum is dat het verdient om te bestaan. Regionaal en landelijk voorziet het in een behoefte, onder meer door de focus op tekenkunst.

Laat het besef indalen bij overheden en Museumvereniging dat generieke steun aan musea de specifieke, gerichte steun in de weg zit. Dat is het taboe dat door bestuurlijke beperking en schroom; mentale, politieke kramp; lokale trots; onvoldoende durf om de museumsector vanuit een macro-economisch standpunt te benaderen niet geslecht kan worden. Voorlopig, hopelijk.

WNL doet aan stemmingmakerij en slechte journalistiek door een verkeerd beeld te geven van de Code Diversiteit & Inclusie in de kunstsector. Het beticht overheid van sociale dwang

Journalistiek is soms om somber van te worden als het niveau door de bodem zakt. Je zou denken dat de opdracht van de journalistiek is om te informeren en niet om te desinformeren. Luidt immers niet het eerste aspect van de gedragscode voor journalisten, de Code van Bordeaux die de NVJ als voorbeeld beschouwt de eerbied voor de waarheid? Het publiek heeft recht op de waarheid. Maar in de praktijk blijft daar vaak niks van over. Het is een streven dat niet gehaald wordt.

Het gebazel van gasten in een radioprogramma van WNL toont aan hoe diep de journalistiek is gezonken. Presentator en gasten is het niet om de waarheid te doen, maar om wat anders. Wat dat is blijft in het midden, maar het lijkt erop dat het eerder slordigheid en gebrek aan inhoud is dan kwade wil. Ze corrigeren elkaar niet omdat ze geen kennis van zaken hebben over het onderwerp waar ze over praten en blijkbaar voor uitgenodigd zijn. Met als gevolg dat een gast de grootste onzin kan uitkramen zonder dat het wordt weerlegd. Het resultaat is desinformatie. De luisteraar wordt op het verkeerde been gezet.

Ik luister of kijk bijna nooit naar dit soort programma’s van de Nederlandse omroep. Talkshows op radio en televisie heb ik afgezworen omdat ze niet informeren, maar desinformeren. Vaak gaan ze over triviale zaken die niet relevant zijn. Het is op z’n best amusement in de vorm van journalistiek. Of journalistiek in de vorm van amusement. Op een enkele uitzending van Nieuwsuur of Buitenhof na.

Als het onderwerp me aan het hart gaat kijk ik achteraf terug. Dan zie je journalisten of deskundigen die weten waarover ze praten en ons feiten en inzicht in een specifieke kwestie geven. Dat is wat anders dan het vullen van de zendtijd met leeg geklets zoals WNL doet of het geven van rechtse meningen omdat het nu eenmaal bij het profiel van deze omroep past. Bij WNL kunnen de feiten uit de meningen volgen.

Hoe het anders kan en hoe in de hoeken van de Nederlandse journalistiek wordt geprobeerd om de standaard van de journalistiek hoog te houden bewijst het interview van Twan Huys met de Italiaanse onderzoeksjournalist en maffia-kenner Roberto Saviano in Buitenhof. Het kan gerust onthullend worden genoemd. In 11 minuten toont Saviano overtuigend aan hoe verrot Nederland is, hoe bewust disfunctioneel de Nederlandse politiek is en hoe dat vervolgens door de hele Nederlandse elite wordt genegeerd. Het merkwaardige is dat WNL hetzelfde wil aantonen, maar doorgaans blijft steken in vooroordelen en sjablonen en er dus niet in slaagt om te overtuigen.

Aanleiding is de uitweiding van Volkskrant-journalist Martin Sommer over diversiteit en inclusie in de kunsten. Hij beweert in zijn antwoord (vanaf 6′ 10”) dat de Raad voor Cultuur voor de kunstsector diversiteit en inclusivitiet als norm heeft gesteld. Dat is inderdaad zo, maar het zit anders in elkaar dan hij het voorstelt.

Er is een Advies van de Raad van juni 2020 voor de komende beleidsperiode 2021-2024 waarin het als kaders de toepassing van de codes voor governance, fair practice, diversiteit en inclusie hanteert. Hoe strikt die kaders zullen worden gehandhaafd is de vraag omdat ook in het verleden instellingen structureel subsidie kregen zonder zich volledig aan de code voor diversiteit en inclusie te houden. Ook bij een verkeerde opvatting door Sommer van deze code is het niet aantoonbaar dat instellingen die zich er niet aan houden geen subsidie krijgen zoals hij stellig beweert. Dat klopt niet omdat het in strijd met de praktijk is.

Sommer slaat de plank mis omdat hij niet weet wat de Code Diversiteit en Inclusie inhoudt. Hij associeert erover in clichés zonder kennis van zaken. Als politieke journalist maakt hij het politiek. Hij valt terug in zijn eigen niche omdat hij een ander perspectief niet (ver)kent. Sommer berijdt zijn stokpaardjes en vliegt uit de bocht.

Juist deze gedragscode is in een nieuwe versie verbreed om bezwaren tegen een te enge, politieke opvatting ervan tegen te gaan. Gezien het brede scala van deelnemende instellingen die betrokken was bij de formulering ervan is het ook logisch dat die verbreding de uitkomst is. In Nederland polderland wil iedereen die aan tafel meepraat immers de eigen doelstelling in het eindresultaat terugvinden. De Code Diversiteit en Inclusie is een compromis. Geen radicaal, maar een gematigd standpunt.

De Code Diversiteit & Inclusie in de culturele sector waarin de hele kunstsector samenwerkt heeft als normen gender, beperking, seksuele oriëntatie, religie, sociaaleconomische status, opleidingsniveau en leeftijd. Het zijn dus niet uitsluitend de actuele politieke identiteitsonderwerpen als huidskleur, etniciteit en sekse die alleenzaligmakend zijn zoals Sommer suggereert en zijn gasten en de moderator niet corrigeren. Niet alleen Sommer blijkt niet te weten wat de code inhoudt, zijn gasten weten het evenmin.

Dit radioprogramma is niet zozeer een belediging voor de intelligentie van de gasten en de programmakers, maar een belediging voor de intelligentie van de luisteraars. De pseudo-deskundigen gijzelen de ether en laten zich verleiden om uitspraken over onderwerpen te doen waar ze niets van afweten. Dat resulteert in gebazel.

Het werkt voor de publieke opinie averechts als een radioprogramma met journalistieke ambities er zo’n puinzooi van maakt. De onderwerpen identiteitspolitiek en cancelcultuur zijn te belangwekkend om ze voor een massamedium zo slordig en eenzijdig te behandelen. Bijkomend effect is dat de kunstsector en de kunstinstellingen worden weggezet als onzelfstandig en ondergeschikt aan politieke doeleinden, terwijl het juist dit radioprogramma is dat politiek bedrijft door de werking van de kunstsector verkeerd voor te stellen.

Klaus-Dieter Lehmann: ‘Kunst moet vrij zijn’. Hoe verhoudt zich dat tot de eis van diversiteit die overheden aan de kunstsector stellen?

Klaus-Dieter Lehmann is president van het Duitse culturele Goethe Institut. Hij houdt een toespraak bij de aankondiging van de uitreiking van de jaarlijkse Goethe-Medailles op 28 augustus 2020 aan Zukiswa Wanner, Elvira Espejo Ayca en Ian McEwan. Ze worden namens de Duitse staat uitgereikt. Het motto van 2020 is ‘Verdraag tegenspraak – de opbrengst van tegenspraak’ (Widerspruch ertragen – der Ertrag des Widerspruchs).

Het Goethe Institut geeft een toelichting over de toekenning en de laureaten. Lehmann ziet de coronacrisis meer dan een virologisch probleem als hij zegt: ‘Het verandert samenlevingen door wederzijds isolement, desinformatie en tegenstrijdigheden. We willen deze ontwikkeling trotseren en niet afzien van de uitreiking van de Goethe-medaille. We versterken wat hen verbindt met een grensoverschrijdend digitaal netwerk van cultuur en zullen zo nieuwe alternatieven en processen krijgen als gevolg van de tegenstrijdigheid.’

Interessant is dat Lehmann stelt dat kunst vrij moet zijn en niet onderworpen aan externe beperkingen. Wie die lijn doortrekt stuit echter op een tamelijk nieuwe tegenstelling. Want de politiek of cultuurfondsen die van overheidsgeld afhankelijk zijn leggen tegenwoordig kunstinstellingen normen op over diversiteit en inclusie. Weliswaar formeel vrijblijvend, maar praktisch gedwongen gezien de economische afhankelijkheid van de kunstsector van overheidssubsidies. Zonder dat hij dat ondubbelzinnig zegt, kan uit Lehmanns woorden afgeleid worden dat de eis van diversiteit een ongewenste externe beperking van de kunst vormt. Dat is de tegenstrijdigheid waar hij omheen praat. Zoals alle hedendaagse beleidsmakers zich over deze eisen aan de kunstsector van de domme houden omdat ze beseffen dat eisen over diversiteit en inclusie afbreuk doen aan de vrijheid van de kunst. De eisen vergroten zelfs de grip van de overheid op de kunstsector. Kunstenaars hebben daar kritiek op, maar zijn machteloos om zich ertegen te verzetten omdat ze afhankelijk van overheidssubsidies kunnen zijn. Dat terwijl Lehmann een pleidooi voor diversiteit houdt en dat tot uiting komt in de toekenning aan drie ‘tegensprekende’ kunstenaars uit drie continenten. Hoe dan ook houdt Lehmannn een mooi humanistisch verhaal dat de noodzaak van kunst benadrukt. Met tegenstrijdigheden en tegenspraak.

Aspha Bijnaar van ‘Musea Bekennen Kleur’ meent dat fondsen en overheden via subsidies musea veranderingen op kunnen leggen

NRC besteedt in een artikel van Lucette ter Borg aandacht aan het initiatief van het platform ‘Musea Bekennen Kleur’ dat vandaag gelanceerd wordt. Het heeft als doel om ‘de culturele diversiteit duurzaam te verankeren in het dna van de Nederlandse museale sector’ volgens coördinator Aspha Bijnaar van dit platform. Erin zijn onder meer het Rijksmuseum, het Stedelijk Museum, het Van Gogh Museum, het Zeeuws Museum, het Van Abbe Museum, het Bonnefanten en het Centraal Museum vertegenwoordigd. Het is een prima initiatief, maar de uitleg van coördinator Aspha Bijnaar zoals uit bovenstaand citaat blijkt roept fundamentele vragen op.

Men kan het moeilijk oneens zijn met het uitgangspunt dat musea of kunst de samenleving moeten representeren. Inclusiviteit en diversiteit zijn de begrippen die dan opklinken. Bijnaar lijkt inclusiviteit als verlengde van diversiteit te zien, wat het niet is. Het betreft de vertegenwoordiging van hoogbejaarden, jeugdigen, gehandicapten, mensen met een verstandelijke beperking, chronisch zieken of etnische minderheden. Maar men kan het moeilijk eens zijn met het feit dat de inhoud van presentaties of collecties in musea via overheidssubsidie dwingend opgelegd of afgedwongen moet worden. Dat suggereert Bijnaar.

De valkuil is dat bepaalde minderheden beter in de mode liggen dan andere en de overheid uitsluitend voor een specifieke minderheidsgroep geld beschikbaar stelt en musea daar amechtig achteraan hollen. Richting geldpotten en programmageld. Minderhedenbeleid is nu eenmaal modieus en verandert per kabinetsperiode.

Musea moeten echter niet veranderen omdat de overheid voorwaarden aan de subsidie stelt, maar omdat ze overtuigd zijn van die verandering en dat in hun beleid organisch kunnen integreren. Wat coördinator Aspha Bijnaar zegt lijkt een kwalijke en ongewenste ontwikkeling. Ze verwart gevolg en oorzaak en blijft steken in haar waan van de dag. Musea zouden zich niet moeten laten leiden door dit modieuze en luie politiek denken.

Wat Bijnaar hier namens het platform ‘Musea Bekennen Kleur’ zegt is een echo van wat toenmalig premier Rudolf Thorbecke in 1863 zei: ‘De kunst is geene regeringszaak, in zooverre de Regering geen oordeel, noch eenig gezag heeft op het gebied der kunst.’ Maar zoals Marita Mathijsen in een repliek op een stuk van Melle Daamen in 2014 opmerkte in haar uitleg over wat Thorbecke bedoelde over kunst is dat advies aan de huidige Nederlandse politici niet besteed: ‘Dat de overheid een taak in de kunsten had als iets publiek belang had en de macht van particulieren te boven ging, zag hij wel degelijk. Maar een Raad voor Cultuur, die in opdracht van de regering oordelen velt, daarvan zou hij gegruwd hebben.’ Nu wordt ook de museumsector daarin betrokken en laat het zich via een hellend vlak van inmenging op de inhoud door de overheid omlaag trekken.

Het kan zo zijn dat kunst en musea door bestuurders worden gebruikt voor het realiseren van politieke doelen, maar musea zouden daar afstand van moeten houden. Bijnaars woorden wijzen op het tegendeel.

Foto: Schermafbeelding van deel artikel ‘Twaalf musea bekennen kleur’ van Lucette ter Borg in NRC, 4 maart 2020.

Jeanet Nijhof (PVV Hengelo): ‘Want als je ondernemer bent, moet je zelf je broek ophouden. Dat vind ik voor kunstenaars hetzelfde’

Sommige politici zeggen dat de overheid een bedrijf is. Maar de overheid is geen bedrijf, kan geen bedrijf zijn en zal nooit een bedrijf zijn. Dezelfde politici zeggen soms ook dat kunstenaars ondernemer zijn. Zoals Jeanet Nijhof van de PVV Hengelo op een bijeenkomst (in hedendaags jargon: een meet up) over kunst en cultuur die plaatsvond op 8 maart 2019 in Diepenheim. RTV Oost organiseerde het en deed er verslag van.

Jeanet Nijhof dus. Ze zegt: ‘Ik denk dat de basis is dat je jezelf, dus ook de kunstenaars, zichzelf heel serieus moeten nemen. Wat meer business wise naar hun vak moeten gaan kijken. Want als je ondernemer bent, moet je inderdaad ook zelf je broek ophouden. Dat vind ik voor kunstenaars precies hetzelfde.

Jeanet Nijhof verwoordt een politieke mening die in het patroon van de rechtse partijen PVV, VVD, CDA en FvD past. Ze hebben het er altijd over wat kunst kost, nooit wat het oplevert en wat voor zinvolle functie het in de samenleving heeft. Deze partijen zijn selectief. Overheidssubsidies voor politieke partijen aanvaarden ze graag omdat ze weten dat een politicus geen ondernemer kan zijn. Overheidssubsidies of belastingfaciliteiten voor belangengroepen die hun achterban vormen, zoals landbouwers, bankiers of ondernemers strooien ze graag rond om die achterban aan zich te binden. En omdat ze weten dat boeren, bankiers of ondernemers niet altijd ondernemer kunnen zijn en ze soms hun tegenvallende oogst, conjuncturele tegenslag of bedrijfsrisico willen laten compenseren door de overheid. Die dan ook gelijk met tientallen miljarden euro’s te hulp schiet.

Kom daar eens om bij professionele kunstenaars. Die zichzelf en hun kunst heel serieus nemen. Ze worden door Jeanet Nijhof beschouwd als een type ondernemer dat zelfs in ondernemend Nederland niet bestaat. Dat hangt van overheidssubsidies aan elkaar.  Jeanet Nijhof probeert de kunstsector een model op te leggen dat elders in de samenleving in die onverdunde vorm niet bestaat. Jeanet Nijhof tekent een zuiver kapitalistisch systeem dat in het polderende, corporatieve Nederland nooit wortel heeft geschoten of ooit heeft bestaan.

Jeanet Nijhof denkt dat kunstenaars niet zakelijk naar hun professie kijken en geeft met haar sound bites te kennen dat ze geen idee heeft waarover ze praat. Zo wordt het nooit wat tussen kunstenaars en politici. Wederzijds respect ontbreekt. Dat is minder erg dan de sprookjes waar Jeanet Nijhof ons in wil laten geloven.

Foto: Still uit video met Jeanet Nijhof (PVV Hengelo) van RTV Oost in artikel ‘Kunst kost geen geld, het levert juist geld op!’ van RTV Oost, 9 maart 2019.

Nelle Boer denkt na over kunst binnen en buiten de kunstwereld

Beeldend kunstenaar Nelle Boer heeft een prikkelende visie op de kunstwereld die hij via sociale media verspreidt. Boer zet met zijn maatschappijkritiek aan tot nadenken. Hij meent dat de overheid die de kaders van de kunstwereld met een getrapt model van financiering via de kunstinstellingen bepaalt ook de inhoud van de kunst bepaalt. Dat is een terechte observatie. Wie bepaalt betaalt, ook in de beeldende kunst.

Tegenover de kunstenaars die opereren binnen de kunstwereld zet hij de kunstenaars die opereren buiten de kunstwereld. Hij zegt tot de laatste categorie te behoren. Het valt te betwijfelen of die afbakening zo scherp is als hij het stelt. Feitelijk trekt Boer zelf ook al die conclusie in zijn afsluitende opmerking als hij zegt dat hij een weerwoord wil bieden en zich daarom wel binnen de kunstwereld moet begeven om gehoord te worden.

Want elk verstandig systeem heeft een niche waar de tegenkrachten zich manifesteren. Een overloop. Een gereguleerd ventiel. Kunstenaars buiten de kunstwereld houden zo het systeem in stand dat ze bekritiseren omdat ze maatschappijkritiek opvangen. Daarom doen ze ook dienst binnen de kunstwereld als een individu zonder stemrecht. De waarde van Boers beschouwing is dat hij het stelsel van de kunstwereld ter discussie stelt. Dat is niet zo onpartijdig en vanzelfsprekend als de machthebbers in politiek en kunstwereld beweren.

Het is een constructie die ingericht is om politieke doelen te dienen en tegen de macht aanleunt. De uitruil is volle vrijheid binnen kaders waarbuiten niet gekleurd mag worden. Kunst mag met mate schuren, maar niet de bestaande orde kapotscheuren. Kunst schept illusies en speelt zich niet af op het domein van de politiek of de filosofie. Die afbakening lijkt meer te morrelen aan Boers overdenking dan de afbakening die hij maakt tussen kunstenaars binnen en buiten de kunstwereld. Hoe dan ook zeer het nadenken waard. Wordt vervolgd.

V&A-directeur Tristram Hunt verdedigt stijgende prijzen voor museumtentoonstellingen. Wat zijn de valkuilen in z’n betoog?

Een Britse museumdirecteur heeft het niet makkelijk. Neem oud-Labour politicus Tristram Hunt van het V&A in Londen die sinds 2010 de overheidssubsidie met 30% zag afnemen. De bezoekcijfers zijn gekelderd. Het gevolg daarvan is dat de toegangsprijs verhoogd moet worden. Een voorbeeld van die gestegen prijzen is dat voor een kaartje in het weekend voor de Monet tentoonstelling in de National Gallery in april 2018 £22 (€25) neergeteld moest worden, aldus een bericht in The Guardian. Sprekend op het Cheltenham literature festival vond Hunt niet dat de toegangsprijzen voor bijzondere museale presentaties buitensporig zijn gestegen.

Maar zijn redenering wordt er bedenkelijk op als hij de toegangsprijs voor een tentoonstelling vergelijkt met een bioscoop- of treinkaartje. Het wordt er nog bedenkelijker op als hij een vergelijking maakt met een seizoenskaart voor voetbal: ‘If people are willing to pay hundreds and hundreds of pounds on football season tickets then seeking to have a fair price for a work of great curatorial excellence does not seem to me wrong.’ Met zijn betoog plaatst Hunt het museum in de hoek van het evenement. Alsof een museum en kunst geen bijzondere functie hebben en inwisselbaar zijn met andere activiteiten en uitgaven van een bezoeker, zoals een trein-, bioscoop- of voetbalkaartje. Met zo’n instelling hebben musea geen vijanden meer nodig.

Wat Tristram Hunt zegt is ongetwijfeld uit nood geboren, pragmatisch ingegeven en mede bedoeld om de cultuurpolitiek van de zittende regering May aan te spreken. Het toont echter ook perfect aan hoe twee effecten elkaar versterken en negatief beïnvloeden. Het zijn de gevolgen van een terugtredende overheid én de vercommercialisering van beeldbepalende musea die zich met blockbusters op kosten jagen en steeds meer de trekken van bedrijven vertonen die via marketing de bezoekers binnen moeten halen. Hiermee begeven musea zich op het terrein van de amusementsindustrie waarbij het om amortisatie gaat, ofwel de relatie tussen investeringen, afschrijvingen en winstgevendheid. Hunts vergelijking met een bioscoopkaartje ligt daarom voor de hand omdat de filmindustrie al 100 jaar volgens dit principe werkt. Maar de valkuilen zijn groot en diep. Musea worden voor hun presentatie-poot steeds afhankelijker van investeringen in projecten en zullen in hun publieksbenadering moeten bieden wat het publiek eist. Marketing bepaalt dan de inhoud.

Foto: Schermafbeelding van deel artikelV&A director defends rising exhibition prices; Tristram Hunt says museum is working on price models, and warns over arts in schools’ in The Guardian, 8 oktober 2018.

Vermenging van termen ‘cultuur’ en ‘kunst’ in beleidsstukken van overheden dient vaagheid en politieke ruimte. Hoe kan het anders?

In beleidsstukken is ‘cultuur’ soms een ander woord voor ‘kunst’. Maar men weet nooit wanneer dat is. Hiermee introduceert het openbaar bestuur een vaagheid die ongetwijfeld zo bedoeld is. Hoe dat werkt maakt een Raadsinformatiebrief van 1 oktober 2018 van de gemeente Amersfoort duidelijk. Samenstellingen met het woord ‘cultuur’ zijn overvloedig aanwezig: cultureel regieprofiel, cultuurbeleid, cultuurbeleidsperiode, cultuurbestel, culturele infrastructuur, cultuurpact, cultuurvisie, culturele dynamiek, cultureel erfgoed, culturele instelling, culturele makers, cultuureducatie, cultuurlandschap, culturele partner een culturele veld. Het woord ‘kunst’ wordt eenmaal genoemd en dan nog op een indirecte manier in een opsomming: ‘Cultuurpacten met als doel ‘de samenwerking op het gebied van kunst, cultuur en erfgoed te versterken’.

Als de overheid in een beleidsstuk over ‘cultuur’ praat is het onduidelijk wat ermee bedoeld wordt. Dat kan van alles zijn, inclusief kunst. Maar het wordt er lastig op als het cultuur zegt en velen denken dat ermee mede kunst bedoeld wordt. Zo wordt het container-begrip ‘cultuur’ door het openbaar bestuur gebruikt om kunst erin te laten verdwijnen. De logica is duidelijk. Kunst kan per definitie niet van bovenaf gereguleerd worden, zodat kunst in beleidsstukken die stap voor stap de kunst inperken niet thuishoort. Omdat kunst ook weer niet helemaal ongenoemd kan blijven gebruikt het openbaar bestuur het begrip ‘cultuur’ met de suggestie dat het kunst omvat zonder kunst de functie te hoeven gunnen die het voor zichzelf opeist.

De waarde van kunst is dat het zich grotendeels ontworsteld heeft aan de macht en weerstand biedt aan onderwerping. Het heeft voor de kunstenaars die de kunst instromen een vrijplaats bevochten. Enigszins vergelijkbaar met religie die een vergelijkbare maatschappelijke rol gegund wordt. Kunstenaars staan op de schouders van een toevallige bundeling van omstandigheden die lang geleden genoeg opgestart is om nu stand te kunnen houden in rituelen. Dat tekent tevens de paradox van kunst. Kunst moet ver genoeg van politieke en maatschappelijke krachten blijven om er vrij en onbevreesd op te kunnen spiegelen, maar moet ook weer niet te veel afstand nemen om ‘voor eigen bestwil’ in een reservaat te eindigen.

Hoe zou het anders kunnen? Er is een Raad voor Cultuur die over kunst en de ‘culturele basisinfrastructuur’ adviseert gaat, maar toch geen Raad voor Kunst wordt genoemd. Zoals valt te begrijpen is de logica hiervoor dat kunst door de overheid slechts indirect gestuurd en ingeperkt kan worden via het woord ‘cultuur’ dat alles en niks betekent. Die bewuste verwatering van terminologie zorgt echter wel voor verwarring. Dat kan vermeden worden. Want waarom in een ‘Cultuurnota’ van een (lokale) overheid niet een verplicht hoofdstuk opgenomen over alle belangrijkste delen van de cultuur? Dan kunnen geïnteresseerden in religie, media, kunst, folklore, geschiedenis, taal, filosofie of wat dat per hoofdstuk nalezen. Dan hoeven ze niet meer de vaagheid en begripsverwarring van de begrippen kunst en cultuur te ontwarren alsof het een zoekplaatje is dat door een beleidsambtenaar in elkaar is gezet om de verschillen te verhullen. In het hoofdstuk ‘kunst’ zal dan per definitie niet gestuurd en ingeperkt worden, maar de vrijheid gloriëren via algemeen, generiek beleid.

Foto’s: Schermafbeeldingen van delen van de Raadsinformatiebrief 2018-081 van wethouder F. Koser Kaya aan de gemeenteraad van Amersfoort, 1 oktober 2018.

Vragen bij investering van Brabant C in project Doloris in Tilburg

Er is in Tilburg in de Spoorzone een interessant project in de maak dat in 2019 opent: Doloris. Hoe het gaat worden maakt een filmpje op YouTube van een voorloper van dit project duidelijk: Peristal Singum dat in 2010 in Berlijn opende. Initiatiefnemer hiervan was de Duitse Tim Henrik Schneider die volgens zijn LinkedIn-profiel meer een culturele ondernemer en uitvoerend kunstenaar dan een autonoom kunstenaar lijkt te zijn.

Alle projectplannen en bijzonderheden over Doloris dat hier ‘Surrealistisch Doolhof’ wordt genoemd zijn in diverse documenten te lezen op de site van subsidiegever Brabant C. De aankeiler liegt er niet om en geeft aan waar de focus ligt: ‘Uniek leisureconcept met hoogwaardig artistieke insteek’ (sic). Op een oppervlakte van 350 vierkante meter worden aan de Spoorlaan 21 40 ervaringskamers opgetrokken. Het project draait dus om de ervaring van de bezoeker. Een restaurant en rooftopbar zijn voorzien. Op een totale begroting van € 1,54 miljoen investeert Brabant C € 385.000, te weten 25% van de totale begroting.

Het project dat afwisselend Peristal of Doloris wordt genoemd, wordt gepresenteerd als kunstproject. Maar vooralsnog lijkt dat meer marketing dan werkelijkheid van zowel de initiatiefnemers als de subsidieverlener. In haar advies van januari 2018 zegt Brabant C: ‘De bouw start in 2018 en vanaf 2022 moet Peristal een gevestigde naam zijn als nieuwe speler op de Europese leisure markt, opererend in een markt met partijen als escape rooms, Amsterdam Dungeon en Efteling.’ en ‘Toch wordt de onduidelijkheid die bij de commissie leeft over de uiteindelijk te realiseren culturele kwaliteit van het project in aanvraag en pitch nog niet weggenomen. Ze vindt het artistieke concept nog te weinig tot uitdrukking komen in de plannen. Er is onduidelijkheid over de aard en artistieke ruimte van ieders bijdrage. Ook lijkt de gepresenteerde maquette eerder als voorbeeld te dienen dan als schets voor het te bouwen labyrint. Dit geeft het plan artistiek een te weinig uitgewerkt beeld om zonder meer tot een positief oordeel te kunnen komen over de culturele kwaliteit van Peristal.

Dit project én de investering van € 385.000 (€ 225.000 gift, € 60.000 garantiesubsidie, € 100.000 lening) door Brabant C roepen de vraag op wat een ‘kunstproject’ is en of Doloris/Peristal wel aan de voorwaarden daarvan voldoet. Dat valt te betwijfelen. Want het risico bestaat dat door de kwantitatieve weging door Brabant C dat projecten toetst aan de hand van normen als ‘cultuursysteem van de provincie Noord-Brabant’, ‘ondernemerschap’, ‘bijdrage aan de vrijetijdseconomie van de provincie Noord-Brabant’ en ‘draagvlak in de Brabantse samenleving’ de kunst uit zicht verdwijnt. Want heeft kunst niet als belangrijkste functies om te ontregelen, aan te scherpen en essentiële vragen over onszelf en onze samenleving te stellen?

Het valt te vrezen dat bij Doloris/Peristal kunst een halffabricaat is dat andere doelen dient. Of dat de beleving van de bezoeker, de ondersteuning van culturele ondernemers, de culturele infrastructuur van de provincie Noord-Brabant of de gebiedsontwikkeling van de Spoorzone is. Eerder het omgekeerde lijkt aan de orde te zijn. Namelijk dat het ‘kunstproject’ niet aanzet tot nadenken en aanscherpen, maar tot amuseren en afleiden volgens de normen van de vrijetijdseconomie. Anders gezegd, commerciële organisaties als escape rooms, Amsterdam Dungeon en Efteling krijgen geen overheidssubsidie, laat staan kunstsubsidie. Wat is het verschil?

Waarom Doloris/Peristal een ‘kunstproject’ genoemd kan worden is een vraag die tot nu toe onvoldoende beantwoord is. Het antwoord op de vraag is ook het antwoord op de vraag of Brabant C wel op de goede koers zit met de ondersteuning van projecten die erg ver verwijderd zijn van de functies waarvoor kunst is bedoeld.

Foto 1: Schermafbeelding van een deel van de site van het project Doloris in Tilburg dat gepland staat van 2019 tot 2022.

Foto 2: Schermafbeelding van deel van de inleiding op het projectplan ‘Surrealistisch Doolhof’ van Brabant C door aanvrager ‘Peristal Tilburg’, 2018.