Utrecht stopt 3,55 miljoen euro in een nieuwe plek voor film- en beeldcultuur in het Werkspoorkwartier. Een opmerkelijk slecht idee

Update 19 oktober 2022: De gemeente Utrecht trekt de stekker uit De Machinerie, volgens een bericht van de DUIC. De reden die gegeven wordt is dat het financieel onhaalbaar is. Vraag is of de financiële onhaalbaarheid de enige reden is voor het falen van dit project. Drie jaar geleden zette ik in onderstaand commentaar grote vraagtekens bij dit project voor beeldcultuur. Ik vond het een opmerkelijk slecht idee. Enfin, daar blijft het bij. Het was te voorspellen dat het zou falen.  

I. Update 1 november 2021: De bouwkosten van de Machinerie zijn begroot op 3,55 miljoen euro. Dat blijkt uit actuele berekeningen onvoldoende. Er is 1,6 miljoen euro extra nodig. Dat gaat deels gerealiseerd worden door het programma van eisen uit te kleden, deels door additionele fondsenwerving te zoeken.

Duic zegt in een bericht van 29 oktober 2021: ‘De gemeente Utrecht betaalt ook nog eens extra 300.000 euro. Dat geld komt uit een potje dat het Rijk had vrijgemaakt om lokale culturele initiatieven te ondersteunen.’

Het is het oude liedje van de kunstsector. Cultuurbeleid van de overheid is vastgoedbeleid. Ook nu stopt de gemeente Utrecht overheidsgeld in stenen. Dat gaat ten koste van kleinschalige culturele initiatieven omdat straks het potje leeg is doordat het geld naar de Machinerie gaat waar beleidsmakers en wethouders van de gemeente Utrecht hun prestige aan hebben verbonden. Ze kunnen niet meer terug. Ze zijn in hun eigen val gelopen waarvan ze vooraf wisten dat die dicht zou klappen.

II. Update 5 december 2019: Volgens een bericht in het AD vegen ‘externe juristen’ de vloer aan met het eerdere standpunt van de gemeente Utrecht dat ‘De Machinerie’ zonder problemen gesubsidieerd kan worden. Het is een initiatief van FOTODOK, HIT (Hoogt in Transitie), De Maakruimte en het Nederlands Film Festival. AKD advocaten constateren: ‘Zo moet de verhuurder een marktconforme huur vragen en De Machinerie hetzelfde doen aan onderhuurders. Mocht het initiatief voortijdig eindigen, dan moeten de investeringen terug naar de gemeente.’ Kortom, subsidie is mogelijk als aan verschillende voorwaarden voldaan wordt. De gemeenteraad beslist naar verwachting op 19 december over de subsidieverlening en de voorwaarden waaronder dat gebeurt. Inmiddels leidt (voormalig) filmtheater ’t Hoogt een nomadisch en tamelijk onzichtbaar bestaan en gaan er geruchten dat het oude pand in de binnenstad aan de Slachtstraat dat nog steeds leegstaat in verband met onder meer asbestsanering mogelijk weer een culturele bestemming krijgt. 

III. In een commentaar van 6 februari 2019 schreef ik: ‘Een financiële en bedrijfskundige toets moet daarbij niet alleen kritisch bekeken worden, maar in de politieke besluitvorming beslissend zijn. Het college moet zich in de tussentijd ‘mentaal’ en persoonlijk niet binden en de mentale en politieke afstand nemen voor zowel een negatief als een positief besluit over de subsidie van ’t Hoogt vanaf 2020. Als het haalbaarheidsonderzoek achteraf een wassen neus blijkt te zijn  geweest, of als het college de belangrijkste aanbevelingen ervan niet overneemt, dan beschadigt dat het draagvlak voor kunst en cultuur in Utrecht. Die geloofwaardigheid staat op het spel en gaat verder dan het belang van ’t Hoogt’. 

IV. Uit het artikelUtrecht wil 3,5 miljoen steken in nieuwe locatie film- en beeldcultuur Werkspoorkwartier’ in DUIC blijkt dat het Utrechtse gemeentebestuur 3,55 miljoen euro wil steken in een nieuwe plek voor film- en beeldcultuur. In het Werkspoorkwartier, het moet De Machinerie gaan heten. Ik heb voor dat voorstel geen goed woord over en geef mijn reactie bij het artikel. Ik zie het als een vlucht vooruit, de leegte in:

De vijand van goed is beter, zo luidt het gezegde. Fantasie komt voor realisme te staan. Dat is hier aan de orde.

Hoe logisch is het dat een filmtheater dat al decennia niet meer kan voldoen aan de standaard van een gemiddeld filmtheater de hogere lat van een Podium voor Film en Beeldcultuur wel weet te halen? Of anders gezegd, waarom is die verdieping en verbreding de afgelopen jaren al niet op de vorige locatie aan de Slachtstraat/ Telingstraat voorbereid en uitgevoerd? Het valt dan ook te betwijfelen of een ‘reset’ voor ’t Hoogt de oplossing zal brengen.

De beleidsmakers van de gemeente en de subsidiegevers dienen de juiste diagnose te stellen. Aan de hand van de geschiedenis en het karakter van ’t Hoogt kunnen ze proberen te begrijpen wat het scharnierpunt is. Ze kunnen dan ook antwoord op de vraag vinden of een ‘reset’ geen middel is om de huidige malaise te verhullen. Als daarnaast ook nog eens het centrum verlaten wordt waar in Utrecht het meeste publiek en de juiste atmosfeer te vinden zijn voor arthouses en een avontuurlijke programmering, dan kondigt zich een nieuwe ramp aan. Naast een financiële ramp van 3,55 miljoen euro, ook een politieke ramp van een wethouder die gaat struikelen.

De Utrechtse raad én het gemeentebestuur hebben vanaf 2010 geworsteld met een andere, excentriek gelegen culturele instelling die het moest hebben van (inkomsten uit) bezoek waarvan onderzoeken vanaf het begin overtuigend aantoonden dat exploitatie door die ligging niet levensvatbaar was: landhuis Oud Amelisweerd waar het MOA werd gevestigd. College en raad sloegen de waarschuwingen in de wind. Of liever gezegd, ze hoopten dat door onvoorziene omstandigheden het tij zich ten goede zou keren. Maar dat gebeurde niet.

In 2018 ging het MOA failliet en werden alle breed uitgemeten waarschuwingen bewaarheid. Zonder dat overigens de Utrechtse politiek ook maar een begin van een mea culpa liet klinken. Succes heeft vele vaders, maar mislukking is een wees. Het is wachten op het moment dat deze volgende vlucht vooruit in het Werkspoorkwartier ontspoort. Opnieuw worden de waarschuwingen van deskundigen in de wind geslagen. In Utrecht herhaalt zich de geschiedenis. Wat zich eerst voordeed als tragedie wordt nu een klucht, zoals Karl Marx ooit zei.

Wensdenken van een wethouder die op sleeptouw wordt genomen door de eigen ambtenaren en bestuurders van organisaties die naar gemeentesubsidie hengelen kan het zicht op de realiteit vertroebelen. Het gebeurde met het MOA en kan met ’t Hoogt en dat brede centrum dat van alles bundelt en klontert opnieuw gebeuren. In elk geval als ’t Hoogt de kerntaak van het vertonen van kwetsbare films op een groot scherm wil blijven vervullen die een adviescommissie die zich daarover uitliet als onmisbaar ziet. Of is dat advies al losgelaten?

Origineel is het wel van het Utrechtse gemeentebestuur om culturele instellingen te bewegen om naar de rand van de stad te vertrekken, die dus niet te situeren in het culturele hart van de stad in de hoop op synergie, dat aan zakelijke partijen te verkopen als aanjaagfunctie voor een buurt en dat te belonen met subsidie. Dat is de naijlende werking van Richard Florida nadat diens ideeën over de creatieve klasse en stadsontwikkeling allang zijn weerlegd. Klaarblijkelijk wordt in het intellectuele centrum van het Utrechtse stadhuis nog ondubbelzinnig in de ideeën van Florida geloofd. Anno 2002.

De hoop dat de vele geconstateerde onzekerheden over levensvatbaarheid en haalbaarheid van een publieksinstelling in het Werkspoorkwartier tegen lage kosten en bescheiden middelen overwonnen kunnen worden is valse hoop. Wethouder Klein presenteert valse hoop als hoop. Dat is blijkbaar de politiek van het moment van het huidige gemeentebestuur.

Het wachten is op betere, realistische tijden.

Foto: Schermafbeelding van deel artikelUtrecht wil 3,5 miljoen steken in nieuwe locatie film- en beeldcultuur Werkspoorkwartier’ in DUIC, 5 september 2019.

Kunstuitleen Utrecht haakt af voor tijdelijke exploitatie Oud Amelisweerd. College onderzoekt versoepeling randvoorwaarden

Het Utrechtse college blijft worstelen met het vinden van een exploitant voor landhuis Oud Amelisweerd. Dit rijksmonument met antiek Chinees behang is eigendom van Utrecht. In 2018 ging de Stichting Museum Oud Amelisweerd failliet. Daarna ging het gemeentebestuur op zoek naar een tijdelijke huurder voor hooguit twee jaar. Volgens het gemeentebestuur is dat in afwachting van een definitieve exploitant die aangewezen zal worden na een procedure waarin voor het eerst dieper ingegaan wordt op de mogelijkheden en optimale bestemming van het landhuis. Een museale bestemming lijkt op dit moment nog steeds het uitgangspunt.

De beoogde tijdelijke exploitant, de Kunstuitleen Utrecht heeft definitief afgezegd vanwege de hoge kosten en logistieke beperkingen van het landhuis. Dat blijkt uit een brief van 12 maart 2019 van wethouder Anke Klein aan de gemeenteraad. Ook de tweede kandidaat, de LOA-groep van ex-vrijwilligers van het voormalige Museum Oud Amelisweerd trekt zich terug vanwege de voorwaarden die als te beperkend worden ervaren.

De brief concludeert: ‘Dit betekent dat uit de selectieprocedure zoals gestart in november, geen tijdelijke huurder naar voren is gekomen. Wij ronden deze procedure nu af. Wij hebben besloten om op dit moment voor het pand een actieve leegstandsbeheerder aan te stellen. Deze beheerder krijgt de opdracht om maatschappelijke initiatieven via pop-up activiteiten te faciliteren, waardoor beperkte openstelling voor het publiek mogelijk blijft.’ De LOA-groep wordt nadrukkelijk uitgenodigd om activiteiten te organiseren.

Wethouder Klein en Culturele Zaken van de gemeente Utrecht hebben besloten om voor het rijksmonument een beheerder aan te stellen die de opdracht krijgt ‘om maatschappelijke initiatieven via pop-up activiteiten te faciliteren’. Wat dat programmatisch en praktisch betekent is onduidelijk. Uit de brief blijkt dat een subsidie van € 75.000 en gederfde huurinkomsten van € 30.000 (inclusief lagere service- en facilitaire kosten) leiden tot een kostenplaatje van totaal € 105.000 per jaar. Over programmering of de inhoudelijk voorwaarden voor openstelling laat de brief zich niet uit. Het gaat uitsluitend om de toelichting van een bestuurlijke procedure.

Het venijn van de brief zit in de staart als het zegt: ‘Tijdens de periode van actief leegstandsbeheer gaan wij door met het onderzoek naar mogelijke aanpassingen aan het pand en/of het bestemmingsplan zodat de gebruiksmogelijkheden van het pand worden vergroot en de kansen op het vinden van een definitieve gebruiker toenemen.’ Wat die aanpassingen inhouden is onduidelijk. Des te meer omdat de gemeente Utrecht in het verleden het casco en het interieur al optimaal, om niet te zeggen voorbeeldig heeft hersteld en de Stichting MOA het landhuis daarna museaal optimaal heeft ingericht. Ofwel, de gebruiksmogelijkheden van het pand zijn al optimaal en kunnen niet meer vergroot worden. Het enige wat deze passage kan betekenen is dat er door het Utrechtse gemeentebestuur bij de RCE (Rijksdienst Cultureel Erfgoed) toestemming wordt gezocht om het antieke Chinese behang uit dit rijksmonument te verwijderen en elders onder te brengen. Of als dit een brug te ver is omdat het immers om een rijksmonument gaat waarvan het interieur onlosmakelijk onderdeel is om de voorwaarden voor het klimaatsysteem zodanig te versoepelen zodat door minder goede conservering en bescherming van het antieke Chinese behang de exploitatie goedkoper en makkelijker wordt.

Het idee is dan dat een exploitant makkelijker te vinden is. In een commentaar van 20 februari 2019 zei ik: ‘Er is sinds 2010 niets veranderd in het denken over cultureel erfgoed. Het enige motief voor een beslissing over de verhuizing van het Chinese behang is politiek. Anders gezegd, de deskundigen op het gebied van erfgoed zullen niet anders dan in 2010 denken, namelijk dat het historisch behang ‘in situ’ de waarde ervan optimaal dient. Maar de bestuurders van toen die dat idee ondersteunden worden wellicht met terugwerkende kracht overruled door de bestuurders van nu die beseffen dat de randvoorwaarden voor een middelgroot museum in een landhuis met kwetsbaar antiek behang zeer lastig, om niet te zeggen onmogelijk zijn.

Wat toont deze brief aan en welke richting valt eruit te lezen? Het lijkt duidelijk dat het Utrechtse college zich acht jaar na 2011 nog steeds niet goed raad weet met de bestemming van Oud Amelisweerd. Zelfs het vinden van een tijdelijke exploitant lukt niet, zoals het afhaken van de Kunstuitleen Utrecht aantoont. Het college lijkt in te zetten op versoepeling van de voorwaarden, hoewel dat lastig is omdat de gebruikersmogelijkheden onlosmakelijk aan dit rijksmonument en de museale inrichting ervan zijn verbonden. Dat is de weg die een vorig Utrechts gemeentebestuur in 2012 ondanks herhaalde en ernstige waarschuwingen voor de te zware randvoorwaarden en door forse investeringen willen en wetens heeft ingezet. Als het bestuurlijk zorgvuldig wil handelen, dan kan het huidige college daar om economische redenen niet eenzijdig afstand van nemen.

Positief is dat de brief aangeeft na te denken over de toekomst van Oud Amelisweerd en ‘de kaders voor de permanente invulling vóór de zomer’ voor te leggen aan de raad. Dan kan eindelijk het inhoudelijk debat in de raad starten over welk soort museum voor deze kwetsbare en excentrieke plek haalbaar en gewenst is.

Foto’s: Schermafbeelding van briefRaadsbrief Selectie tijdelijke exploitatie Landhuis Oud Amelisweerd afgerond’ van wethouder Anke Klein aan de gemeenteraad van Utrecht, 12 maart 2019.

Wethouder Utrecht zegt onderzoek toe om antiek Chinees behang uit landhuis Oud-Amelisweerd te verwijderen. Is dat realistisch?

Op 23 januari 2019 stelde het Utrechtse raadslid Ellen Bijsterbosch (D66) raadsvragen aan wethouder Anke Klein (D66) over landhuis Oud-Amelisweerd waarbij ze vroeg om te verkennen of het antieke Chinese behang verwijderd kan worden om elders ondergebracht te worden. Op 19 februari 2019 heeft Klein geantwoord.

Het antwoord van de wethouder bevat een raadselachtige passage als het beweert: ‘De keuze voor dit klimaatsysteem is vier jaar geleden expliciet gemaakt met de komst van MOA.’ Dat is 2015, terwijl het MOA officieel op 21 maart 2014 opende nadat het na een verbouwing geschikt was gemaakt voor een museale bestemming. In jaarrekening 2013 van het MOA valt te lezen: ‘In 2013 is verder gewerkt aan de restauratie en herbestemming van landhuis Oud Amelisweerd tot MOA IMuseum Oud Amelisweerd’ en ‘Eind november werd de voltooiing van de restauratie van het Chinees behang gevierd met een feestelijk programma’. In november 2013 werd de voltooiing van de restauratie van het Chinees behang feestelijk gevierd, terwijl wethouder Klein in haar antwoord aan Ellen Bijsterbosch beweert dat pas in 2015 ‘expliciet’ werd gekozen voor het principe van ‘conservation heating’. Het MOA ontving al in maart 2014 bezoekers.

Uit de haalbaarheidsstudie De Weg der Weegen valt af te leiden dat al eind 2010 bekend was dat in voorjaar 2011 waarschijnlijk een klimaatinstallatie zou worden geïnstalleerd volgens het principe van ‘conservation heating’. Het draait om dit beginsel van ‘conservation heating’ (dat in het antwoord ‘conservational heating’ wordt genoemd) waarover ik in een commentaar van 13 december 2010 het onderstaande schreef en wat in het citaat precies bedoeld wordt met ‘expliciet’. Als dat een term is die bedoelt te zeggen dat formeel-bestuurlijk pas in 2015 gekozen werd voor een klimaatsysteem dat uitging van het principe van ‘conservation heating’ dan is het gebruik ervan in het antwoord verwarrend omdat het de suggestie wekt dat voor 2015 dat principe niet werd gevolgd of uitgangspunt zou zijn voor het klimaatsysteem. Maar als randvoorwaarde was ‘conservation heating’ vanaf 2010 publiekelijk bekend voor de klimaatbeheersing in het landhuis.

In haar antwoord zegt wethouder Klein bereid te zijn om de verhuizing van het antieke Chinese behang naar een andere locatie te onderzoeken en daar ook in gesprek over te zullen gaan met het Centraal Museum. Wat zo’n onderzoek precies betekent en omvat is onduidelijk, maar zou kunnen bestaan uit het administratief raadplegen van een publicatie van het RCE over historisch papierbehang dat zegt: ‘Oud behang versterkt de beleving van authenticiteit in het interi­eur van een historisch gebouw. Sommige behangsels zijn inmid­dels uiterst zeldzaam. Behang verschaft bovendien kennis van het soort vertrek en de inrichting, de modernisering ervan, de heer­sende mode, en de persoonlijke smaak en financiële draagkracht van de bewoners.

Er is sinds 2010 niets veranderd in het denken over cultureel erfgoed. Het enige motief voor een beslissing over de verhuizing van het Chinese behang is politiek. Anders gezegd, de deskundigen op het gebied van erfgoed zullen niet anders dan in 2010 denken, namelijk dat het historisch behang ‘in situ’ de waarde ervan optimaal dient. Maar de bestuurders van toen die dat idee ondersteunden worden wellicht met terugwerkende kracht overruled door de bestuurders van nu die beseffen dat de randvoorwaarden voor een middelgroot museum in een landhuis met kwetsbaar antiek behang zeer lastig, om niet te zeggen onmogelijk zijn.

De Stichtse politiek is in 2011 met de keuze voor exploitant Stichting MOA voor Oud-Amelisweerd een doodlopende weg ingeslagen en lijkt nu pas tot het volle besef te komen wat dat inhoudt. Het bezint zich nu op een list. Maar het is een merkwaardige list die bedrieglijk aanvoelt als het met veel expertise, energie, geld en betrokkenheid gerestaureerde antieke Chinese behang alsnog zou moeten verhuizen naar een andere locatie. Waarom is die beslissing niet in 2011 genomen en in de haalbaarheidsstudie van 2010 voorgesteld? Maar die haalbaarheidsstudie kiest juist expliciet voor behoud: ‘De aanwezigheid van de antieke (Chinese) behangsels vormt een belangrijke factor waarmee rekening moet worden gehouden in het gebruik. Het behang is onlosmakelijk verbonden met het landhuis en dient goed geconserveerd en beschermd te worden (ook tegen extra licht en warmte van lampen). De verantwoordelijkheid en deskundigheid ten aanzien hiervan ligt hier bij het Centraal Museum. De behangsels hebben een hoge, onvervangbare educatieve en esthetische waarde. Ze zeggen iets over de plek waar ze definitief zijn geplaatst, te weten het park, het bos en het huis.

Foto 1: Schermafbeelding van deel BEANTWOORDING SCHRIFTELIJKE RAADSVRAGEN 2019, NUMMER 13 door wethouder Anke Klein, gemeenteraad Utrecht, 19 februari 2019.

Foto 2: Schermafbeelding van deel commentaarOnderzoek Armando Museum roept vragen op’ van George Knight, 13 december 2010.

College Utrecht geeft filmtheater ’t Hoogt het voordeel van de twijfel. Ondanks onzekerheden over haalbaarheid en financiën

Er zit enige beweging in de verhuizing van het ’t Hoogt. Op 31 december 2018 sloot het oudste filmtheater van het land de deuren in de Utrechtse binnenstad. In een commentaar van 13 april 2018 schreef ik: ‘Want hoe logisch is het dat een filmtheater dat al decennia niet meer kan voldoen aan de standaard van een gemiddeld filmtheater de hogere lat van een Podium voor Film en Beeldcultuur wel weet te halen? Of anders gezegd, waarom is die verdieping en verbreding de afgelopen jaren al niet op de huidige locatie voorbereid en uitgevoerd? Het valt dan ook te betwijfelen of een ‘reset’ voor ’t Hoogt de oplossing zal brengen. De beleidsmakers van de gemeente en de subsidiegevers dienen de juiste diagnose te stellen. Aan de hand van de geschiedenis en het karakter van ’t Hoogt kunnen ze proberen te begrijpen wat het scharnierpunt is. Ze kunnen dan ook antwoord op de vraag vinden of een ‘reset’ geen middel is om de huidige malaise te verhullen. Als daarnaast ook nog eens het centrum verlaten wordt waar in Utrecht het meeste publiek en de juiste atmosfeer te vinden is voor arthouses, dan kondigt zich een nieuwe ramp aan.’ In een raadsbrief van 5 februari 2019 geeft wethouder Klein ’t Hoogt het voordeel van de twijfel. Mijn reactie bij het artikel in DUIC:

Het is prima als een gemeentelijke culture instelling subsidie krijgt. Voor ’t Hoogt is dat geregeld in de cultuurnota 2017-2020. De subsidie bedraagt € 410.631 per jaar.

Dat advies zegt: ‘De betekenis van ’t Hoogt komt voornamelijk tot uiting in de nicheprogrammering van kwetsbare films, die een aanvulling vormt op de programmering van commerciële bioscopen in Utrecht. Samen met de educatie-activiteiten en programma’s ontsluit ’t Hoogt op deze manier een bijzonder filmaanbod. Zonder het filmhuis zou een groot aantal films niet op een groot scherm toegankelijk zijn voor het Utrechtse publiek. De adviescommissie vindt dit een onmisbare component van het Utrechtse cultuuraanbod.

Volgens de adviescommissie zit de (meer)waarde van ’t Hoogt in het vertonen van ‘kwetsbare films’ op een groot scherm van een filmtheater. Maar zoals bekend heeft ’t Hoogt de deuren gesloten en is het (voorlopig) geen fysiek theater meer. Zoals dat heet, het is nomadisch en heeft tijdelijk geen vast onderkomen meer. Dat houdt in dat het op dit moment niet kan voldoen aan wat volgens de adviescommissie die tot de jaarlijkse subsidie van € 410.631 leidde de belangrijkste taak is.

Het is voor het draagvlak bij de Utrechtse bevolking niet goed als een culturele instelling subsidie krijgt voor een kerntaak waar het door omstandigheden (tijdelijk) niet aan kan voldoen.

Een en ander roept vragen op over de bestuurlijke kwaliteit van directie en bestuur van ’t Hoogt. Want de sluiting van ’t Hoogt op de locatie ’t Hoogt was al langer bekend en kwam niet uit de lucht vallen. Directie en bestuur hebben nagelaten daar op te anticiperen met een alternatieve, degelijke programmering. Vergelijkbaar met museum Boijmans die ook een bestaande locatie (voor wellicht 7 jaar) moet verlaten en dat zorgvuldig en tijdig heeft voorbereid in het programma ’Boijmans bij de Buren’.

Wie nu zoekt op de site van ’t Hoogt naar voorstellingen ziet dat er in februari 2019 geen en in maart 2019 slechts drie voorstellingen staan geprogrammeerd. Maar niet alleen de slechte voorbereiding van directie en bestuur wekt verwondering, ook de opstelling van het gemeentebestuur. In een raadsbrief van 5 februari 2019 zegt cultuurwethouder Klein over de adviescommissie: ‘De commissie constateert ook dat de organisatie nog stappen moet zetten om dé speler te zijn op het gebied van alle vernieuwende vormen van beeldvertoning en adviseert daar ook tijd voor te nemen in deze transitiefase.’

Tijd nemen? Maar ’t Hoogt heeft al zoveel tijd genomen. Of liever gezegd, tijd laten passeren. Voor een professionele culturele instelling die het eerste filmhuis van Nederland was en al 46 jaar bestaat wordt door het gemeentebestuur de lat wel erg laag gelegd. Waarom neemt het gemeentebestuur ’t Hoogt niet serieuzer?

Directeur Rianne Brouwers lijkt er vanuit te gaan -en dat is ook begrijpelijk vanuit haar functie- dat een haalbaarheidsstudie zal aantonen dat ’t Hoogt op een nieuwe locatie in het Werkspoorgebied levensvatbaar is. Maar als het een objectief, onafhankelijk onderzoek is waarvan het college de aanbevelingen serieus neemt, is het nog maar de vraag of er een sluitend ondernemingsplan uitrolt. Brouwers uitspraak dat de nieuw locatie ‘geografisch in het midden van Utrecht ligt‘ doet het ergste vrezen over haar realiteitszin.

De Utrechtse raad heeft vanaf 2010 geworsteld met een andere excentriek gelegen culturele instelling die het moest hebben van (inkomsten uit) bezoek waarvan onderzoeken aantoonden dat die door die ligging niet levensvatbaar was: landhuis Oud Amelisweerd waar het MOA werd gevestigd. College en raad sloegen de waarschuwingen in de wind. Of liever gezegd, ze hoopten dat door onvoorziene omstandigheden het tij zich ten goede zou keren. Maar dat gebeurde niet. In 2018 ging het MOA failliet en werden alle breed uitgemeten waarschuwingen bewaarheid.

Wensdenken kan het zicht op de realiteit vertroebelen. Het gebeurde met het MOA en kan met ’t Hoogt gebeuren. In elk geval als ’t Hoogt de kerntaak van het vertonen van kwetsbare films op een groot scherm wil blijven vervullen die de adviescommissie als onmisbaar ziet.

Het is aan het gemeentebestuur om een goede afweging te maken en de feiten eerlijk te wegen. Op dit moment zijn er nog veel onzekerheden over de levensvatbaarheid en haalbaarheid van ’t Hoogt als publieksinstelling in het Werkspoorgebied.

Weliswaar kan het gemeentebestuur ‘vertrouwen’ uitspreken in ’t Hoogt en hopen dat het de stappen die het nog moet zetten ook werkelijk en op de juiste manier zet, maar de beslissing moet niet bepaald worden door wensdenken, maar door de soliditeit van het ondernemingsplan, inclusief de sterkte van het weerstandsvermogen.

Want met het schooien om geld aan het eind van het jaar vanwege een dreigend faillissement verspeelde het MOA bij alle partijen de goodwill die het had. Het zou verstandig zijn dat het college een bijkomende eis stelt en bedingt dat het ondernemingsplan van ’t Hoogt de opbouw van een duurzaam reservefonds vanuit de lopende inkomsten bevat.

Een financiële en bedrijfskundige toets moet daarbij niet alleen kritisch bekeken worden, maar in de politieke besluitvorming beslissend zijn. Het college moet zich in de tussentijd ‘mentaal’ en persoonlijk niet binden en de mentale en politieke afstand nemen voor zowel een negatief als een positief besluit over de subsidie van ’t Hoogt vanaf 2020.

Als het haalbaarheidsonderzoek achteraf een wassen neus blijkt te zijn geweest, of als het college de belangrijkste aanbevelingen ervan niet overneemt, dan beschadigt dat het draagvlak voor kunst en cultuur in Utrecht. Die geloofwaardigheid staat op het spel en gaat verder dan het belang van ’t Hoogt.

Foto: Schermafbeelding van deel artikelFilmtheater ’t Hoogt verhuist naar pand Central Studios’ op DUIC, 5 februari 2019.

Is de verhuizing van de Kunstuitleen Utrecht naar landhuis Oud Amelisweerd een verstandige, wezenlijke en blijvende oplossing?

Het gemeentebestuur van Utrecht worstelt met de bestemming van landhuis Oud Amelisweerd in Bunnik waarvan het eigenaar is. Na het faillissement in 2018 van de Stichting Museum Oud Amelisweerd is het op zoek naar een nieuwe bestemming. Maar daartoe moeten knopen worden doorgehakt. Daar is het Utrechtse gemeentebestuur blijkbaar nog niet toe in staat. Uit het bericht in DUIC blijkt dat Kunstuitleen Utrecht een jaar lang gebruik kan maken van het landhuis. Hiermee zit het in een erg ruim en duur jasje. Eerder was de Kunstuitleen Utrecht onder meer gevestigd op Maliebaan 42, het Fentener van Vlissingenhuis, dat niet toevallig evenals landhuis Oud Amelisweerd eerder beheerd werd door het Centraal Museum. Volgens een afspraak uit 1951 zou de gemeente dit majestueuze pand een culturele bestemming geven, maar begin 2018 lapte de gemeente Utrecht deze afspraak eenzijdig en naar het idee van cultuurminnend Utrecht onnodig aan haar laars. De verhuizing kan opgevat worden als een genoegdoening voor de Kunstuitleen. Er kunnen veel woorden worden besteed aan dit dossier dat een aaneenrijging van blunders en halfzachte oplossingen is, maar de onmacht van het Utrechtse gemeentebestuur is onderhand te groot om het nog in woorden te vatten.

Mijn reactie bij het artikel: ‘Is dit een blijvende oplossing voor de bestemming of eerder het uitstel van een oplossing en een uitstel van het doorhakken van een knoop? Ofwel, kick the can down the Bunnik-road. Het blijft een lastig dossier waarin het Utrechtse gemeentebestuur al sinds 2011 de weg kwijt is.

Foto: Schermafbeelding van artikel ‘Kunstuitleen Utrecht in landhuis Oud Amelisweerd’ in DUIC, 29 januari 2019.

’t Hoogt Utrecht: Gemeente dient oudste filmtheater van Nederland plek in centrum als publiekstheater voor artistieke film te gunnen

Jarenlang was ik volgens een vorige directeur een van de trouwste bezoekers van het in het centrum van Utrecht gevestigde filmtheater ’t Hoogt. Het filmtheater gaat me aan het hart en heb ik tientallen jaren trouw en met veel genoegen bezocht.

Na de digitalisering werd dat minder. Pixels leidden in mijn ogen naar een volstrekt ander medium dan celluloid. Daarbij zakte het filmtheater weg. Sinds kort bezoek ik het weer regelmatig, maar het is toch voornamelijk een nostalgische trip geworden. De urgentie is weg.

Nu is er sprake van om ’t Hoogt te verplaatsen naar het Werkspoorkwartier, een locatie aan de rand van de stad en het van karakter te veranderen. Het moet een Podium voor Film en Beeldcultuur worden. Dat vind ik twee slechte ideeën die ik niet anders kan zien als modieus, de waan van de dag en oneigenlijk. Mijn reactie bij het artikelFilmtheater ’t Hoogt definitief niet naar City op de Voorstraat: alle pijlen op Werkspoorkwartier’ op DUIC:

Probleem is dat het 45-jarige filmtheater ’t Hoogt al lang niet meer ’t Hoogt is. De reputatie van dit oudste filmhuis van Nederland is groter dan objectieve toetsing rechtvaardigt. Eveneens kan de reputatie van de laatste directeuren niet tippen aan die van de eerste directeur Huub Bals.

Ofwel, ’t Hoogt is sinds 1980 weggezakt en ingehaald. Door de theaters van ondernemer-regisseur Jos Stelling en door gebrek aan eigen initiatief. ’t Hoogt is nog maar een schaduw van wat het ooit was. Vernieuwing is aan ’t Hoogt afgelopen decennia voorbij gegaan. Het is een sterfhuisconstructie geworden.

De huidige programmering bestaat voornamelijk uit kinderfilms, documentaires en te weinig goede publieksfilms. De distributeurs laten ’t Hoogt grotendeels links liggen en vertonen hun pareltjes elders. ’t Hoogt is in een glijdende schaal neerwaarts terechtgekomen die bij gelijkblijvende voorwaarden niet te keren valt. Zo wordt er door de week niet meer voor 16.00 uur geprogrammeerd. In studentenstad Utrecht is dat merkwaardig. Zo verliest ’t Hoogt nog eens extra terrein aan theaters die dat wel doen. De loop en de hoop is er bij ’t Hoogt uit.

Een gebruikelijke reactie bij een inzinking in bedrijfsvoering en geestkracht is de vlucht vooruit. Dat kondigt zich vol pretenties nu ook aan bij ’t Hoogt. Dat is geen hoopgevend, maar juist een onheilspellend teken. Want hoe logisch is het dat een filmtheater dat al decennia niet meer kan voldoen aan de standaard van een gemiddeld filmtheater de hogere lat van een Podium voor Film en Beeldcultuur wel weet te halen? Of anders gezegd, waarom is die verdieping en verbreding de afgelopen jaren al niet op de huidige locatie voorbereid en uitgevoerd?

Het valt dan ook te betwijfelen of een ‘reset’ voor ’t Hoogt de oplossing zal brengen. De beleidsmakers van de gemeente en de subsidiegevers dienen de juiste diagnose te stellen. Aan de hand van de geschiedenis en het karakter van ’t Hoogt kunnen ze proberen te begrijpen wat het scharnierpunt is. Ze kunnen dan ook antwoord op de vraag vinden of een ‘reset’ geen middel is om de huidige malaise te verhullen.

Als daarnaast ook nog eens het centrum verlaten wordt waar in Utrecht het meeste publiek en de juiste atmosfeer te vinden is voor arthouses, dan kondigt zich een nieuwe ramp aan. Cultuur als aanjager voor stadsvernieuwing aan de randen van de stad is een achterhaalde en inmiddels weerlegde interpretatie van de ideeën van Richard Florida. Jammergenoeg is dat tot de beleidsmakers en projectontwikkelaars nog onvoldoende doorgedrongen.

Wat is dan wel de oplossing? Hoe dan ook is de huidige locatie in verband met brandveiligheid, comfort, grootte van de zalen en doeken, geluidsisolatie, routing, doorstroming van het publiek en integratie met de horeca achterhaald. ’t Hoogt is wat de basisstructuur betreft niet meer bij de tijd. De grootste zaal 1 die oorspronkelijk een theaterzaal was (met de ongemakkelijke vierkante turquoise-blauwe bankjes) zou overigens prima weer als theaterzaal in gebruik genomen kunnen worden. Mogelijk in samenwerking met Universiteit Utrecht of Theater Kikker.

Het binnenkort aantredende nieuwe gemeentebestuur Utrecht waarin naar verwachting beide progressieve partijen GroenLinks en D66 dominant zijn, zou zich het lot van ’t Hoogt serieus aan moeten trekken. Met realiteitszin en haalbaarheid als uitgangspunt. Niet door het in te passen in een megalomaan project in het Stationsgebied of het te verplaatsen naar de marge van de stad, maar door het een nieuwe start te laten maken in het centrum van de stad. Met nieuwe middelen en nieuwe kansen.

Het oudste filmtheater van Nederland dat een onlosmakelijk deel van het cultureel erfgoed van Utrecht en Nederland vormt verdient een tweede kans. Niet door het zichzelf in vergezichten en een vlucht vooruit in zelfbedrog te laten verloochenen en te vervreemden van haar oorspronkelijke roeping en taak, maar door het weer ongestoord de kans te bieden het publiekstheater te laten zijn dat het ooit was. Spraakmakend en in de voorhoede van de zevende kunst. Haaks op de tijdgeest zonder de neus op te halen voor commercie.

Er is in het centrum van Utrecht voldoende ruimte voor drie arthouses waar de Cinevillepas geldt. De horeca en het uitgaansleven draaien in Utrecht als een tierelier en moeten eerder afgeremd dan gestimuleerd worden.

Maar dat mag geen reden zijn om het oudste filmtheater van Nederland dan maar om budgettaire redenen en een achterhaalde interpretatie van stadsvernieuwing naar de marge te verbannen. Want spreiding van culturele voorzieningen resulteert uiteindelijk in verdunning en verzwakking van de culturele infrastructuur. Met het relatief kleine aantal van 350.000 inwoners moet het gemeentebestuur niet de eigen hand overspelen door culturele basisvoorzieningen naar de marge van de stad te verplaatsen.

Een grootmoedig en zelfbewust gemeentebestuur van Utrecht dat de eigen historie koestert helpt er actief aan mee om ’t Hoogt een plek in het centrum te bieden. Dat is geen kwestie van niet kunnen, maar van willen.

Foto: Schermafbeelding van deel artikelFilmtheater ’t Hoogt definitief niet naar City op de Voorstraat: alle pijlen op Werkspoorkwartier’ op DUIC, 11 april 2018.

College Utrecht misleidend over eigen museaal vastgoed. Verkoop Maliebaan 42 ondanks afspraken over culturele bestemming

De kwestie in Utrecht over de bestemming van Maliebaan 42 gaat een nieuwe fase in. Hier een commentaar van 10 februari 2018 erover. Bekend is geworden dat de opbrengst van de verkoop van 1,9 miljoen euro aan de nabestaanden van de schenker in 1951 Frits Fentener van Vlissingen dient om de tekorten van gebouw TivoliVredenburg aan te zuiveren. Dit ondanks de verplichting van een notariële akte uit 1951 waarmee de gemeente Utrecht de verplichting en verantwoordelijkheid op zich nam er een culturele bestemming aan te geven. Het Utrechtse college breekt daar nu mee. DUIC besteedde er gisteren in een artikel aandacht aan.

Het ongenoegen in cultureel Utrecht over dit besluit van het gemeentebestuur (D66, GroenLinks, VVD en SP) is groot. Mede omdat geld voor kleinere projecten ontbreekt vanwege de door het college slecht bestuurde grote projecten (Uithoflijn) die forse tekorten en overschrijdingen opleveren. Wethouder Paulus Jansen (SP) die verantwoordelijk is voor het vastgoed is de woordvoerder in deze kwestie. Het lijkt er sterk op dat hij een loopje neemt met de waarheid en gemeenteraad en inwoners van Utrecht misleidt. Mijn reactie op DUIC:

Afspraak is afspraak. Over een notarieel vastgelegde afspraak kan geen misverstand ontstaan. Die moet te allen tijde nageleefd worden. Maar een wethouder denkt het beter te weten en de afspraak in de wind te kunnen slaan. Hij denkt zich niet aan de afspraak te hoeven houden.

Hiermee schaadt het gemeentebestuur het vertrouwen in het openbaar bestuur. Dat valt dit college aan te rekenen. Want wie schenkt nog een waardevol gebouw of een kunstwerk aan de gemeente als het beeld ontstaan dat de gemeente Utrecht het vervolgens verjubelt op de commerciële markt?

Men zou nog kunnen redeneren dat enige pragmatiek geboden is en een notariële akte van 67 jaar oud opnieuw tegen het licht moet kunnen worden gehouden door veranderde omstandigheden. Daar moeten zwaarwegende argumenten voor gelden. Maar het valt niet in te zien dat er in dit geval zwaarwegende argumenten zijn die de ontbinding van de akte mogelijk maken. Het is eerder andersom, er is een tekort aan ruimte voor culturele initiatieven in de stad. Daar zou Maliebaan 42 in kunnen voorzien.

Wat het gemeentebestuur van Utrecht doet is een lose-lose situatie. Het toont zich onbetrouwbaar door afspraken niet na te komen en het onttrekt een waardevol gebouw dat onderdeel vormt van het Utrechtse erfgoed aan de openbaarheid. Het gemeentebestuur schiet met dit besluit door in de economisering van de politiek.

Het argument van wethouder Jansen dat de gemeente geen ‘overbodig’ vastgoed in portefeuille wil hebben is misleidend en onjuist. Jansen is onvolledig en onwaarachtig in zijn gespeelde logica.

Het gebouw van het Centraal Museum aan de Agnietenstraat is immers ook eigendom van de gemeente Utrecht. Ook na verzelfstandiging. Hetzelfde geldt voor het landhuis Oud-Amelisweerd in Bunnik waar nu de exploitant Stichting Museum Oud Amelisweerd museum houdt. Dat gebouw is met een investeringssubsidie in het vastgoed van de gemeente Utrecht van meer dan 1,6 miljoen euro recent opgeknapt. Het is eigendom van de gemeente Utrecht.

Dus de gemeente Utrecht heeft nu al het Centraal Museum en landhuis Oud Amelisweerd in eigendom. In beide gebouwen is een museum gevestigd. Dat dit principieel voor Maliebaan 42 niet zou kunnen gelden omdat de gemeente Utrecht voor een museum of culturele bestemming het eigen vastgoed niet bestemt of aanhoudt, is dus een verkeerde voorstelling van zaken van wethouder Jansen.

Het besluit van de wethouder Jansen om de afspraak uit de akte van 1951 niet na te komen vraagt om een toetsing door de bestuursrechter. Met als inzet het terugdraaien van het besluit. In die procedure kan ook Jansens argumentatie over de bestemming van gemeentelijk vastgoed worden betrokken. De vraag is of er nog wel sprake is van zorgvuldig bestuur.

De inwoners van Utrecht die beseffen wat burgerplicht, maatschappelijk besef en historisch geheugen van een stad zijn, kunnen dit besluit niet over hun kant laten gaan. Het is werkelijk te absurd voor woorden.

Foto: Schermafbeelding van deel artikel1,9 miljoen euro naar TivoliVredenburg door verkoop Fentener van Vlissingenhuis’ op DUIC, 5 maart 2018.

Pleidooi voor museum in Maliebaan 42 te Utrecht. Kiest politiek voor concentratie of fragmentatie van culturele instellingen?

Mijn gedachten als inwoner van Utrecht gaan over het cultuurbeleid en de culturele infrastructuur van het gemeentebestuur van Utrecht. Dit naar aanleiding van een oproep op DUIC om het pand Maliebaan 42 dat eigendom van de gemeente is niet te verkopen, maar een culturele bestemming te geven. Zoals de gemeente in 1951 in een vastgelegde afspraak trouwens heeft beloofd en nu lijkt te zijn vergeten. Ik ken Maliebaan 42 nog als dependance van het Centraal Museum met de Lion Cachet kamer waar middelgrote, vooral educatieve tentoonstellingen voor scholen werden ingericht. Utrecht is een stad waarvan het bestuur groot denken met klein handelen combineert. Het bestuur denkt dat de stad met 350.000 inwoners groot genoeg is om culturele instellingen door de stad heen te verspreiden. Ik denk daar anders over. Mijn reactie op DUIC:

Goed idee. Maliebaan 42 was voordat de Kunstuitleen er intrek nam een depandance van het Centraal Museum. Met spraakmakende tentoonstellingen van toenmalig conservator Hans Taets van Amerongen die zich er helemaal in zijn element voelde. Met een doos met zilver in zijn handen kleurde hij het gebouw in. Dat was de tijd dat een voorloper van Downton Abbey op de televisie werd vertoond: Upstairs, Downstairs met de familie Bellamy.

Zoals uit een eerder artikel van Arjan den Boer uit 2015 op DUIC blijkt is het nog maar helemaal de vraag of de gemeente Utrecht Maliebaan 42 zomaar kan verkopen op de commerciële markt. Want de familie Fentener van Vlissingen bood het de gemeente aan als afscheidscadeau ‘voor culturele doeleinden’. De gemeente accepteerde het in 1951 en een en ander werd notarieel vastgelegd.

Maliebaan 42 is dus geoormerkt en het is de vraag wat zwaarder weegt: een officieel vastgelegde afspraak uit 1951 tussen gemeente Utrecht en de familie Fentener van Vlissingen of de waan van de dag van nu. Het is hoe dan ook merkwaardig dat het huidige gemeentebestuur geen historisch geheugen heeft en meent voorbij te kunnen gaan aan bestaande afspraken.

Kortom, het is schrijnend dat ‘prominente Utrechters’ de gemeente Utrecht moeten wijzen op de culturele bestemming die op Maliebaan 42 rust en het gemeentebestuur dat niet zelf beseft. Of net doet alsof het dat niet beseft.

Burgers moeten zich houden aan afspraken die het met het openbaar bestuur maakt. Evenzo moet het openbaar bestuur zich houden aan afspraken die het met de burgers maakt. De integriteit van de gemeente Utrecht is hier aan de orde. Of liever gezegd, de inspanning die het gemeentebestuur zich wil getroosten om zich daaraan te houden.

Deze kwestie staat niet op zichzelf. Het huidige gemeentebestuur is terughoudend met initiatieven om eraan mee te werken om bestaande gebouwen een culturele bestemming te geven. Zo lijkt het plan om filmtheater ’t Hoogt te huisvesten in de wat architectuur, grootte en omgeving betreft perfect passende City-bioscoop aan de Voorstraat kansloos door gebrek aan medewerking van het gemeentebestuur.

Het gemeentebestuur zet in op het combineren van stadsontwikkeling en culturele bestemming. Dat houdt in dat culturele organisaties instrumenteel worden gemaakt om een buurt te helpen ontwikkelen. Zoals het gebied rond de Metaal Kathedraal in De Meern of een gebied bij de Croeselaan waar een kunsthal moet komen. De economisering van de politiek is hierbij leidend voor het gemeentebestuur. Het houdt van grootse ingrepen in de stedelijke infrastructuur en afgeronde projecten, maar niet van verplichtingen en losse eindjes.

Een en ander heeft echter als gevolg dat het culturele belang van de binnenstad afneemt en er diverse kernen ontstaan die eraan mee moeten helpen om de stad te ontwikkelen. Dat zijn geen van onderop ontstane initiatieven die organisch groeien, maar door de gemeente gestuurde en ‘overgenomen’ projecten. Die sturing van de gemeente die kunst inzet voor stadsontwikkeling loopt niet in alle gevallen synchroon met de behoeften en de belangen van de culturele instellingen zelf. De gemeenteraad gaat daar te lichtvaardig mee om.

Culturele instellingen moeten het hebben van kruisbestuiving met elkaar en met de samenleving. Als een Centrum voor Film- en Beeldcultuur, zoals het voorgenomen profiel is van filmtheater ’t Hoogt, straks aan de rand van de stad wordt gehuisvest, dan wijst dat op twee ontwikkelingen. In de binnenstad verdwijnt opnieuw een culturele instelling zodat het soortgelijk cultureel gewicht van de binnenstad afneemt. En zo’n instelling aan de marge kan niet optimaal profiteren van de samenwerking en wisselwerking met de grote Utrechtse culturele instellingen Muziektheater – Stadsschouwburg – Centraal Museum, en de publieksstromen die dat opleveren.

Bouwen in de binnenstad of aan de randen van de binnenstad is in Utrecht duur. Bouwen van culturele instellingen aan de rafelranden is goedkoper, maar bergt een gevaar in zich. Het kan leiden tot fragmentarisering van het culturele aanbod. Zodat culturele instellingen elkaar niet langer kunnen versterken. En de marketing (stadspromotie) voor een onmogelijke taak staat om het hele mozaïek eenduidig te benaderen en het publieksbereik afneemt doordat er in Utrecht geen kritische massa is van culturele instellingen die elkaar versterken. Er is dan geen Utrechts kunstklimaat meer, maar diverse kunstklimaatjes die nog slechts los met elkaar samenhangen. De kunst wordt zo verbuurt, ondergeschikt gemaakt aan stadsontwikkeling en kan geen eigen smoel meer tonen.

Maliebaan 42 kent dus meerdere invalshoeken. Naast de afspraak uit 1951 van een culturele bestemming dat een private partij aan de gemeente schonk die het huidige gemeentebestuur eenzijdig en onrechtmatig dreigt op te zeggen, is er het bredere belang van de meest verstandige inrichting en diversificatie van de culturele infrastructuur. Aansluiting bij stadsontwikkeling en samenwerking met projectontwikkelaars lijkt voor de korte termijn een aantrekkelijke optie in het ontwikkelingen en herplaatsen van culturele instellingen, maar kan voor de lange termijn een valkuil en een afdwaling van de rechte weg zijn. De vraag is of Utrecht groot genoeg is om het culturele aanbod te versnipperen, en daar zelfs actief beleid op te voeren. De vraag stellen is de vraag beantwoorden.

Als de Utrechtse gemeenteraad dat bredere debat over de culturele infrastructuur dat verder gaat dan het voorop zetten van budgettaire randvoorwaarden maar voert en goed beseft dat op termijn goedkoop kan verkeren in duurkoop. Dan kan de raad tevens laten zien dat het meer historisch geheugen heeft dan het huidige gemeentebestuur.

Foto: Schermafbeelding van artikelProminente Utrechters willen museum in Fentener van Vlissingenhuis’ op DUIC, 10 februari 2018.

‘Zicht op actieve cultuurparticipatie’: Gemeentelijke centra kunst en muziekscholen zwaar getroffen door cultuurbezuinigingen

bb2

Het gaat vanwege de bezuinigingen op cultuur niet goed met de gemeentelijke centra voor kunst en muziekscholen. Dat concluderen de auteurs van het boekZicht op actieve cultuurparticipatie 2016’ van het LKCA en het Fonds voor Cultuurparticipatie. Binnenlands Bestuur besteedt er aandacht aan in een bericht. De bezuinigingen die vanaf 2010 onder leiding van staatssecretaris Halbe Zijlstra (VVD) in gang gezet werden en daarna doorsijpelden naar lokaal niveau werken langzaam door. Nu pas wordt de schade zichtbaar van die cultuurbezuinigingen die snel, hard en buitenproportioneel waren en daarom meer schade aan de culturele infrastructuur hebben aangericht dan bij verstandig beleid nodig was geweest. Het boek constateert dat de ambities van gemeentes op cultuurbeleid toenemen, maar ze dat in de praktijk niet waar kunnen maken.

Een reactie van ‘gemeenteambtenaar’ ‘Broadcaster’ zette me aan tot een reactie. Zie hieronder. Hopelijk staat het niet voor een breed geluid dat binnen de overheid leeft. ‘Broadcaster‘ is werkzaam bij een gemeente als ambtenaar. Hopelijk niet als cultuurambtenaar. ‘Broadcaster‘ zegt dat mensen de overheid helemaal niet nodig hebben om creatief te zijn. Dat is een misverstand. Professionele kunst vraagt om talentontwikkeling en is iets compleet anders dan amateurkunst. Zoals het zingen in een koor, schmieren tussen de schuifdeuren van het amateurtoneel, schrijven van versjes of rammen op een gitaar in een bandje. Docenten die de de creativiteit van amateurs op een hoger plan helpen tillen zijn onmisbare professionals. Het is vooral dit soort gemeenteambtenaren met achterhaalde ideeën als ‘Broadcaster‘ dat de mensen helemaal niet nodig hebben.

bb1

Foto’s: Schermafbeeldingen van artikel en reacties ‘NOODKLOK KUNSTEN EN MUZIEK’ van Margot Limburg voor Binnenlands Bestuur, 30 januari 2017.

Petitie ‘Kunstklimaat Brabant’. Over PARK Tilburg

kunstkli

Wij, kunstminnend publiek, kunstenaars, professionals en vrijwilligers in het kunstenveld van Brabant maken ons ongerust over de gevolgen die de uitvoering van de adviezen van de Commissie Kunsten van de Provincie Noord-Brabant zal hebben voor de culturele infrastructuur‘, zo begint deze petitie over het kunstklimaat van Noord-Brabant. Het bekritiseert de gang van zaken rond de ‘Toekenningen nieuwe kunstenplanperiode van de provincie Noord-Brabant’ die op 3 november werd gepubliceerd. De kritiek richt zich op kleinere culturele instellingen (paragraaf 2) waarover het persbericht zegt dat er ’27 aanvragen voor een totaalbedrag van € 11 miljoen werden ingediend, maar er slechts een budget van € 4,5 miljoen beschikbaar is.’

Dat wringt niet alleen, maar leidde tot onbegrip bij kleinere instellingen zoals het Tilburgse Kunstinitiatief PARK dat vanwege ‘het vastgestelde subsidieplafond’ geen subsidie kreeg. Het is een initiatief dat al sinds begin jaren ’80 bestaat en voortbouwt op het werk van onder meer keramist Guido Geelen, fotografe Korrie Besems en schilderes Nan Groot Antink in de Stichting ENNU. Laatstgenoemde had er tot enkele jaren terug haar atelier totdat PARK er introk. Nu dreigt er een einde te komen aan 35 jaar kunstenaarsinitiatief op die plek aan het Wilhelminapark. Op de opening van een tentoonstelling van Charlotte Schleiffert en Paul Bogaers op 5 november zegde de Tilburgse wethouder Marcelle Hendrickx (D66) toe te zullen lobbyen voor subsidie bij de provincie. Maar haar beroep op de aanwezigen dat neerkwam op ‘we moeten allen ons best doen voor kunst’ klonk te simpel. Ze liep weg voor haar politieke verantwoordelijkheid. Alsof een willekeurige aanwezige op een opening evenveel invloed heeft op het cultuurbeleid als een cultuurwethouder van een grotere stad.

Vraag is of er iets mis is gegaan in de afstemming over het advies tussen de Adviescommissie Kunsten en de verantwoordelijke gedeputeerde Henri Swinkels. Uiteraard hebben adviescommissie en provinciebestuur gescheiden verantwoordelijkheden. De eerste oordeelt aan de hand van criteria en kwantificeert dat. En laatstgenoemde stelt regels, bepaalt het budget en kent subsidie toe. Maar wie op pagina 98 de beoordeling over PARK leest ziet een positief verhaal dat eindigt in een anticlimax. Het leest als een schoolrapport waarin PARK op vier criteria ‘ruim voldoende’ scoort. Omdat het eerste criterium ‘Inbedding in de Brabantse culturele infrastructuur’ dubbel telt komt de score uit op 35 punten. Het subsidieplafond ligt volgens de toelichting van de Adviescommissie ‘rond de veertig punten’. Kunstpodium T zit met 39 punten (goed, goed, goed, ruim voldoende) met de kop tegen het plafond, dus blijkbaar is die ‘rond de veertig punten’ meer dan 39.

Deze gang van zaken valt niet de Adviescommissie Kunsten te verwijten, maar wel de politiek. Je zou alleen kunnen zeggen dat een adviescommissie zich niet in zo’n onmogelijke situatie moet laten dwingen. Als het dat vooraf had geweten. Politici getuigen in het bijzijn van minister Bussemaker graag over hun inzet en liefde voor de kunst, maar geven vervolgens niet thuis als het om de centen gaat. Ach, kunst en kunstenaars zijn zo sexy en scoren fijn in de publiciteit. Politici zijn echter wel de verantwoordelijken voor de culturele kaalslag. Sinds 2011 is er jaarlijks meer dan 200 miljoen euro gekort op kunst. Enfin, een reparatie schijnt in de maak te zijn. Wethouder Marcelle Hendrickx wees er al op. Dan wordt het subsidieplafond wellicht verlaagd van ‘rond de veertig punten’ naar een lager aantal. Hopelijk voor PARK naar minder dan 35 punten.

Foto: Petitie ‘Kunstklimaat Brabant’ op petities24.com.