Eenzijdige mening over diversiteit in de kunst van Aspha Bijnaar roept weerstand op

Schermafbeelding van deel blogpostl’art pour l’art: koloniale visie?‘ van Ted van Lieshout op zijn blog, 28 mei 2023.

Beeldend kunstenaar en schrijver Ted van Lieshout besteedt in zijn blogpostl’art pour l’art: koloniale visie?‘ van 28 mei 2023 aandacht aan uitspraken van Aspha Bijnaar. Zij is directeur van de Stichting Musea Bekennen Kleur dat een maatschappelijk platform is om ‘institutioneel racisme en alle andere vormen van discriminatie‘ binnen erfgoedinstellingen aan de kaak te stellen.

Van Lieshout maakt gehakt van Bijnaars denkbeelden. Hij reageert op een uitspraak van Bijnaar in VPRO-Gids 21 van 2023 in het artikel ‘De kunst van diversiteit‘ dat gaat over de uitzending op 30 mei 2023 op NPO2 van Sarah Vos’ documentaire ‘White Balls on Walls‘. Die trouwens met eenderde is ingekort. Aspha Bijnaar, en journalist en tentoonstellingsmaker Hans den Hartog Jager geven erin hun mening over het Stedelijk Museum en de diversiteit in de museumsector.

Den Hartog Jager stelt zich redelijk genuanceerd op. In een opinie-artikel in NRC van 15 februari 2023 reageerde hij op een artikel van Jan Christiaan Braun van zo’n twee weken daarvoor en deed ongenuanceerde uitspraken over Braun en kunstenaar Jan Dibbets die ‘hun macht niet uit handen willen geven‘. Nu laat hij een ander geluid horen.

De polemiek ging over de omgang met diversiteit en inclusie bij het Stedelijk Museum waar Sarah Vos’ documentaire voeding aan gaf. Zeker naast Bijnaars uitspraken toont Den Hartog Jager zich een wonder van nuance en begrip. Hij zegt: ‘Maar ik vind niet dat musea moeten ingrijpen en initiatieven voor een betere wereld op de agenda moeten zetten. Kunst moet juist ontregelen en vragen stellen‘. Daar denkt Bijnaar anders over. Zij ziet kunst als onderdeel van een maatschappelijk proces in het streven naar een betere wereld.

Schermafbeelding van deel artikel ‘De kunst van diversiteit‘ in de VPRO-Gids 21, 27 mei tot en met 2 juni 2023 (voor abonnees).

Bijnaar onthult haar blik op kunst als ze zegt dat kunst moet verbinden. Dat is een merkwaardig standpunt. Zij verwart kunst met cultuur. Cultuur verbindt, maar kunst niet. Maar ook cultuur ‘moet‘ niet verbinden, maar verbindt per definitie. Als Bijnaar met kunst musea bedoelt die wel een culturele rol hebben, dan moet ze dat zeggen. Maar dat zegt ze niet. Bijnaar zorgt voor onduidelijkheid in haar gebrek aan nuance en haar ondermaatse omschrijving van en opvatting over begrippen in de kunst.

Moeten‘ van wie trouwens? Verplicht Bijnaar kunstenaars om te verbinden? Wat is dan nog de zelfbeschikking van kunstenaars als Bijnaar ze inlijft in haar politieke programma? Bijnaar maakt van kunstenaars karikaturen, ofwel vehikels van maatschappelijke verandering zoals ze die graag ziet. Wat zij aanzwengelt is geen debat meer over diversiteit, maar over de functie van kunst.

In zijn blogpost gaat Van Lieshout in op dat standpunt van Bijnaar als hij zegt: ‘In het interview is iemand aan het woord die aangeeft niet in mensen te denken, maar in systemen. Ik vraag me af of zo iemand zich kan thuisvoelen in de kunsten, want kunst is bij uitstek de uitingsvorm van individuele mensen, die over het algemeen zich op creatieve wijze bloot geven, kwetsbaar zijn en proberen om kunst te maken omwille van de schoonheid of de betekenis ervan.‘ 

Het lijkt er sterk op dat Bijnaar niet begrijpt wat de functie van kunst en de rol van de kunstenaar is. Die laatsten zijn volgens haar niet zozeer vrijbuiters, maar politiek correcte ambtenaren in dienst van haar ‘vooruitgang’. Met zo’n ondergeschikte rol zullen weinig kunstenaars gelukkig zijn. Wat niet wil zeggen dat ze niet streven naar een gelijke wereld, maar als Bijnaar haar marsroute verplicht oplegt aan kunstenaars, dan lijkt dat averechts te werken.

Er is meer dan Bijnaars zwart-wit denken tussen l’art pour l’art en promotie van kolonialisme. We kunnen het Aspha Bijnaar niet kwalijk nemen dat ze niet weet waarover ze praat. Ze is sociologe en geen kunstenaar of kunsthistoricus. Maar ze manifesteert zich wel in het debat over musea en kunst.

Bijnaar zet in met grof denken om maatschappelijke veranderingen teweeg te brengen. Politiek kan dat tot op zekere hoogte werken. Bijnaar leert ons dat het debat over identiteit net als religie een makkelijk en lui instrument kan zijn. Haar beweringen zijn grenzeloos en altijd waar omdat ze nergens zijn te checken. Bijnaar kan straffeloos van alles beweren. En wat nog erger is, ermee zet ze musea onder druk die onzeker zijn en zich ongemakkelijk voelen in het debat over diversiteit. Zonder dat die musea nog zelf na kunnen denken over wat ze zelf willen.

Bijnaar verwijst in de VPRO-Gids ook naar de Code Diversiteit & Inclusie (2019) in de culturele sector. Ze zegt daarover: ‘Gelukkig hebben musea zich te houden aan de Code Diversiteit en Inclusie.’ Dat is zo, maar die Code is breder dan etniciteit of huidskleur. Bijnaar trekt de Code naar zich toe en maakt er een karikatuur van door te suggereren dat de Code alleen over etniciteit en huidskleur gaat. Dat is niet zo. De Code gaat ook over gender, beperking, seksuele oriëntatie, religie, sociaaleconomische status, opleidingsniveau en leeftijd. Bijnaar vernauwt het debat over diversiteit en brengt met haar lobbyen de uitvoering ervan in gevaar. Bijnaar is een storende factor in een evenwichtige uitvoering van de Code.

Schermafbeelding van deel paragraaf ‘Diversiteit’ in de Code Diversiteit & Inclusie in de culturele sector (2019).

Met haar politiek activisme vervuilt Bijnaar het debat over kunst. Hopelijk roept het zwart-wit denken van Bijnaar op enig moment een serieus antwoord op. Daar is het tijd voor. Haar lobbyen mag dan haar manier van emancipatie zijn en ook de niche voor haar carrière, maar maatschappelijke achterstelling moet breder opgevat worden dan wat Bijnaar ervan maakt. Haar lobbyen is legitiem, maar ook niet meer dan dat. Wat ze zegt moet niet verward worden met het streven naar diversiteit voor allen en het wegwerken van alle verschillen van achterstelling.

Wat nodig is dat het debat over diversiteit in kunst en musea op een hoger peil wordt gebracht. Ook de polemiek van Braun-Den Hartog Jager en anderen over het Stedelijk Museum is te smal en zit te eenzijdig vast op de zwart-wit tegenstelling.

De route voor de toekomst? Afscheid van zwart-wit denken richting nuancerende grijstinten. Hoe saai en kleurloos die op het eerste gezicht ook ogen en politiek verre van sexy lijken, maar dat is de weg. Het activisme van Bijnaar is input voor het debat over diversiteit, maar het is eenzijdig. Bijnaar wil kunst ondergeschikt maken aan haar politieke streven. Dan houdt kunst op kunst te zijn.

Overheid moet evenwichtig omgaan met codes in museumsector. Nodig is sterk en niet betuttelend toezicht. Voorbeeld hoe het niet moet: het NMvW

Tweet van Kleis Jager plus reacties, 12-16 april 2023.

Overheidsregulering

Een zekere mate van overheidsregulering zie ik als noodzakelijk om niet weg te zakken in anarchie of het recht van de sterkste. Uiteraard moet regulering zorgvuldig gebeuren. 

Ik zie geen tegenstelling tussen een optredende overheid en democratisering van onderop. Toezicht door de overheid moet transparant zijn en geen bijbedoelingen hebben.

Het gaat erom om in de gaten te houden en te voorkomen dat bescherming van sociaal zwakkere makers (ik noem het maar even zo) door de overheid wordt misbruikt om een greep naar de macht te doen. Dat laatste is ontoelaatbaar..

Maar evenmin is dat een reden om niks te doen en niet te streven naar regulering van de kunstsector. Nogmaals, de overheid moet wegblijven van de inhoud.

Toezicht

Toezicht is van belang om te zien of maatregelen goed worden uitgevoerd, geld goed wordt besteed en het beoogde doel wordt gehaald. Toezicht door de overheid eindigt soms in cijferfetisjisme of bureaucratische verlamming. Dat is ongewenst.

In de kunstsector zelf moet trouwens ook het toezicht versterkt worden. Goed toezicht maakt de sector minder kwetsbaar voor dwang van of chantage door de overheid. Wat ontbreekt in de sector én de overheid is toezicht op het toezicht.

Codes

Ik ben er tegen dat codes worden gebruikt om een museum inhoudelijk een bepaalde kant op te sturen. Omdat dat aan de inhoud en zelfbeschikking van een museum raakt en omdat het een verhullende beleidsmaatregel is. Van de andere kant besef ik dat overheden die er miljoenen euros belastinggeld instoppen wel een rol te spelen hebben. 

Toepassing van codes in de kunsten werkt twee kanten op. Het legt de instellingen verplichtingen op van een goede representatie (publiek en bereik, tentoonstellings-, aankoop,- en personeelsbeleid). Maar anderzijds verplicht het de overheid om goed toe te zien op de uitvoering door de musea en de toepassing van de codes.

Het NMvW

Ik zou graag zien dat het NMvW (Nationaal Museum van Wereldculturen) door overheid en ministerie (en op afstand de adviserende Raad voor Cultuur) ter verantwoording wordt geroepen voor het in mijn ogen ondermaatse functioneren dat in strijd is met museale normen. Ik noem het hier omdat het exemplarisch is.

Ook ik onderschrijf het axioma dat autonome kunst of kunst in musea niet ondergeschikt mogen worden gemaakt aan de identiteit van makers. En wat nog erger is, de identiteit van een museummanagement dat met de eigen achtergrond en een beroep op moralisme iets meent te bewijzen in de sfeer van de antropologie. Maar niet precies weet wat. Daarom klinkt wat het NMvW doet zo vaag en wordt het niet concreet. Een hele kluif voor een serieuze toezichthouder.

Dat de overheid het NMvW niet ter verantwoording roept en het NMvW wordt gedekt door ambtenaren van het ministerie van OCW vind ik in strijd met een open regulerend systeem van overheidssubsidiëring. Ontsporing binnen het systeem is het gevolg van wegkijkend toezicht en halfslachtige regulering. Dat beschadigt het maatschappelijk draagvlak.

Daarom volg ik het NMvW al vele jaren kritisch omdat deze instelling exemplarisch is voor een falend overheidssysteem van toezicht en zelfregulering in de kunst- en museumsector. En een voorbeeld van een museum dat de weg kwijt is, maar met verwijzing naar grote woorden goed de schijn weet op te houden dat alles ok is.

Bij het NMvW is identiteitspolitiek de hoofdzaak en is kunst in het verdomhoekje geraakt. Want kunsthistorie bestaat immers uit waarden van de ‘ander’ die niet gevolgd hoeven worden, maar zelfs bestreden moeten worden. Zodat het NMvW vooral overal tegen is. Op vage woorden over wereldburgerschap na. Maar kunst is wel waar het bij het NMvW om draait gezien alle kunstobjecten in de depots.

Kunst is in het NMvW ondergeschikt gemaakt aan maatschappelijk-politieke doelstellingen die niet getoetst kunnen worden omdat ze zo vaag zijn. Zo ontstaat voor de goede verstaander het beeld dat het NMvW niet weet wat het met kunst aan moet en hoe dat ingepast moet worden. Want kunst van traditie en kunstgeschiedenis is de vijand van de eigen identiteit. Voor het personeel dat naar identiteit zoekt.

De media in hun functie van poortwachter van de democratie en journalistieke onderzoeker kijken niet voorbij de oppervlakte en zien niet wat er zich achter de schermen afspeelt. Geen wonder, waarom zouden ze ook. Het ministerie van OCW geeft immers politieke dekking. Maar moet dat NMvW dat niet goed presteert jaarlijks meer dan 15 miljoen euro overheidsgeld kosten?

Het NMvW is het schoolvoorbeeld van ontspoorde regulering en ontbrekend toezicht in de museumsector door de overheid. Het is onverklaarbaar dat het met meer dan 15 miljoen euro overheidssubsidie per jaar ongestoord en zonder degelijk toezicht kan bestaan. Het falen dringt niet door tot media en publieke opinie.

Stemmen in De Telegraaf schoppen graag tegen de overheid en nog liever tegen overheidssubsidies in de kunst. Sebastien Valkenberg schreef op 14 april 2023 een column met de titel ‘Onze Raad voor Cultuur gaat op de Sovjet-toer‘ over codes in de kunstsector die de stemming in rechtse hoek goed weergeeft. Juist daarom rust de plicht op de overheid om goed toezicht op het eigen toezicht te houden. Dat ontbreekt er nu aan met als triest voorbeeld het NMvW.

Debat over Stedelijk moet breder en niet blijven hangen in geïsoleerde aspecten

Schermafbeelding van deel opinie-artikel ‘Het is juist dapper dat het Stedelijk Museum eindelijk kunstenaars van kleur een platform wil bieden‘ van Robbert Roos in NRC, 8 maart 2023.

Robbert Roos heeft een ingezonden stuk in NRC geplaatst over de kwestie Stedelijk Museum. Hij meent dat het dapper is van het Stedelijk Museum dat het eindelijk kunstenaars van kleur een platform wil bieden.

Roos verwijt deelnemers aan de discussie, zoals Jan Christiaan Braun, Hans den Hartog Jager en Anna Tilroe dat ze met dedain over elkaar praten. Daarmee pretendeert hij boven de discussie te staan. Deze personen zullen overigens verbaasd zijn om elkaar hier samen te vinden. 

Roos’ suggestie is dat hij aan het gekissebis ontstijgt, een evenwichtiger standpunt inneemt en zich onthoudt van persoonlijke aanvallen. Maakt hij dat waar?

Hoe aardig klinkt Roos’ opmerking over Tilroe dat zij Marcel Pinas ‘achteloos’ wegzet als slechts een vriendje van Charl Landvreugd? Is dat dedain jegens Tilroe? Roos expliciteert trouwens wat Tilroe niet zegt. Dus wie maakt hier de aanval op personen zichtbaar?

Roos heeft het over de kleurenblindheid van musea. Het onderwerp van representatie waar heel Nederland over lijkt te praten. Dat wat in eeuwen in de samenleving scheefgegroeid is wordt nu gecorrigeerd. De vraag is niet of de noodzaak daartoe bestaat, maar hoe dat moet gebeuren. Dat is een geleidelijk proces, dan nog maar kortelings begonnen is. Dat heeft tijd nodig, maar de richting ervan is duidelijk: betere representatie.

Tegen een andere representatie keren Tilroe en Christiaan Braun zich niet. Integendeel, Hans den Hartog Jager geeft dat over de laatste in zijn stuk toe. Dus wie denkt Roos aan te spreken?

Roos bestrijdt een stropop. Dus een manier van redeneren die een karikatuur maakt van de standpunten van degenen wiens argumenten hij zegt te weerleggen. Wat Roos doet is vrij worstelen in de ruimte. Of schaduwboksen. In dit geval met Christiaan Braun en Tilroe. Roos lijkt zich tot hen te richten, maar antwoordt nauwelijks op hun argumenten.

Roos geeft een uitweiding over de Wakaman Groep alsof hij voor een groep schoolkinderen staat. Roos mist de kern van de lopende discussie en stelt die verkeerd voor. 

Kern is niet uitsluitend de kleurenblindheid, de ondermaatse representatie in musea en de reparatie daarvan, maar de grip van de directie van het Stedelijk op het eigen beleid en de politieke sturing van het Amsterdamse gemeentebestuur daarop. Die inmenging van de gemeente Amsterdam betreft het inhoudelijke beleid van het museum door voorwaarden over inclusie en diversiteit aan de subsidie te stellen. Wolfs is door Amsterdam een groot deel van zijn lef ontnomen.

De consensus is dat dat ongewenst is en een museumdirectie vrijheid van handelen moet hebben. Want de inmenging van de gemeente Amsterdam geeft Wolfs en zijn team te weinig vrijheid en dwingt ze tot handelen waarvan het de vraag is of het in lijn met het DNA van het Stedelijk is. Hier zou een uitweiding passen over Willem Sandberg, Edy de Wilde en Wim Beeren die handelden vanuit hun autonomie. Roos negeert dat aspect van politieke beïnvloeding van het Stedelijk.

Roos krijgt het in zijn opinie trouwens voor elkaar om dat kluster van representatie, inclusie en diversiteit te smal voor te stellen. Hij versimpelt dat tot de zwart-wit as alsof dat verschil alleen ter discussie staat. Daar is Roos niet uniek in. Het signaleren van een te smalle opvatting van inclusie is de bijvangst van de discussie over het Stedelijk.

Die smalle opvatting is een misvatting en een versimpeling. Het is de blinde vlek van musea, omdat er naast kleur verschillen bestaan over gender, beperking, seksuele oriëntatie, religie, sociaaleconomische status, opleidingsniveau en leeftijd. Die verschillen staan op dit moment nauwelijks ter discussie als het om betere representatie in musea gaat. Het debat over een betere representatie in musea is gepolitiseerd en afhankelijk van actuele trends. Dat is in meerdere opzichten ongewenst zwart-wit denken.

De Code Diversiteit & Inclusie in de culturele sector hamert erop dat verschillen gerepareerd moeten worden. Een te smalle kijk op kleur alleen gaat ten koste van andere achterstandsgroepen die ondervertegenwoordigd zijn. En blijven. Dat moet integraal gecorrigeerd worden. Dat kan niet eenzijdig vanuit een specifiek criterium.

Het is zeker zo zoals Roos zegt dat het moedig was van Rein Wolfs om een camera toe te laten. Of dat slim was zal de toekomst leren. Niet altijd werkt openbaarheid positief. Denk aan Oeke Hoogendijk en haar verhelderende documentaires over het Rijksmuseum. Maar ongevaarlijk is openbaarheid evenmin, zoals De Keuken van Kok van Niek Koppen bewijst die de PvdA niet hielp. Daarna gaan de luiken vaak krampachtig dicht.

De Nederlandse museumsector moet op allerlei manieren breder gaan denken. Dat betreft de reparatie van alle verschillen die in de Code Diversiteit & Inclusie in de culturele sector worden genoemd. Dat betreft ook de autonomie van musea die afhankelijk zijn geworden van politiek, commercie of eigen bedrijfsvoering. Ook dat moet gerepareerd worden. In de kwestie Stedelijk Museum komen deze twee aspecten samen. Om tot een oplossing te komen moeten ze niet geïsoleerd, maar in samenhang bekeken worden.

Het is goed dat er aan de hand van de kwestie Stedelijk Museum zoveel deelnemers aan het debat zijn met hun eigen invalshoek. Hoewel het wel de usual suspects zijn. Ook dat kan breder. Het woelt wat los aan achterstanden, kansen, ideeën en openstaande rekeningen. Meningen spreken elkaar tegen, overlappen elkaar of zitten volledig op dezelfde lijn. Het is goed dat ze naast elkaar bestaan. Nu de reparatie van het Stedelijk Museum nog.

Cultuurpolitiek en culturele politiek moeten niet vermengd worden

Gordon Parks, Department Store, Mobile, Alabama, 1956, printed 2021. Inkjet print, 116 x 116 cm approx. Purchased 2021. National Gallery of Canada, Ottawa. © The Gordon Parks Foundation Photo: NGC.

Groeien cultuurpolitiek en culturele politiek naar elkaar toe? Is dat gewenst of ongewenst? Dat eerste is de politiek ten aanzien van de cultuur, inclusief de kunst. Dus voorwaardenscheppend voor de kunst. Dat tweede is ‘een arena waar sociale, economische en politieke waarden en betekenissen worden gecreëerd en betwist‘. Dus voorwaardenscheppend voor de samenleving.

Wat voor gevolg heeft de minachting van vele Nederlandse politici in publieke uitspraken over kunst? Met op z’n best apathie ofwel het benul dat kunst niet van belang is. Dat is dus cultuurpolitiek die van invloed is op de culturele politiek.

Wat betekent het beschadigen van de kunst (of: de instellingen) door politici en bestuurders? Van een kunst die zichzelf slecht kan verdedigen, geen verdedigers op relevante politieke posities heeft en daarom even weerloos is als een door kinderen gebouwd zandkasteel op het strand dat onherroepelijk door de opkomende vloed wordt overspoeld. 

Dat overspoelen van de kunst zien we nu gebeuren. Door commercie, door politiek met rendementsdenken, door activisten met inclusie-denken, door media die bovenal geïnteresseerd zijn in oppervlakkigheden en kunsthandel, en door apathie van het brede publiek dat met de Museumkaart in de hand zich door schilderijenzalen laat leiden. 

Kunst heeft in Nederland geen politieke positie, geen aanzien bij het brede publiek behalve als aardigheidje voor amusement en gezelligheid, en daardoor weinig zelfvertrouwen meer. Veel mensen die werkzaam zijn in de kunstsector worden onderbetaald en kunnen er geen bestaan mee opbouwen. Een opeenvolging van oorzaken heeft tot de aanval op de kunst geleid.

Vraag is hoe cultuurpolitiek de voorwaarden kan scheppen om kunst weer in zijn waarde te helpen herstellen en hoe culturele politiek kunst niet oneigenlijk kan gebruiken om te scoren. De bewustwording dat cultuurpolitiek en culturele politiek niet hetzelfde zijn en dat kunst per definitie niet onderhorig kan zijn aan politiek-maatschappelijke doelen is het begin van de bewustwording die nodig is om kunst weer van belang te laten zijn.

Wellicht moet als eerste stap tot herwaardering van de kunst de financiering ervan in Nederland uit de exclusieve handen van de bestuurders van de cultuurpolitiek gehaald worden. Zoals de cultuurminister, de cultuurwethouder of de cultuurambtenaar. In elk geval zolang ze niet kunnen garanderen dat culturele politiek dominant is over cultuurpolitiek.

Is autonomie in de kunst mogelijk? De kwesties Rein Wolfs en Roald Dahl

Picasso en Matisse als voorbeelden van oriëntalisme in de collectiepresentatie 1880 – 1950 in het Stedelijk Museum Amsterdam. Foto Gert Jan van Rooij.

Aan het begrip autonomie in de kunst moest ik denken bij twee voorbeelden die de laatste tijd in de publiciteit kwamen.

Dat betreft directeur Rein Wolfs van het Stedelijk Museum die door de gemeente Amsterdam politieke doelstellingen over inclusie krijgt opgelegd die direct van invloed zijn op het personeels-, tentoonstellings-, en verzamelbeleid. Precies op die terreinen waar een museumdirecteur zich kan profileren wordt hij tot een marionet van de politiek gemaakt. Uit de publiciteit blijkt dat Wolfs in verwarring is over zijn rol en beseft dat hij de autonomie mist door de dwang van de gemeente.

Dat staat in schril contrast tot vorige museumdirecteuren van het Stedelijk die als sterke mannen bekend stonden en hun eigen weg konden gaan. (‘Sterke mannen‘ zal door scherpslijpers per definitie als politiek incorrect worden afgeserveerd). Terwijl notabene het museum toen formeel nog niet verzelfstandigd was, maar een gemeentedienst was. Of Wolfs hoon of mededogen verdient zal de tijd leren.

Een andere kwestie is de kwestie Roald Dahl en de autonomie van literatuur en andere kunstuitingen. Dat is geen nieuw, maar een zich steeds herhalend debat. Hoewel nu de beweegredenen voor verandering niet meer vanuit de kunst zelf lijken te komen, maar vanuit externe redenen, zoals commercie en opgelegde doelen over inclusie.

Ik herinner me als student Theaterwetenschappen van zo’n 40 jaar geleden dat studenten en docenten felle debatten voerden over de autonomie van toneelteksten. In hoeverre is een toneeltekst heilig of mag een regisseur of dramaturg schrappen, wijzigen en actualiseren?

Dat is minder een zwart-wit tegenstelling dan het lijkt. Want er bestaat overeenstemming over dat toneelteksten aangepast kunnen worden. Sommige zijn onspeelbaar door de lengte, de taal of de ons vreemde gedachtenwereld. En een buitenlandse toneeltekst is door de vertaling toch al niet meer een zuivere brontekst.

Er bestond toen wel consensus over de voorwaarde dat een aanpassing in het verlengde van de geest van de toneeltekst wordt aangebracht. Hoe breed die marge ook is.

Denk aan de verfilming van Shakespeare’s Richard III dat naar een fascistisch Engeland anno 1930 wordt verplaatst. Dat ligt niet alleen in het directe verlengde van de originele toneeltekst, maar versterkt deze door de thematiek ‘machtsuitoefening’ en ‘corruptie’ te accentueren en zo een hedendaags publiek via een omweg meer begrip over de oorspronkelijk toneeltekst te geven. Dat is de functie van kunst. Juist daar is het bij de tamelijk botte aanpassingen van het werk van Dahl ontspoord. De geest van zijn boeken is erdoor aangetast.

Is het streven naar autonomie op allerlei terreinen de correctie van een doorgeschoten ontwikkeling richting doelmatigheid en rationalisatie waarin alles met elkaar is verknoopt en dat bij nader inzien als naïef kan worden omschreven? Hoe heeft dat zijn weerslag op de kunsten?

Hoe kan kunst terugvechten en autonoom zijn in een complexe wereld vol deelbelangen waarin marketing, politiek en publiciteit de boventoon voeren? Dat zijn actuele gesprekspunten in een nog niet afgerond debat waar velen zich een mening over vormen.

Stedelijk bakt ze bruin volgens Braun



De documentaire ‘White Balls on Walls‘ over Rein Wolfs, het Stedelijk Museum en het debat over inclusie van regisseur Sarah Vos ging twee maanden geleden in première op het IDFA.

Maar nu pas komt de film centraal te staan in de publiciteit. Mede door de frontale aanval van Jan Christiaan Braun in een opinie-artikel in NRC op 29 januari 2023. 

Braun constateert vergaande inhoudelijke invloed van de gemeente Amsterdam op het beleid en typeert Wolfs als een directeur die zich te makkelijk laat sturen. Aan de leiband van het gemeentebestuur loopt, geen ruggengraat toont en zelfs een moraalridder zou zijn.

Dat klinkt niet positief. Het is dan ook de vraag wat de documentaire en het publieke debat die het oproept betekenen voor de positie van Wolfs en onze blik op het Stedelijk Museum.

De kern van Brauns kritiek is dat het in het Stedelijk Museum niet gaat om de kunst, maar om een politiek correcte opstelling. In die lijn is in de trailer de reactie van Remy Jungerman die zegt niet als excuus-zetstuk te willen meedraaien in een tentoonstelling van het Stedelijk. De keerzijde is dat velen graag meedraaien omdat er andere normen en keuzes gelden.

Men moet weten dat Braun al zeker sinds 2005 in een vete-stand staat met het Stedelijk. Brauns kritiek is niet steeds hetzelfde. Eerder keerde hij zich tegen de macht van de Raad van Toezicht en de kunsthandel die een poot tussen de deur probeerde te steken. Zie een commentaar uit 2013 en een commentaar uit 2014 over de relatie van Braun met het Stedelijk.

Door de voorgeschiedenis is Brauns kritiek op de macht van de gemeente Amsterdam en een vermeend amechtige directie van het Stedelijk die daar te weinig tegenwicht aan geeft nog niet ongegrond. 

Braun schiet met nieuwe munitie op een Stedelijk dat onder museumbezoekers sinds het directoraat van twee buitenlandse vrouwelijke directeuren weinig krediet heeft opgebouwd. Zelfs stortte onder Ruf het museum moreel bijna het ravijn in. Rufs handelen leidde zelfs tot een heuse media-oorlog tussen NRC en Het Parool. Niet toevallig staat Brauns kritiek nu in NRC.

Braun raakt vanuit zijn ergernis over het Stedelijk de kern van de kritiek op kunstmusea die zich vanwege subsidies onderhorig opstellen aan de politiek. De schoorsteen moet roken, maar ten koste van eigen geloofwaardigheid en integriteit? Hoe dan ook lijkt Wolfs in het schootsveld van een polemiek beland. Dat gaat niet meer ongemerkt voorbij.

Er is onvoldoende toezicht op brede toepassing van Code Diversiteit & Inclusie in culturele sector

Schermafbeelding van deel interviewClose Up:“Diversiteitsadviseur” op Culture Vacatures, 12 mei 2022.

Van de Code Diversiteit & Inclusie in de culturele sector (2019) ben ik in theorie een groot voorstander. De code is in 2019 verbreed en dat geeft het in mijn ogen meerwaarde en evenwicht. Maar als de code in de praktijk te beperkt en eenzijdig wordt toegepast, dan ben ik er een tegenstander van. Het risico zit erin dat de gedragscode ‘een instrument van zelfregulering‘ is. Er is geen toezicht op dat de gedragscode goed wordt toegepast.

De site Code Culturele Diversiteit zegt over die verbreding in een bericht van vermoedelijk 2019 op de voorpagina: ‘Het actuele debat over een inclusieve samenleving en gelijke kansen voor iedereen heeft geleid tot een nieuwe, breder inzetbare gedragscode. Het perspectief op het onderwerp is verbreed van culturele diversiteit naar diversiteit en inclusie.’ Wat de status van deze site is en hoe de kwaliteit van het eigen aanbod is gegarandeerd valt niet na te gaan.

De Code Diversiteit & Inclusie geeft weer wat die verbreding en de nieuwe opvatting van diversiteit inhoudt:

Schermafbeelding van deel paragraaf ‘Diversiteit’ in de Code Diversiteit & Inclusie in de culturele sector (2019).

Met dat pre-2019 niet-verbrede begrip ‘culturele diversiteit‘ wordt in het algemeen verwezen naar een ‘culturele en etnische achtergrond’ van wat ook wel minderheidsgroepen worden genoemd. Dat kan gaan over werknemers, een verzamelbeleid of het geven van prijzen. Het streven is een betere representatie van minderheidsgroepen of achtergestelde groepen.

Uit de actualiteit van het toekennen van prijzen in de kunstsector lijkt het er vaak op dat het nog 2019 is. Etniciteit blijkt en blijft op het oog een belangrijk criterium voor het toekennen van prijzen. Naast gender. Alsof nog steeds onrecht moet worden rechtgetrokken. Er zijn gelukkig uitzonderingen, zoals de nominatie van Bruin Parry (die ‘een chromosoompje meer heeft‘) voor De Volkskrant Beeldende Kunst Prijs 2022. Prima gedaan jury, om de Code Diversiteit & Inclusie nu in de praktijk breed toe te passen zoals het bedoeld is.

De brede opvatting klinkt nog onvoldoende door in de kunst- en museumsector. De huidige toepassing is aan de mode van politieke druk onderhevig. Waar zijn de benoemingen, prijzen en kunstaankopen van mensen met een ‘lage’ sociaaleconomische status? Of van mensen met een geestelijke of lichamelijke beperking? Of van mensen met een ‘laag’ opleidingsniveau?

Het is opvallend dat de Code Diversiteit & Inclusie (nog steeds) zo slecht wordt toegepast. Diversiteit & Inclusie is een hele industrie geworden die zich nog steeds in de pioniersfase bevindt en onvoldoende gereguleerd is.

Dat blijkt onder meer uit genoemde site Code Culturele Diversiteit waar zich een kleine 50 ‘Diversiteitsexperts‘ hebben aangemeld. Er staat: ‘Instellingen die aan de slag willen met de Code Culturele Diversiteit en Inclusie en niet de kennis in huis hebben om hier serieus handen en voeten aan te geven, kunnen op zoek gaan in het onderstaande overzicht van experts en gespecialiseerde bureaus.’ Het toont vrijblijvend. Waaruit bestaat het toezicht op de brede toepassing van de Code Diversiteit & Inclusie en op de kwaliteit van de ‘diversiteitsexperts‘?

Diversiteitsadviseur in de cultuursector Mourad El Moussati die onder meer door Museum Boijmans van Beuningen in de arm wordt genomen reflecteert op zijn werk in een interview met Culturele Vacatures dat helder wil krijgen wat een diversiteitsadviseur in de culturele sector is.

In het interview loopt El Moussati ongemerkt in de val van een beperkte opvatting van diversiteit. Omdat het zo leerzaam is om te zien is dit interview een voorbeeld van hoe het niet moet. In theorie zet hij overtuigend en professioneel uiteen hoe breed diversiteit is en hoe instellingen goed moeten nadenken hoe ze met diversiteit aan de slag gaan. Tot zover klinkt het verstandig en aannemelijk.

Maar dan kiest het interview een foute afslag als de interviewster El Moussati’s eigen achtergrond erbij haalt. Dan trapt hij in de val van de etniciteit en migratieachtergrond door daar te veel in mee te gaan. Terwijl hij zojuist uitgelegd heeft dat diversiteit breed is en meer is dan etniciteit. Hij wordt gedwongen zichzelf tegen te spreken. Alsof zijn eigen achtergrond de kwestie diversiteit verduidelijkt. De brede toepassing van de Code Diversiteit & Inclusie in de culturele sector raakt weer eens uit zicht. Tegen alle goede bedoelingen in.

Schermafbeelding van deel interviewClose Up:“Diversiteitsadviseur” op Culture Vacatures, 12 mei 2022.

Buitententoonstelling ‘Pride Photo’ in Almere stuit op gemeentebestuur en vandalen

Het maatschappelijk debat over inclusie en LHBTQIA+ emancipatie kent verschillende snelheden. In Almere werd in opdracht van waarnemend burgemeester Ank Bijleveld (CDA) een paneel met een volgens haar te expliciete foto van een naakte man verplaatst. Het paneel was onderdeel van de rondreizende buitententoonstelling ‘Pride Photo‘ die in de openbare ruimte staat en van 10 juni tot 30 juni 2022 Almere aandoet.

Het thema is ‘CELEBRATING THE UNSEEN’. Het is geen makkelijke opgave die de curatoren Simomo Boujarra en Jan Hoek zich gesteld hebben om het ongeziene in beelden te willen vieren. Ze zeggen in een toelichting: [we] ‘proberen je daarom aan te moedigen ook na te denken over de verhalen die je hier niet ziet.‘ Het is een dubbele opgave. Van de bezoeker of passant van de buitententoonstelling van 20 panelen wordt verwacht na te denken over de foto’s van deze tentoonstelling én om na te denken over ‘de verhalen‘ die ‘je hier niet ziet‘. Dat laatste is een omvangrijk karwei zonder einde.

De Almeerse ‘inclusie-wethouder’ Froukje de Jonge (CDA) begrijpt niet wat het ‘UNSEEN-leven‘ is. Zo noemt ze het. Ze meent dat op de 20 panelen te zien, maar volgens de uitleg van de twee curatoren is dat niet te zien op de panelen. Het ongeziene zijn de verhalen ‘die je niet ziet‘. Dus het leven achter de foto’s. Dat klinkt logisch.

‘Inclusie-wethouder’ De Jong wil een deel van het geziene ongeziene liever niet zien. Want om nou ‘gelijk, pats, die als eerste te krijgen vonden we wel erg heftig‘, zo zegt ze tegen Omroep Flevoland in bovenstaande video. Wie ‘we’ is die het erg heftig vond licht ze niet toe. Maar dat betreft waarschijnlijk burgemeester Bijleveld (CDA) en ‘inclusie-wethoude’ De Jong (CDA). De gewraakte foto van Levi is gemaakt door Prins de Vos en is deel van de serie ‘Boys Do Cry‘.

Intussen zijn in Almere panelen van deze buitententoonstelling beklad. De organisatie van ‘Pride Photo’ zegt aangifte te willen doen bij de politie. Op de veiligheidscamera’s moeten de verdachten in beeld zijn gebracht en opgespoord kunnen worden. Dan wordt het ongeziene gezien. In mei 2022 werden in Vlissingen foto’s van deze tentoonstelling met verf beklad. De foto’s roepen blijkbaar agressie op. Dat het niet makkelijk is om de tentoonstelling bij gemeenten onder te brengen toont aan dat er nog vijf lege plekken in het schema zijn dat tot januari 2023 loopt.

Het bekladden is zowel een spiegeling als uitwerking van het thema. Het ongeziene is niet alleen het verhaal achter de foto’s, maar ook de reactie erop die ‘het verhaal‘ tot zwijgen wil brengen. Kortom, LHBTQIAV+ emancipatie. Met de ‘V’ van vandalen.

Britse theatermaker Kumar pleit ook voor benoemingen op sleutelposities van mensen met ‘lage’ sociaaleconomische status. Het ontbreken van dat pleidooi is de blinde vlek van de Nederlandse kunst

Schermafbeelding van deel artikelAppoint people of colour to senior theatre roles, British Asian artistic director says; Pravesh Kumar says more diverse voices are needed to bring about creative change‘ in The Guardian, 8 januari 2022.

Interessante ontwikkeling in de Britse toneelwereld. Niet het feit dat de Brits-Aziatische theatermaker Pravesh Kumar pleit voor meer benoemingen op sleutelposities van mensen met een Aziatische achtergrond is bijzonder, maar dat hij in een adem ook pleit voor de benoeming van meer mensen met een ‘lagere’ sociaaleconomische status (‘arbeidersklasse’) is dat wel.

Dat is een slimme opstelling van Kumar omdat het diversiteit breder opvat dan doorgaans gebeurt. Zo worden de verschillen gender en huidskleur gerelativeerd die op dit moment politiek de meeste aandacht krijgen en het meest succesvol zijn en probeert Kumar het activisme van deze twee goed in de markt liggende verschillen aan te vullen met zijn pleidooi voor een bredere vertegenwoordiging.

Hij ziet het risico van politieke bewegingen die tijdelijk de wind mee hebben, maar voorziet dat dit niet duurzaam is. Dat wil hij voor zijn door een bredere basis onder de kunst te leggen met een bredere vertegenwoordiging die de structuur van de kunst en het draagvlak ervoor versterkt.

Kumar hoopt hiermee de vertegenwoordiging in de Britse toneelwereld evenwichtiger te maken, wat de stabiliteit voor de toekomst in zijn ogen verhoogt. Zijn overweging is dat mensen in de kunst uiteraard met hun eigen stem en met hun eigen visie problemen binnen hun eigen gemeenschap aan de orde kunnen stellen, maar dat hiermee het draagvlak voor de kunst van de toekomst niet op een hoger peil gebracht wordt.

In vele Europese landen staat de steun voor de kunst onder druk. Het links-radicale activisme kan de positie van de doelgroepen huidskleur en gender binnen de kunst versterken, maar verzwakt sectoraal het draagvlak van de kunst als geheel.

Niet alleen de rechtse politiek neemt om deze reden afstand van de kunst die hierdoor als ‘linkse hobby’ kan worden voorgesteld, maar ook de meer traditionele delen van de linkse politiek laten het afweten omdat ze zich niet volledig willen associëren met sociaal-culturele onderwerpen om het verwijt voor te zijn de sociaal-economische onderwerpen in te wisselen en in de uitverkoop te doen.

Kumar benoemt het in dit artikel in The Guardian niet, maar zijn bezwaren schemeren er wel doorheen. Het gevaar is dat er een nieuw elitarisme ontstaat volgens die nieuwe breuklijnen van gender en kleur als er op sleutelpositie geen mensen met een ‘lage’ sociaaleconomische status en ‘laag’ opleidingsniveau worden benoemd. Want die laatst groepen worden in de programmering dan onvoldoende bediend en haken af, zo is de redenering.

De politiek die daarop reflecteert heeft ermee een excuus én een reden in handen om de steun voor de kunst te verminderen. Als de kunstsector verstandig is loopt het daarop vooruit en probeert het niet eenzijdig te handelen volgens wat een links-radicale voorhoede van studenten, kunstenaars en kunstprofessionals haar influistert, maar redeneert het vanuit de lange termijn van de kunstsector die alleen kan overleven met breed maatschappelijk draagvlak en diverse creatieve impulsen.

Anders gezegd, om te overleven en overheidssubsidie te blijven ontvangen moet de kunstsector echt divers en inclusief zijn door alle achterstandsgroepen een betere vertegenwoordiging in de kunst te geven. Zodat pas werkelijk een brede diversiteit ontstaat die verder gaat dan de mode van vandaag. Dat hoeft niet door de rechtse politiek en de traditioneel linkse politiek direct een stem in de kunstsector te geven, maar wel door de mensen die deze politiek zegt te vertegenwoordigen beter tot hun recht te laten komen in de kunst via een bredere en meer diverse programmering.

Het is wachten op een uitspraak van een opinieleider in de Nederlandse kunst die pleit voor betere vertegenwoordiging in de kunsten van mensen die door hun sociaaleconomische status en opleidingsniveau niet aan de bak komen, niet gehoord worden en hun zaak in de publieke opinie niet kunnen bepleiten. Straks is de achterstand van mensen van kleur en vrouwen gedeeltelijk weggewerkt, maar is de achterstand van mensen met een ‘lage’ sociaaleconomische status en een ‘laag’ opleidingsniveau verder toegenomen. Het door kunstbobo’s niet zien van die verschillen is de blinde vlek van de Nederlandse kunst.

Musea en kunstinstellingen kunnen hun positie versterken tegenover activisten en politiek door serieus werk te maken van diversiteit en inclusie. Verbreding naar beperking, sociaaleconomische status, opleidingsniveau en leeftijd biedt kansen

Schermafbeelding van deel artikelMoeten we kunst van vrouwelijke kunstenaars wel bundelen?‘ van Wieteke van Zeil in de Volkskrant, 16 november 2021.

Voor wie van identiteitspolitiek houdt is koppelen, ontkoppelen, promoten en blokkeren van groepen een zichtbaar middel om zichzelf en de eigen groep of de groep waarvoor men zich sterk maakt te begunstigen. Er wordt op universiteiten, media en in musea tegenwoordig volop gebundeld. Dat is een proces dat voorlopig niet meer terug te draaien is. Het kan hooguit afgezwakt worden. 

Er is een analogie. Religie kan het best bestreden worden door het begrip van wat religie is te verbreden. De beste tactiek is dus niet de bestaande geharnaste religieuze organisaties frontaal aan te vallen, maar zijdelings. Door er meer van hetzelfde naast te zetten, zodat het idee van religie verwatert. Zodat de Kerk van het Vliegend Spaghettimonster, de Church of Cannabis en allerlei organisaties die zich om welke redenen dan ook willen beschouwen als godsdienst juridisch en maatschappelijk op gelijke hoogte komen met bestaande godsdiensten. 

Zo werkt het ook met de begrippen diversiteit en inclusie, kortom de representatie van minderheden in de kunst. Tot nu toe worden die in de publieke opinie eenzijdig opgevat als een aangelegenheid van gender of huidskleur/etniciteit. Activisten op universiteiten en academies hebben daar de afgelopen jaren succesvol aandacht voor opgeëist. Dat betreft inderdaad minderheden die in de kunst ondervertegenwoordigd zijn, maar het hele verhaal is dat het niet de enige minderheden zijn die achtergesteld worden.

Het is zo dat binnen het scala aan verschillen tussen mensen door het hedendaagse activisme waar het management van musea en academies angstvallig voor door de knieën gaat de scheefgroei binnen de minderheden is toegenomen. Dat vertaalt zich in verdeling van budgetten, publiciteit en functies.

Door de begrippen diversiteit en inclusie op te vatten zoals het theoretisch in de code die onder meer het Mondriaan Fonds hanteert bedoeld is kan die scheefgroei gecorrigeerd worden. Het taboe binnen het taboe is dat gender en huidskleur/etniciteit politieke rugwind hebben en beperking, sociaaleconomische status, opleidingsniveau en leeftijd niet. Het huidige politieke klimaat maakt het praktisch onmogelijk om voor laatstgenoemde verschillen de aandacht te krijgen die ze verdienen. Het artikel in de Volkskrant werkt daar indirect en onbewust aan mee. Waarom luidt de kop niet ‘Moeten we kunst van kunstenaars met een lage sociaaleconomische status wel bundelen?

Het is niet zinvol om de geharnaste activisten op het gebied van gender en huidskleur/etniciteit die gaan voor meer representatie in collecties, media en in tentoonstellingen en trouwens goede argumenten hebben frontaal aan te vallen. Ze hebben in hun emancipatiestrijd posities veroverd en laten zich daar niet zomaar uit verdrijven. Want niemand geeft vrijwillig de eigen macht op. Ook niet degenen die dat doen onder het mom om de macht te willen herverdelen. Te beginnen met zichzelf. 

Voor wie dat politieke activisme van een goed georganiseerde minderheid van activisten op het gebied van gender en huidskleur/etniciteit wil relativeren is de beste tactiek om aandacht te vragen voor kunstenaars met een beperking, een lage sociaaleconomische status, een bescheiden opleidingsniveau en gevorderde leeftijd.

Er is nog een lange weg te gaan voordat deze achtergestelde groepen in media en bij musea en kunstinstellingen evenveel aandacht en budget krijgen als de op dit moment politiek populaire minderheden. Dat is een lang en complex proces van bewustwording bij alle betrokkenen met verschillende snelheden, verwachtingspatronen, machtsposities, afweermechanismen en emoties. 

Het is voor media of musea niet sexy om een oudere kunstenaar van 75 jaar, een stotterende of hinkende kunstenaar, of een kunstenaar met een lage sociaaleconomische status en een bescheiden opleidingsniveau die het publicitair niet goed doet en geen politieke statements uit de mouw schudt op het podium van een demonstratie op het Malieveld, aan de tafel van een talkshow, op een bijeenkomst van een politieke partij of op een kunstenaarsgesprek in een museum te presenteren. Maar het is hard nodig als de kunstwereld en de media de begrippen inclusie en diversiteit eindelijk gaan opvatten zoals ze theoretisch in de code gedefinieerd zijn. Breder dan ze nu opgevat worden. 

Inclusie in de kunst bestaat er voor beleidsmakers bij instellingen uit om verder te denken dan de waan van de dag en uit angst en gemakzucht het politieke activisme dat nu het best georganiseerd is en zich kan beroepen op de meeste politieke steun te bedienen. Echte inclusie is dat de musea en kunstinstellingen het opnemen voor de minderheden die slecht in staat zijn om voor zichzelf op te komen. Vanwege een ontbrekend netwerk, gebrekkige sociale handigheid of ontbrekende verbale en intellectuele kwaliteiten.

Winst voor musea en kunstinstellingen is in dat geval dat ze zich door deze Bewustwording 2.0 evenwichtiger en breder zullen kunnen opstellen en het initiatief en de geloofwaardigheid terug kunnen nemen die ze de afgelopen jaren door zowel de agitatie van genoemde activisten als de neerbuigendheid van de politiek verloren hebben.

Door het debat te verbreden kunnen musea en kunstinstellingen zich bevrijden van de eenzijdige claim waarmee hedendaagse activisten tot nu toe succesvol delen van de kunstsector gijzelen. Als musea zich maatschappelijk relevanter maken dan nu (wat iets anders is dan meegaan in een politieke mode) zonder overigens de te tonen kunst aan dat doel ondergeschikt te maken, dan maken ze zich ook sterker door zich minder afhankelijk te maken van de politiek die kunst en musea gebruikt als verlengde van de eigen beleidsdoelen.