De stille dood van het kunstbeleid. Waarom haalt de politiek de begrippen kunst en cultuur mentaal, beleidsmatig en budgettair niet uit elkaar?

Paragraaf ‘Cultuur‘ als standpunt van de VVD.

I. Robbert Dijkgraaf is de beoogde minister van OCW. Het ligt in de rede dat zijn beleidsterreinen Hoger Onderwijs, Wetenschap en Wetenschappelijk Onderzoek zullen zijn. Maar de verdeling van de beleidsterreinen op dit departement zijn nog niet bekend. 

Daarnaast komen er op dit departement een minister voor Primair en Voortgezet Onderwijs en een staatssecretaris Cultuur en Media. Die laatste functie wordt opnieuw ingevoerd (na Aad Nuis, Rick van der Ploeg, Cees van Leeuwen, Medy van der Laan) nadat die in 2007 was afgeschaft. Het is dus niet waarschijnlijk dat Dijkgraaf de eerst verantwoordelijke bewindspersoon voor Cultuur wordt. 

Interessanter is de vraag of D66 een kunstenaar tot staatssecretaris Cultuur en Media maakt. 

II. Het is verhullend om bij dit staatssecretariaat over Cultuur te praten terwijl Kunst wordt bedoeld. Cultuur omvat het bloemencorso, het carnaval, de braderie, het buurtfeest, het oliebollenkraam, de lokale sportwedstrijd en allerlei verbindende aspecten in de samenleving.

Kunst heeft andere functies, doelen en bestaansredenen dan Cultuur, hoewel er overlap bestaat. Waarom blijft de politiek zo aan de verhullende paraplu-term Cultuur hangen? Wat is de logica daarvoor? Waarom maakt de politiek geen knip tussen Kunst en Cultuur? Nu wordt Kunst achter of in de Cultuur verstopt. Ook budgettair. 

Het zou duidelijker zijn voor zowel Kunst als Cultuur om ze ‘mentaal’ en beleidsmatig te scheiden en bij verschillende departementen onder te brengen zoals dat trouwens voorheen het geval was.

Dan zouden we weer kunnen spreken over een Ministerie van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen zoals dat van 1918 tot 1965 bestond en een Ministerie van Cultuur, Recreatie, Identiteit en Maatschappelijk Werk (CRIM) zoals dat in de voorganger CRM van 1965 tot 1982 bestond. 

Het is interessant voor auteurs, onderzoekers en kritische geesten om te beredeneren wat de sociale en politieke overwegingen waren in de jaren 1960 tot 1980 om Kunst en Cultuur op een hoop te gooien. En wat de politieke en sociale overwegingen zijn in 2021/2022 om die hoop te laten bestaan.

III. De VVD is de kwade genius van het kunstbeleid. Al in de jaren 1950 spraken vertegenwoordigers van de VVD neerbuigend over kunst. VVD-kamerlid Thierry Aartsen zette deze traditie binnen deze partij voort en had vanaf 2018 cultuur (o.a. Erfgoedinspectie, Bibliotheek en letterenbeleid, monumenten), Media, Arbeidsomstandigheden, Inspectie & toezicht in zijn portefeuille.

Wat de VVD onder ‘Cultuur’ of ‘Kunst’ verstaat wordt uit bovenstaande cultuurparagraaf niet duidelijk. Van een politieke partij die dat onderscheid niet maakt en beide begrippen door elkaar heen gebruikt valt te vrezen dat het niet wil dat wij weten wat het verschil tussen kunst en cultuur is. Het is waarschijnlijk dat de VVD om politieke redenen bewust beide begrippen door elkaar heen gebruikt om onduidelijkheid te zaaien en de Kunst te knechten.

Zo is het volstrekt onbegrijpelijk wat er in de tweede alinea staat. De zinnen hangen als los zand aan elkaar zonder dat er een oorzakelijk verband tussen bestaat: ‘Wij vinden dat kunst en cultuur toegankelijk horen te zijn voor iedereen. Subsidies moeten dus niet alleen naar Amsterdam gaan, maar verspreid worden over het hele land. De overheid stelt zich daarbij neutraal op, want volkscultuur is ook cultuur. Zo kunnen bijvoorbeeld festivals ook in aanmerking komen voor subsidie‘. Wat is het verband tussen een neutrale overheid die overigens per definitie niet bestaat en volkscultuur? Bedoelt de VVD met cultuur (=kunst) en met volkscultuur (= cultuur)? Want cultuur is altijd volkscultuur. Hoe dan ook zorgt de VVD in deze cultuurparagraaf voor onduidelijkheid en goochelt het met de begrippen Kunst en Cultuur die het verhullend gebruikt.

IV. Cultuur is de weerslag van de samenleving. De waarde van kunst is dat het zich deels ontworsteld heeft aan de macht, weerstand biedt aan onderwerping en haaks op de samenleving staat. Het heeft voor kunstenaars die de kunst instromen een vrijplaats bevochten.

Kunstenaars staan niet zozeer op de schouders van een traditie zoals in de Renaissance over de Grieken werd gezegd, maar op de schouders van een toevallige bundeling van omstandigheden die lang geleden genoeg opgestart is om nu stand te kunnen houden. Of af te worden gebroken door de politiek.

Dat tekent de paradox van kunst die cultuur niet heeft. Kunst moet ver genoeg van politieke en maatschappelijke krachten blijven om er vrij en onbevreesd op te kunnen spiegelen, maar moet ook weer niet te veel afstand nemen om ‘voor eigen bestwil’ in een reservaat te eindigen. Kunst valt op te vatten als aanscherping en verbijzondering van cultuur. Het verbindende aspect is bijkomend in kunst. Door kunst ook dat aspect toe te meten wordt kunst een functie opgelegd die er niet de kern van is, maar er om oneigenlijke, politieke redenen opgeplakt wordt.

V. Wat de VVD met kunst wil wordt uit de beschrijving duidelijk. De VVD gunt het kunst niet om een vrijplaats te zijn. De VVD wil die vrijplaats afbreken. De VVD wil kunst maken tot weerslag van de samenleving, goochelt daarom met de begrippen kunst en cultuur, en zaait bewust verwarring. De VVD heeft in de cultuurparagraaf niet het lef om kunst frontaal aan te vallen, maar probeert de functies en doelen ervan slinks te smoren in begripsverwarring. Namelijk door kunst te vervangen door het bredere en met de samenleving samenvallende begrip cultuur. Zodat kunst van scherpte en autonomie ontdaan wordt.

Zo is de missie van de VVD geslaagd, zonder dat we doorhebben dat de kunst in het beleid doelbewust van haar scherpte wordt ontdaan. Een progressieve partij als D66 vindt het vermoedelijk op dit moment niet de moeite waard of mist de macht om daar tegenin te gaan en een speciale positie voor Kunst op te eisen. Zo wordt Kunst indirect getemd en vervangen door en verborgen achter het begrip Cultuur. Noodgedwongen neemt D66 genoegen met een staatssecretaris van Cultuur.

VI. Wat ooit als emancipatiebeweging in de jaren 1960 begon is 50 jaar later geëindigd in een wisseltruc waardoor de Kunst verdwijnt. Zonder dat iemand het merkt en er een punt van maakt. Dat is de stille dood van het kunstbeleid. Maar taal doet ertoe. Het is de hoogste tijd om ons er bewust van te worden en er iets aan te veranderen. Laat dat onze garantie voor de toekomst zijn.

Kunstliefhebbers moeten beseffen dat in Brabant niet FvD of CDA, maar de VVD verantwoordelijk is voor het uitkleden van de kunst

Hoor op de brug de muis stampen met de olifant. De paradox is dat Forum voor Democratie (FvD) zich in Brabant belangrijk maakt en de kritiek daarop hetzelfde doet. Dat is de valkuil. FvD is minder belangrijk dan die claim en het verwijt doen vermoeden. Ere wie ere toekomt. Het is de VVD die na zoveel jaren proberen de kunst om zeep te helpen eindelijk kan scoren in Noord-Brabant. Met oude, pre-Zijlstra ideeën van de VVD die kunst ziet als het verlengde van vrijetijdsactiviteit en vermaak. Lees ‘Manifestaties van de vrijheid des geestes: een liberale kijk op cultuur en sport’ (2012) van de Teldersstichting. Het wetenschappelijk bureau van de VVD. Daarin wordt voorspeld wat nu uitkomt in het Brabantse Bestuursakkoord. Kunst moet terug in het hok en wordt beschouwd als vermaak en vrije tijd. Getemd, tandeloos en onschadelijk gemaakt. Het is grootmoedig dat deze provincie zich daartoe opoffert. Die zelfkastijding zal wel een relict van het Rijke Roomse leven zijn.

Laten we ons niet misleiden door de pijlen te richten op FvD. Of op het CDA dat is bezweken voor de druk van radicale boeren en het gebrek aan regie in de landelijke top. Het is de VVD die kritiek of lof van kunsthaters verdient vanwege de cultuurparagraaf in het Bestuursakkoord. Of het ontbreken ervan. De VVD is in de Nederlandse politiek de kwade genius van het cultuurbeleid. Dat betaalt zich nu uit. De drank zal rijkelijk hebben gevloeid bij de olifanten in de VVD. Wat begon als een boeren- en milieuprobleem lost zich met weinig veranderingen soepel op voor die sector. Het is de kunst die in een potje Brabants driebanden de klos is. Dat was te verwachten, want in Nederland heeft kunst geen positie, geen sterke vertegenwoordigers, geen maatschappelijke steun en geen aanzien. Wat begon als een mestprobleem eindigt in Brabant als een tragedie voor de kunst. Dankzij de VVD die ondersteuning voor kunst haat zoals het steun voor multinationals omarmt.

Ideeën van VVD over kunst en cultuur als vrijetijdsactiviteit en vermaak opgenomen in Brabants Bestuursakkoord 2020-2023

Het bovenstaande schreef ik in 2015 in het commentaarOngelijk van Halbe Zijlstra’s cultuurbeleid opnieuw aangetoond’. In die jaren werd de PVV als de kwade genius voor de bezuinigingen op de kunst gezien. Maar dat is fout gedacht. Dat is de VVD. Toenmalig staatssecretaris Halbe Zijlstra bracht dat vanaf oktober 2010 in het kabinet Rutte I in praktijk. Een kleine 10 jaar later is de kunstsector nog steeds niet hersteld van de kaalslag van Zijlstra die te snel en te ondoordacht werd doorgevoerd. Maar zelfs de VVD kreeg het niet voor elkaar haar ideeën over kunst en cultuur als vrijetijdsbesteding en vermaak aan andere partijen op te leggen.

Dat was een brug te ver. Woordvoerder cultuur van de VVD in de Tweede Kamer Thierry Aartsen zette weliswaar zijn kruistocht tegen de kunsten (of: de hoge cultuur) voort, maar kreeg daar bij andere partijen geen steun voor. Nu is er het bestuursakkoord 2020-2023 van de provincie Noord-Brabant dat vanmiddag werd gepresenteerd. Over de totstandkoming en de rol van het CDA is elders al veel gezegd. Het is voor het eerst dat de ideeën van de VVD over kunst als vrijetijdsbesteding onvermengd in een bestuursakkoord worden opgenomen. De beoogde gedeputeerde voor Vrije Tijd Wil van Pinxteren (Lokaal Brabant) mag desgevraagd bij de presentatie van het bestuursakkoord dan wel zeggen dat het slechts een kwestie van woorden is, maar daarmee ontkent hij ondanks alles een majeure beleidswijziging op cultuurbeleid die uniek voor Nederland is.

 

Foto 1: Schermafbeelding van deel eigen commentaarOngelijk van Halbe Zijlstra’s cultuurbeleid opnieuw aangetoond’ van 22 april 2015.

Foto 2: Schermafbeelding van deel van paragraaf Vrij Tijd (p. 44) in Bestuursakkoord 2020-2023 (Samen, Slagvaardig en Slim: Ons Brabant) van de provincie Noord-Brabant, 7 mei 2020.

Aspha Bijnaar van ‘Musea Bekennen Kleur’ meent dat fondsen en overheden via subsidies musea veranderingen op kunnen leggen

NRC besteedt in een artikel van Lucette ter Borg aandacht aan het initiatief van het platform ‘Musea Bekennen Kleur’ dat vandaag gelanceerd wordt. Het heeft als doel om ‘de culturele diversiteit duurzaam te verankeren in het dna van de Nederlandse museale sector’ volgens coördinator Aspha Bijnaar van dit platform. Erin zijn onder meer het Rijksmuseum, het Stedelijk Museum, het Van Gogh Museum, het Zeeuws Museum, het Van Abbe Museum, het Bonnefanten en het Centraal Museum vertegenwoordigd. Het is een prima initiatief, maar de uitleg van coördinator Aspha Bijnaar zoals uit bovenstaand citaat blijkt roept fundamentele vragen op.

Men kan het moeilijk oneens zijn met het uitgangspunt dat musea of kunst de samenleving moeten representeren. Inclusiviteit en diversiteit zijn de begrippen die dan opklinken. Bijnaar lijkt inclusiviteit als verlengde van diversiteit te zien, wat het niet is. Het betreft de vertegenwoordiging van hoogbejaarden, jeugdigen, gehandicapten, mensen met een verstandelijke beperking, chronisch zieken of etnische minderheden. Maar men kan het moeilijk eens zijn met het feit dat de inhoud van presentaties of collecties in musea via overheidssubsidie dwingend opgelegd of afgedwongen moet worden. Dat suggereert Bijnaar.

De valkuil is dat bepaalde minderheden beter in de mode liggen dan andere en de overheid uitsluitend voor een specifieke minderheidsgroep geld beschikbaar stelt en musea daar amechtig achteraan hollen. Richting geldpotten en programmageld. Minderhedenbeleid is nu eenmaal modieus en verandert per kabinetsperiode.

Musea moeten echter niet veranderen omdat de overheid voorwaarden aan de subsidie stelt, maar omdat ze overtuigd zijn van die verandering en dat in hun beleid organisch kunnen integreren. Wat coördinator Aspha Bijnaar zegt lijkt een kwalijke en ongewenste ontwikkeling. Ze verwart gevolg en oorzaak en blijft steken in haar waan van de dag. Musea zouden zich niet moeten laten leiden door dit modieuze en luie politiek denken.

Wat Bijnaar hier namens het platform ‘Musea Bekennen Kleur’ zegt is een echo van wat toenmalig premier Rudolf Thorbecke in 1863 zei: ‘De kunst is geene regeringszaak, in zooverre de Regering geen oordeel, noch eenig gezag heeft op het gebied der kunst.’ Maar zoals Marita Mathijsen in een repliek op een stuk van Melle Daamen in 2014 opmerkte in haar uitleg over wat Thorbecke bedoelde over kunst is dat advies aan de huidige Nederlandse politici niet besteed: ‘Dat de overheid een taak in de kunsten had als iets publiek belang had en de macht van particulieren te boven ging, zag hij wel degelijk. Maar een Raad voor Cultuur, die in opdracht van de regering oordelen velt, daarvan zou hij gegruwd hebben.’ Nu wordt ook de museumsector daarin betrokken en laat het zich via een hellend vlak van inmenging op de inhoud door de overheid omlaag trekken.

Het kan zo zijn dat kunst en musea door bestuurders worden gebruikt voor het realiseren van politieke doelen, maar musea zouden daar afstand van moeten houden. Bijnaars woorden wijzen op het tegendeel.

Foto: Schermafbeelding van deel artikel ‘Twaalf musea bekennen kleur’ van Lucette ter Borg in NRC, 4 maart 2020.

Kunst moet van rechts en links de politieke zaak dienen en er het zwijgen toe doen. Autonomie van kunst is niet de bedoeling

Prikkelende column van Özcan Akyol in het AD. Hij schrijft: ‘Kunst en cultuur zijn verdacht gemaakt door rechtse politici die te maken kregen met onwelgevallige meningen.’ Dat klopt, maar het is de vraag of de onwelgevallige meningen niet vooral vanuit henzelf komen. En vanuit hun politieke gedachtegoed. De haat tegen vooral de hedendaagse kunst (cultuur zou Akyol niet op een hoop moeten gooien met kunst) bestaat al tientallen jaren in een partij als de VVD. Google maar eens op ‘Jan Hanlo’ en ‘Willem Carel Wendelaar’, een Eerste Kamerlid van de VVD die in 1952 vragen stelde over een gedicht van Hanlo dat hij een ‘onaanvaardbare uiting van kunst’ vond. Alsof Wendelaar ook maar enig verstand van kunst had en zich als politicus met de inhoud van kunst zou moeten bemoeien. De VVD is de kwade genius achter de afbraak van de kunstsector.

Dat is een verre echo van wat de toenmalige liberale premier Rudolf Thorbecke in 1863 zei: ‘De kunst is geene regeringszaak, in zooverre de Regering geen oordeel, noch eenig gezag heeft op het gebied der kunst.’ Maar zoals Marita Mathijsen in een repliek op een stuk van Melle Daamen in 2014 opmerkte in haar uitleg over wat Thorbecke werkelijk bedoelde over kunst is dat advies aan de huidige Nederlandse politici niet besteed: ‘Dat de overheid een taak in de kunsten had als iets publiek belang had en de macht van particulieren te boven ging, zag hij wel degelijk. Maar een Raad voor Cultuur, die in opdracht van de regering oordelen velt, daarvan zou hij gegruwd hebben.’ Nu is het gebruik dat kunst door bestuurders wordt gebruikt voor het realiseren van politieke doelen, zoals voorbeelden in Amsterdam of Utrecht laten zien. In de visie van de huidige linkse en rechtse, landelijke en lokale bestuurders is kunst niet langer vrij, onafhankelijk en tegendraads, maar een beleidsinstrument. Kunst is getemd en ondergeschikt gemaakt. Kunst mag niet langer autonoom zijn.

Het is een trieste constatering dat Wendelaar vele navolgers heeft. Die zich doorgaans minder uitdrukkelijk manifesteren en geniepiger opereren. De voormalige staatssecretaris van OCW Halbe Zijlstra (ook VVD) was daarop nog een uitzondering omdat hij het als een voordeel zag dat hij een outsider in de kunstwereld was. Hij pochte met zijn onkunde. In de politiek geldt deskundigheid als een vereiste bij beleidsterreinen als zorg, landbouw, defensie, onderwijs, waterstaat, financiën, rechtspraak, diplomatie of noem maar op, maar niet bij kunst. Bij kunst wordt door Nederlandse politici deskundigheid als nadeel gezien. Minister Ingrid van Engelshoven is daar het laatste, trieste dieptepunt van. Tekenend is dat letterkundige Aad Nuis (D66) van 1994 tot 1998 de laatste staatssecretaris van OCW was die zelf voortkwam uit de kunstsector. In andere landen willen schrijvers of zangers nog wel eens minister van cultuur worden, maar niet in Nederland. Waarom in de Nederlandse politiek voor bewindslieden deskundigheid in de kunst als nadeel wordt gezien is duidelijk. Kunstbeleid dient niet primair de kunst, maar politieke doelen die kunst gebruiken. Het is niet de bedoeling dat een Nederlandse politicus echt opkomt voor de kunst. Daar ontstaan alleen maar misverstanden door.

Özcan Akyol gaat verder met zijn beoog en betrekt het ook op links als hij zegt: ‘En in een gepolariseerde samenleving, waar het zwart-witdenken welig tiert, staat een pleidooi voor de kunst gelijk aan een flirt met oubollig links, dat in de beeldvorming zakken met geld naar kunstenaars bracht.’ Hier buitelen de hypotheses en het wensdenken over elkaar heen. Het is beeldvorming die niet overeenkomt met de politieke praktijk. Het dubbelzinnige ervan is dat links zich dat door rechts berustend én toestemmend laat zeggen, terwijl links weet dat het de kunst niet door dik en dun steunt. Maar die foute beeldvorming weerlegt het niet omdat de marketing helpt die zegt dat links opkomt voor de kunst. Niet dus. Je zou bijna hopen dat de scherts van Akyol waar was, want dan was er in elk geval nog linkse politiek die hart had voor kunst. Links steunt de kunst evenmin als rechts dat doet. Als links geld overheeft voor kunst is dat uitsluitend om eigen doeleinden te realiseren. Kunst moet van de rechtse en linkse politiek de politieke zaak dienen en er verder het zwijgen toe doen. Want autonomie van kunst is in Nederland niet de bedoeling. Ben je gek, dan kunnen wethouders en ministers niet meer timmeren, boetseren en figuurzagen met kunst als de ware hobby-boeren van de cultuur.

Foto: Schermafbeelding van deel artikelEen pleidooi voor de kunst staat gelijk aan een flirt met oubollig links’ van Özcan Akyol in het AD, 1 oktober 2019.

Wat bezielt de VVD om zich te keren tegen kunst? Bij een petitie die vraagt om Körmelings draaiend huis in Tilburg te verwijderen

Voorzitter Emmy Duinkerke van de afdeling Hart van Brabant van de JOVD is petitionaris van deze petitie van 20 november. De JOVD is een jongerenafdeling gelieerd aan de VVD. De petitie verzoekt vanwege financiële redenen om te stoppen met het kunstproject Het Draaiend Huis op de Hasselrotonde in Tilburg. Duinkerke schrijft de petitie namens de JOVD. Ze noemt de naam van de kunstenaar niet, maar dat is de in Eindhoven wonende kunstenaar/ architect John Körmeling. Hij werkt veel in de publieke ruimte, landelijke bekendheid kreeg Körmeling toen hij het Nederlandse paviljoen Happy Street voor de Expo 2010 in Shanghai ontwierp.

Duinkerke reageert waarschijnlijk op een bericht van 16 november 2018 van Omroep Brabant dat meldt dat het kunstwerk kapot is en de reparatie ervan 45.000 euro kost. Zij wijdt op haar persoonlijke FB-pagina een posting aan hetzelfde onderwerp: ‘De JOVD Hart van Brabant is een petitie gestart om het Draaiend Huis Tilburg uit te krijgen. Dit kunstproject heeft al ontzettend veel geld gekost en gaat nog meer geld kosten, waar wij als Tilburgers voor mogen opdraaien’. Aan het kostenaspect ontleent ze haar enige argument.

Het is opvallend dat de VVD en de adspirant-VVD’ers van de JOVD zich profileren door tegen hedendaagse kunst te schoppen. Afgelopen week was er nog het pleidooi van VVD-kamerlid en cultuurwoordvoerder Thierry Aartsen die ‘cultuur’ tegen ‘volkscultuur’ afweegt en meende dat de steun voor kunst afgebouwd moet worden ten gunste van volkscultuur. In het debat over de cultuurbegroting kreeg hij veel kritiek. Kamerlid Carla Dik-Faber van de ChristenUnie noemt Aartsens idee ‘ontzettend polariserend’. Een misverstand is dat in 2010 tijdens het staatssecretariaat van Halbe Zijlstra als verantwoordelijke bewindsman voor kunst niet de VVD maar de PVV de kwade genius zou zijn achter de afbraak van de kunstsector. De PVV had die macht niet en profileerde zich uitsluitend op het dossier immigratie, islam en integratie. Ik schreef in 2012 in een commentaar: ‘De VVD is de oorzaak voor de kaalslag op cultuur en heeft dat de afgelopen jaren voorbereid en vormgegeven. Eerst binnen de VVD-fractie bij monde van cultuurwoordvoerder Han ten Broeke, in 2010 door VVD-informateur Ivo Opstelten in het regeerakkoord en in de uitvoering door VVD-staatssecretaris Zijlstra.’

De lijn Halbe Zijlstra – Thierry Aartsen – Emmy Duinkerke is geen toeval, maar bewust beleid binnen de VVD. De partij profileert zich met het schoppen tegen kunst en het terugdringen van overheidssubsidie voor kunst. Wat de partij denkt te bereiken door zich als vijand van kunst te profileren is de vraag. Want zowel in positieve als negatieve zin leeft kunst in Nederland nauwelijks bij het electoraat. Het risico bestaat dat gematigde liberalen om deze reden de VVD de rug toekeren. Vooral vanwege de volksmennerij die ermee samengaat. Op de rechtse flank van de politiek bestaat haat tegen kunst omdat het als een linkse hobby wordt beschouwd.

Uiteraard mogen politici zich tegen kunst keren als ze dat volgens hun overtuiging vinden. Maar dat de grootste partij van Nederland over de rug van de kunst denkt te kunnen scoren baart zorgen. Het gaat ook niet om backbenchers als Aartsen of Duinkerke die in de rat race van de politiek kunst aangrijpen om gehoord te worden. Zo werkt politiek nu eenmaal. Het gaat om een mentaliteit bij de VVD die handelt in oude reflexen.

De VVD in de jaren ’50 en ’60 was een elitaire partij van de gegoede burgerij. Zo noteert Jan Hanlo die Oote oote oote boe schreef in 1952 over een VVD’er: In dezelfde maand haalt het vers de Eerste Kamer waar Mr. W.C. Wendelaar (VVD) zich erover opwindt. Met name ergert hij zich aan het feit dat het vers gepubliceerd werd in een door het rijk gesubsidieerd tijdschrift. De pendule is na ruim 60 jaar terug bij de minachting door de VVD voor kunst. Pleidooien voor het schrappen van overheidssubsidie voor kunst zetten een doorgaande streep onder een VVD die vrijgestelden bedient en geld omploegt richting bedrijfsleven en banken.

Foto 1: Schermafbeelding van petitieStilstaand Huis Tilburg uit’ van Emmy Duinkerke, voorzitter van de JOVD Hart van Brabant, 20 november 2018.

Foto 2: John Körmeling, ‘Hasselt Traffic Circle’, Tilburg 2008. ‘Freestanding row house rotating on roundabout’.

Defensieve domheid van petitie ‘Sterke ondersteuning voor een vitale cultuursector’ gooit boel op slot en verdedigt eigen posities

Aldus het slot van de petitie ‘Sterke ondersteuning voor een vitale cultuursector’ op de site van het Landelijk Kennisinstituut Cultuureducatie Amateurkunst (LKCA) dat liefst 58 medewerkers telt. Alleen dit feit alleen al verklaart de petitie. De eigen positie wordt verdedigd. Er mogen geen nieuwe instituten in het leven geroepen worden. In de economie heet dat kartelvorming of oligarchie. De overheid bestrijdt dat, maar vreemd genoeg niet in de cultuursector waar klustering en stilstand worden bevorderd. Omdat het toch maar kunst is? Concurrentie voor overheidssubsidie wordt uitgeschakeld. Oogluikend wordt toegestaan door overheden dat enkele sectorinstituten de culturele markt verdelen, in bezit nemen en met een vals beroep op het publiek via deze petitie positief in de publiciteit brengen. De eigen pluim wordt via deze petitie nog mooier opgeschikt dan die echt is. De petitie getuigt van een onnoemelijke kortzichtigheid, onverdraagzaamheid en domheid.

Wijbrand Schaap van het Cultureel Persbureau zette me via een artikel op zijn site op het spoor van deze petitie. Hij leest de petitie zo: ‘De bestaande ondersteuningsinstituten in de cultuursector dringen er daarin namelijk bij de Tweede Kamer op aan om geen geld te steken in nieuwe ondersteuningsinstituten. Daarmee steken clubs als het Landelijk Kennniscentrum Amateurkunst (LKCA), Cultuur+Ondernemen, en de Boekmanstichting een kleine, doch wel tamelijk welgemikte dolk in de rug van hen die aan het lobbyen zijn voor een terugkeer – in enige vorm – van het Sectorinstituut Theater (TIN) en het Muziekcentrum Nederland (MCN) die door Halbe Zijlstra in 2012 de nek zijn omgedraaid.’ Schaap heeft gelijk. Waar is de solidariteit in deze gesubsidieerde cultuursector? Schaap: ‘De petitie kan niet anders gelezen worden dan als een signaal dat de gevestigde orde geen nieuwkomers wil. Zeker niet als dat ten koste gaat van diezelfde gevestigde orde.’ Een toevallig ontstane situatie wordt gefixeerd en gelegitimeerd met het argument dat het historisch gegroeid is. Zoals alles historisch gegroeid is. Mijn reactie op de FB-pagina van Wijbrand Schaap bij dit onderwerp:

Er is geen solidariteit binnen disciplines en evenmin tussen disciplines. Ieder vecht voor de eigen toko en hypotheek. Zo zagen we ook de gezaghebbende en unieke bibliotheek van het Tropeninstituut ontmanteld worden ten koste van steun aan een reeks van misbare en middelmatige instellingen. Het is de schande van zowel het veld als van de politieke besluitvormers dat ze dat billijkten. Waar was het overkoepelende Deltaplan voor de Kunsten dat unieke waarde vooropstelt zonder te ontaarden in paleiskunst door topinstellingen die hun kunstjes vertonen voor de macht? De culturele basisinfrastructuur waar de Raad voor Cultuur over adviseert is dat niet omdat er allerlei politieke, cultuurpolitieke en regionale belangen in gemengd zijn. Het Nieuwe Instituut is inderdaad zo’n instelling die op z’n best als middelmatig kan worden gekenmerkt. Op z’n slechtst als frauduleus en overbodig. Trouwens hoe dan is het nog steeds een raadsel waarom het ooit in de huidige vorm van de grond werd getild. Wie wordt niet moe van die kunstbobootjes die uitblinken in kortzichtigheid en het schrijven van beleidsstukken onder het mom ‘eigen instelling eerst’? De voorspelbare reactie is dat het brede publiek de schouders ophaalt over zoveel opportunisme en gebrek aan solidariteit, en geen begrip opbrengt voor de kunstsector. Dat lijkt nog niets eens onterecht.

Foto: Schermafbeelding van deel petitie ‘Sterke ondersteuning voor een vitale cultuursector’, november 2018.

Hemeltergende schijnheiligheid van PVV en alle Nederlandse politieke partijen over kunst en cultuur. Domheid of valsheid?

PVV’er Martin Bosma heeft gelijk dat cultuur onder vuur ligt. Maar wat bedoelt hij ermee en hoe komt dat? En wat is de rol van de PVV? Bosma verwijst naar een reportage van EenVandaag (AVROTROS) over Engelstalig onderwijs aan universiteiten die op 10 juli werd uitgezonden. De ondertitel ervan is ‘vloek of een zegen?’ Er is van alles over te zeggen, waarschijnlijk is Engelstalig onderwijs aan universiteiten tegelijk vloek en zegen. Wat er nu aan schort is dat docenten niet zijn opgeleid om Engelstalig onderwijs te geven. Dat moet eerst op peil gebracht worden. En overigens, waar is het Duitstalig en Franstalig onderwijs gebleven in het curriculum?

Hoe dan ook, Bosma en de PVV hebben weinig recht van spreken. Zij hebben de mond vol over Nederlandse identiteit of Nederlandse cultuur, maar weigeren daar de politieke consequenties aan te verbinden. Je zorgen maken over de rol van het Nederlands in Zuid-Afrika wordt zo een afleiding voor wat de PVV in Nederland laat liggen. De PVV staat als aanstichter aan de basis van de recente afbraak van de Nederlandse cultuur. De PVV was in 2011 samen met de VVD de sluipmoordenaar van de gesubsidieerde culturele infrastructuur. Samen met alle politieke partijen die de bezuinigingen op het cultuurbudget billijkten. Nederlandse partijen zouden zich rot moeten schamen voor hun politiek van afbraak, maar daartoe is zelfkennis en zelfinzicht nodig.

Wie zich bezorgd maakt over Nederlandse identiteit of cultuur, maakt zich bezorgd over het overheidsbudget voor Nederlands kunst, monumentenzorg, erfgoed, landschaps- en natuurbeheer, onderwijs, wetenschap en omroep. In geciviliseerde landen als Frankrijk en Duitsland hebben tijdens de economische crisis van 2008 en de daaropvolgende stagnatie de regeringen de cultuurbudgetten in stand gehouden. Kunst is een belangrijke cultuuruiting en Fransen en Duitsers zijn trots op hun nationale kunst. Dat ze als symbool van hun nationale identiteit zien. In Nederland is die vanzelfsprekende trots onder invloed van de PVV afgebroken. De PVV heeft de mond vol van Nederlandse cultuur, maar wil zich er niet echt voor inzetten. Vertegenwoordigers van de PVV hebben zelfs voortdurend hun laatdunkendheid voor Nederlandse kunst laten blijken. Dat heeft het politieke debat over kunst en cultuur sinds 2011 negatief beïnvloed. Nog in het PVV-verkiezingsprogramma uit 2016 staat: ‘Geen geld meer naar ontwikkelingshulp, windmolens, kunst, innovatie, omroep enz.’

Thierry Baudet (FvD) retweet niet toevallig bovenstaande tweet van Martin Bosma. Hij spreekt herhaaldelijk uit niets met moderne of hedendaagse kunst te hebben. Of moderne architectuur. Dat soort conservatisme is een verdedigbaar politiek standpunt. Het past bij een stellingname die kunst en cultuur normeert, inperkt, temt en ondergeschikt wil maken aan de eigen politieke doelstelling. Als daarnaast ook middenpartijen als het CDA en D66 tegen uitbreiding van het cultuurbudget stemmen, dan weten we hoe diep van binnen de politieke elite van Nederland over cultuur denkt. Het mag niet te veel kosten, het moet dienstbaar zijn en essentieel wordt het niet gevonden. De verbinding ’Nederlandse identiteit’, ’Nederlandse cultuur’ en ‘sociale cohesie’ met ’Nederlandse kunst’ wordt niet gelegd. Nederlandse politieke partijen zien kunst en cultuur niet als natuurlijke bontgenoten, maar als tegenstander. Zelfs, of juist als ze zeggen het te willen beschermen. De Nederlandse politieke partijen zijn als de maffia die zegt winkeliers te willen ‘beschermen’. Daar komt niets goeds van.

Foto: Tweet van Martin Bosma en reactie, 11 juli 2017.

EKWC: Motie repareert afwijzing door Bussemaker van positief advies Raad voor Cultuur

tk

Bovenstaande motie is op 28 juni in stemming gebracht en aangenomen. Minister Jet Bussemaker had eerder in een overleg gezegd het oordeel aan de kamer over te laten. Dit betekent dat het EKWC alsnog jaarlijks een subsidie van 300.000 euro krijgt over de periode 2017-2020. Toen ze op 23 juni in een overleg de bereidheid om te repareren uitspraak liet de minister weten om formele redenen deze subsidie niet uit de BIS te kunnen financieren. Uit welk potje het dan wel komt is vooralsnog onduidelijk. Bussemaker had om formele gronden aangekondigd het advies niet over te nemen. Maar vanwege het positieve advies van de Raad, de inzet van het CDA en de provincie Noord-Brabant ontraadde ze een motie die dat wilde repareren evenmin.

Formele problemen ontstonden door de definitie van ‘Brabantstad’ in de regeling van oktober 2015 die door het ministerie van OCW niet was aangepast aan de ruimere definitie van Brabantstad die de provincie Noord-Brabant hanteerde en waarvan het wilde dat OCW die overnam. OCW weigerde dat en wilde er uitsluitend onder verstaan: ‘gemeente Den Bosch, gemeente Eindhoven of gemeente Tilburg’. Het EKWC is in Oisterwijk gevestigd. In een cyclische argumentatie beredeneerde de minister dat de regeling die door haar toedoen om budgettaire redenen niet aangepast mocht worden vanwege juridische redenen daarom een grond was om het positieve advies van de Raad voor Cultuur over het EKWC af te wijzen. Maar zo ver kwam de haarkloverij niet.

Foto: Motie van de leden Van Toorenburg en Monasch over een oplossing voor het Europees Keramisch Werkcentrum, 23 juni 2016.

Nogmaals het EKWC. Waarom is de regeling met de definitie van Brabantstad in oktober 2015 door OCW niet aangepast?

ekwc

Vandaag werd het verslag van een algemeen overleg op 2 juni 2016 van de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW) op de site van de Tweede Kamer geplaatst. Het overleg ging over het advies van de Raad voor Cultuur over de basisinfrastructuur 2017-2020 en reacties erop van kamerleden en minister.

Hierboven het antwoord van minister Jet Bussemaker over het EKWC (Europees Keramisch Werkcentrum of Sundaymorning@ekwc) in Oisterwijk. Dit naar aanleiding van opmerkingen van Madeleine van Toorenburg (CDA) en Michiel van Veen (VVD). De Raad voor Cultuur had positief beslist over de aanvraag van het EKWC en 300.000 euro per jaar toegekend, maar OCW meende dat om ‘formele redenen‘ terug te moeten draaien. Het gaat erom welke redenen minister Bussemakker aanvoert, hoe geloofwaardig deze zijn en hoe ze aansluiten bij de voorgeschiedenis van de totstandkoming van de regeling die tot haar besluit heeft geleid.

Bussemaker stelt dat het van het advies van de Raad moet afwijken omdat het EKWC niet voldoet ‘aan de eis die in de regeling aan de standplaats wordt gesteld’. Die regeling op het specifiek cultuurbeleid die dateert van 25 oktober 2015 zegt in artikel 3.1: ‘Brabantstad: gemeente Den Bosch, gemeente Eindhoven of gemeente Tilburg’. EKWC dat in Oisterwijk is gevestigd valt erbuiten. De essentie van het geschil is waarom OCW de regeling in oktober 2015 niet tussentijds heeft aangepast, hoewel de provincie Noord-Brabant daar bij OCW naar eigen zeggen op aangedrongen heeft. In een brief van 25 mei 2016 zegt gedeputeerde Henri Swinkels namens de provincie Noord-Brabant en BrabantStad Cultuur: ‘We ageerden al eerder bij u tegen de afbakening die u hanteert voor het definiëren van BrabantStad.’ De provincie zag de bui al hangen en verzocht bij OCW om een ruimere definitie die aansloot bij de eigen definitie van Brabantstad. OCW weigerde deze aanpassing.

Het argument dat Bussemaker aanvoert waarom zij op verzoek van onder meer Noord-brabant de definitie van Brabantstad in de regeling niet heeft aangepast luidt: ‘Maar dat zit nu eenmaal wel in het kader dat mijn voorganger heeft gemaakt. Wij hebben dat niet veranderd.’ De minister voert als reden waarom ze het niet veranderd heeft een kostenaspect aan: ‘Op dat moment kun je het aanpassen, maar dat laat onverlet dat er destijds heel bewust is gekozen voor een standplaats en een kernpunt. Men heeft dat gedaan, omdat het anders veel te moeilijk zou worden om de zeer beperkte pot met subsidie goed te verdelen.’ De minister vermengt hier de regeling en de uitvoering ervan. Zij geeft geen helder antwoord op de vraag waarom de definitie van Brabantstad in de regeling door OCW niet is aangepast en wat OCW daartoe nou echt weerhield.

Gevolg van dit opereren van OCW is dat het ministerie in de publiciteit een beeld van formalistisch handelen van zichzelf heeft opgeroepen. Onduidelijk is waarom OCW op verzoek van de provincie Brabant de definitie van Brabantstad in de regeling niet heeft aangepast. Was het een kwestie van competentie tussen Haagse ambtenaren en Brabantse bestuurders? Of ging het OCW echt om het kostenaspect, en is dat mede de reden voor de verklaring dat Brabantse culturele instellingen in de basisinfrastructuur (BIS) schromelijk onderbedeeld zijn? Of gaat het om een gebrek aan regie op OCW, een haperende organisatie en afstemming tussen minister en haar beleidsambtenaren? Waarom het EKWC om ‘formele regels’ volgens OCW niet in aanmerking kan komen voor een plek in de BIS is na de uitleg van minister Bussemaker nog een groter raadsel dan het al was.

Foto: Schermafbeelding van deel van een verslag van een algemeen overleg op 2 juni 2016 van de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW).