Gedachten bij stills van een onbekende film met Fritz Muliar

Fritz Muliar unbekannter Film‘. Collectie: Theatermuseum, Wien.

Fritz Muliar (1919-2009) was een populaire Oostenrijkse acteur en regisseur. Onbekend is uit welk jaar de stills dateren. De bovenste foto houdt het op een onbekende film waarin Muliar meespeelde (als trompettist) en de onderste foto spreekt over de film ‘Einmal noch die Heimat sehen‘.

Dat is ook de titel van een kleurenfilm uit 1958 waar Muliar in meespeelde. Maar dat lijkt toch een andere film. Of het was toch de titel van deze film die in 1958 opnieuw is gebruikt voor de andere film.

Hoe kan een film onbekend zijn waar stills van bestaan? Is de film wellicht in de Tweede Wereldoorlog gedraaid en door oorlogsomstandigheden de opnames niet konden worden afgerond en de film daarom niet werd afgemonteerd? Maar dat is een vermoeden zonder aanknopingspunten.

De zangeres op de bovenste foto kan Evelyn Künneke zijn. Het merkwaardige is dat op de credits van Muliar de film ongenoemd blijft. Evenmin als unvollendet. Over deze film moet bij het Theatermuseum Wien toch meer bekend zijn dan de melding dat die onbekend is?

Szenenfoto: Einmal noch die Heimat sehen (Film). Collectie: Theatermuseum, Wien.

Marquee: Marlon Brando

Dit stukje verscheen eerder op George Knight Kort op 16 april 2013.

Allen Ginsberg, Beatnik Neal Cassady and Natalie Jackson, 1955. [San Francisco]. Credits: The Allen Ginsberg LLC.

Marquee betekent feesttent en baldakijn. Met een lichtkrant of lichtbak. ’s Avonds het meest indrukwekkend. Licht is feest. Zonder licht kan film niet bestaan. Film wordt licht.

Op de stoep van het theater wordt geflirt en afgesproken. Deze film of die andere? Maakt het uit? Als Marlon Brando maar meespeelt. De troonhemel is de luifel voor de sterren.

Marquee On the Waterfront, zonder bron.

De tijd van de hoeden rijmt met de hoogtijdagen van Hollywood. Het studiosyteem garandeert vakwerk en een constante produktie. Distributie is de ultieme verstrooiing.

The Wild One (1953), On the Waterfront (1954) en The Godfather (1972). Met die laatste zijn hoeden al teruggedrongen tot het doek. Theaters ontfermen zich over loslopende zielen die in de zaal een publiek vormen. Verlokken bestaat nog even. Tot nergens meer celluloid vertoond wordt en de 7de kunst wordt bijgezet.

Marquee The Godfather, zonder bron.

Gedachten bij de foto ‘De hal van het Luxor theater’ (1955)

Fotopersbureau Het Zuiden,’De hal van het Luxor theater‘, 1955. Collectie: Stadsarchief ‘s-Hertogenbosch.

In Bioscoop Luxor in Den Bosch wordt Odyssee verwacht die ‘heden’ al draait zoals uit de aankondiging blijkt. Met Sylvana Mangano en Kirk Douglas. Het is donderdag 14 april 1955. Als vanouds de dag dat films ‘uitgaan’. De Italiaanse productie ‘Ulisse van regisseur Mario Camerini en de producenten Dino De Laurentis en Carlo Ponti dateert van 1954.

Elke taal geeft blijkbaar een andere titel aan deze film. In het Engels heet de film ‘Ulysses‘. Waarom de Nederlandse titel niet ‘Odysseus‘, maar ‘Odyssee‘ is heeft er wellicht mee te maken dat de toenmalige Nederlandse marketing de tocht die Homerus beschrijft centraal stelt en niet de door Douglas gespeelde persoon ‘Odysseus‘ die de tocht ondergaat.

Silvana Mangano is zo te zien voor de Nederlandse markt de ster die publiek trekt. Met ‘Bittere Rijst‘ uit 1949 was ze een vedette geworden. De Italiaanse ‘peplum’-films genoten weinig artistieke waardering, maar het publiek was er dol op. Dat woord is afgeleid van het Griekse peplos

De foto van de hal van het Bossche Luxor theater baadt in het licht van 1955. Daarachter wacht het donker. Tenzij men jonger is dan 14 jaar. De passage van het filmbezoek valt samen met de passage van de film. De begrippen doorgang, overtocht, galerij en citaat zijn te verbinden met de foto. Zo’n kluster van betekenissen voelt bijna te deftig om het voorbijgaan in populaire cultuur te tekenen.

Spaanse affiche van de film ‘Ulisse‘ (1954)

Onderworpen aan cinema

Dit stukje verscheen eerder op George Knight Kort op 14 juni 2011.

Mark Khaisman, Tapeworks, 2009.

Kunst en film leven in wisselwerking. Ze beïnvloeden elkaar. Met verpakkingstape maakt Mark Khaisman films. Een in de VS wonende Oekraïner. I have you right where I wanted you klinkt uit de film-noir Pick Up On South StreetKhaisman plakt lagen bruin tape op Plexiglas-panelen die worden belicht. Hij benadert de vorm en inhoud van film.

Ulisse Caputo, In the cinema theatre, (ws: 1925-1930), C Simonis & Buunk.

Ulisse Caputo en Edward Hopper zetten de suggestie van film direct op doek. Caputo benadrukt het samenzijn van mensen en Hopper de isolatie. Hopper gooit zoals vaak de eenzaamheid recht in ons gezicht. Vierkant formaat en zwart-wit van de fotografie plus de theatrale inrichting van de bioscoop vormen onze knipoog naar het verleden.

Verbeelding van modern leven oogt snel ouderwets. Een oerbeeld valt enkele decennia later door de mand omdat de vorm niet meer klopt. De variant is uit de tijd en prijst niet langer de moderniteit aan. Het ene medium sleept het andere mee. Mark Khaisman zoekt ogenschijnlijk andere doelen omdat zijn samenspel al in de eigen tijd terugwijst.

Edward Hopper, New York Movie, 1939. 

Opkrassen met Laurel en Hardy

Dit stukje verscheen eerder op George Knight Kort op 8 juni 2011.

Stan Laurel, Oliver Hardy, Vivien Oakland en Richard Cramer in Scram!.

Nederland komt voor op een lijst met verboden films. Met Scram! uit 1932. Een film van Ray McCarey met Stan Laurel en Oliver Hardy. Volgens Thomas Leeflang werd de film door moraalridders  verboden omdat de scène waarin het duo met een vrouw op bed zit onfatsoenlijk is. De still leert dat het nog erger is. Het duo ligt met een vrouw op bed. Vivien Oakland lijkt zich in de rol van mevrouw Beaumont overigens fatsoenlijk te amuseren.

Veel films op de lijst zijn verboden vanwege geweld, Texas Chain Saw Massacre, blasfemie, Life of Brian of sex, Last Tango in Paris. Waarbij alleen films uit het reguliere circuit de lijst halen. Nederland mag trots zijn dat het op de lijst voorkomt met een komische film.

Een verbod dient soms om aandacht op een film te vestigen. Producenten hopen dat hun film die verboden lijkt maar niet verboden wordt, zich onderscheidt. Bij The Human Centipede 2 wordt het verbod tot kenmerk. Ons gevoel voor humor heeft wat te stellen met de cinema die half kunst en half commercie is. Vaak wint de zakelijke helft.

Met liefde haten

Dit stukje verscheen eerder op George Knight Kort op 17 mei 2011.

Erich von Stroheim, The Man You Loved to Hate in Foolish Wives, 1922.

Nederlanders moeten de ander leren haten zoals ze zichzelf haten. Met zelfspot en liefde. Niet hartgrondig, maar ruimhartig. Ze moeten de ander in het hart sluiten voor deze uit te bannen. Vanaf dan als iets eigens. Verinnerlijkt. Aardige haat staat haaks op het idee van uitsluiting.

De ander verschijnt in steeds andere vorm. Zoals de Oostenrijkse regisseur Erich von Stroheim die in Hollywood berucht werd als acteur die Duitse schurken uitbeeldde: The Man You Loved to HateDe Zweedse Warner Oland met Aziatische trekken maakte furore als Dr. Fu Manchu en Charlie Chan.

Met hun vaardigheid om in enkele streken een hele bevolkingsgroep weer te geven roepen ze haatgevoelens op om in het hart te sluiten. Maar de keerzijde is dat met de overdreven schets een verkeerd beeld van Duitsers of Aziaten blijft hangen dat het hart weer sluit.  

Warner Oland (links) in The Mysterious Dr. Fu Manchu, 1929.

Wat moeten we met humanisme in de kunst? Gedachten bij foto ‘Le Café de France, L’isle-sur-la-Sorgue, 1979’

Laten we uitgaan van twee veronderstellingen. Fotografie is kunst en kunst moet humanistisch en elegant zijn. Dan komen we uit bij de Franse fotograaf Willy Ronis. Wikipedia zegt over hem dat hij samen met Henri Cartier-Bresson en Robert Doisneau de Franse school van het fotografisch humanisme vormde. Ronis lijkt in Nederland minder bekend dat die andere twee zwaargewichten van de Franse fotografie.

Bovenstaande foto uit 1979 heeft het allemaal in zich: Fransheid, de menselijke maat en intimiteit. Maar die humanistische fotografie of dat fotografisch humanisme laat zich niet makkelijk omschrijven. Is het kenmerk ervan dat het ‘gehecht [is] aan het broederlijk vastleggen van de essentie van het dagelijks leven van mensen’ zoals de tekst van fotosite L’Œil de la Photographie bij de foto zegt?

Is dat fotografisch humanisme verwant aan het Poëtisch realisme, die stroming van de Franse cinema die zoveel meesterwerken opleverde? Zoals de films van Jean Renoir met een duidelijke maatschappijvisie én een scherpe psychologische duiding van de personages.

Menselijke maat kan voor kunst een valkuil zijn. Het hoeft overigens niet, maar het kan. Als het systeem achter het humanisme niet in beeld komt en het streven van de fotograaf beperkt blijft tot het vastleggen van het dagelijks leven, dan ia het de vraag waar het aan meewerkt.

Toch denk ik dat het humanisme in de kunst een voorwaarde is. Het kan te veel worden. De Duitse kunstenaar Christoph Schlingensief riep in 2002 op om de liberale politicus Jürgen Möllemann te doden. Deze kwam later om het leven bij een parachutesprong. Dat lijkt het humanisme voorbij. Dat was duidelijker dan de rechtszaak in 2007 waarin de kunstenaar Jonas Staal werd vrijgesproken van een doodsbedreiging van Geert Wilders. Kunst of activisme?

Politisering kan het humanisme doden, maar dat kan ook te bescheiden en te verhullend zijn en aan de andere kant zijn doel voorbijschieten door te weinig te zeggen. Ik kom er niet uit.

Het lijkt te simpel dat het om maatvoering en een middenweg gaat. De bekende filmtheoreticus André Bazin verantwoordde zijn voorkeur voor het humanisme van films met bij voorkeur lange takes die de realiteit ‘weergaven’ en ontsloten door het te koppelen aan de weerspiegeling van de psychologie en ethiek. Het zal wel.

Humanisme in de kunst is de menselijke maat die erop wacht om overschreden te worden. Of niet. Het zal duidelijk zijn, ik ben een voorstander van het humanisme in de kunst, en trouwens ook in het leven, maar zie de tekortkomingen om het passend te omschrijven. Meer kan ik er niet over melden.

Klassieke Amerikaanse film noir: ’The Lady from Shanghai’ (1947)

The Lady from Shanghai (1947) is het bekijken waard. De camera houdt van de hoofdrolspeelster. Deze film noir van regisseur Orson Welles is tevens een commentaar op dit genre. Hoewel de ironie nou ook weer niet zo afwijkend is als het lijkt. Shanghai speelt geen rol in de film. De film speelt na wat in het echt gebeurde: Welles aanbidt Hayworth en wil haar veroveren. Maar een femme fatale kan op vele manieren noodlottig zijn.

Hoofdrolspeelster Rita Hayworth en regisseur Welles waren getrouwd tijdens de opnamen, maar toen al stond hun later ontbonden huwelijk onder druk. De van origine Spaanse Hayworth die door studiobaas Harry Cohn werd gerestyled tot een Amerikaans icoon en wonderboy Welles waren op hun afzonderlijke manier twee atypische verschijningen in de Amerikaanse filmwereld. Ze gaven wel om glamour, maar trokken zich er tegelijk niks van aan. Tot aan hun dood hielden ze hun eigenzinnigheid vast.

Het genie Welles en de door een harde jeugd onontwikkelde en onzekere als danseres opgeleide Hayworth die tijdens de Tweede Wereldoorlog tot hét sekssymbool van de VS werd werken hier samen. Dat is al bijzonder. Het verschil tussen Arthur Miller en Marilyn Monroe was kleiner.

Het verhaal doet er weinig toe. IMDb vat het zo samen: ‘Zeeman Michael O’Hara (Welles) is gefascineerd door de prachtige mevrouw Bannister (Hayworth) en neemt deel aan een bizarre jachtcruise en komt terecht in een complex moordcomplot.’ Tja, dat verklaart weinig. De vele adjectieven zijn niet nodig om de extravagantie van het verhaal te benadrukken. Wie deze film te lang en te complex vindt kan volstaan met de scène in de cakewalk (funhouse) op het kermisterrein (na 1 uur 21’). Met spiegels, spiegelingen en spiegelbeelden die samenvallen met de identiteit van de personages. Of juist niet. De toeschouwers hebben het nakijken.

Hollywood zou Hollywood niet zijn als de producent in het publiciteitsmateriaal voor deze film het iconische beeld van een scène uit Hayworth’s succesfilm Gilda van het jaar daarvoor niet zou reproduceren. Vol verborgen betekenissen. De droomfabriek draait op z’n best door in deze genrefilm de verwachtingen van de toeschouwer een extra stukje op te rekken:

Rita Hayworth in The Lady from Shanghai (1947).

Klassieke Italiaanse film: Il Sorpasso (1962)

Il Sorpasso van Dino Risi is een Italiaanse film uit 1962. Met snelle auto’s en het goede leven. In recensies ervan wordt Risi moralistisch genoemd. Zoals door Mira Liehm. Vraag is of die kwalificatie verdiend is. Roberto die door Jean-Louis Trintigant wordt gespeeld komt om het leven. In lijstjes van klassieke films scoort deze film goed. Het geeft aan hoe hoog het niveau van films uit filmlanden met een serieuze filmcultuur is. Het jaar van productie 1962 is interessant omdat het zowel aan de politieke veranderingen van 1968 in Frankrijk en Italië voorafgaat en omdat de naoorlogse stroming van het neorealisme in deze film nog levend is. Met filmen op locatie, maar met bekende acteurs die het goed doen aan de bioscoopkassa. Ook in 1962 maakte Antonioni zijn L’eclisse. Ook met Franse en Italiaanse acteurs. Maar in Il Sorpasso schuift de maan niet voor de zon, maar de zon voor de zon. Als het ware.

NB: Klik voor Engelse ondertiteling op ondertiteling en kies bij instellingen de hoogste resolutie 720p.

Foto: Still uit Il Sorpasso (The Easy Life of Speeding) met Vittorio Gassman (links) en Jean-Louis Trintignant (rechts).

Waarom zijn filmklassiekers in Nederland onbekend? Waarom is er geen enkele instantie die daar verandering in probeert te brengen?

Bij het artikelWaarom zou je de klassiekers kijken’ van Peter de Bruijn in de Filmbijlage van NRC van 20 januari 2021 heb ik ernstige bedenkingen. Het is weliswaar een aanzet met interessante observaties die tot reflectie oproept, maar gaat voor het onderwerp staan waar het om gaat. Hij geeft niet echt een passend antwoord op de vraag waarom klassieke films bij een breed publiek niet populair zijn.

De Bruijn zoekt dus een verklaring voor het feit dat filmklassiekers door het publiek zo slecht gewaardeerd worden. Dat ben ik met hem eens. De Bruijn blijft echter hangen in een vergelijking van de overwegend Angelsaksische muziek- met de filmindustrie. Dat is een vrij willekeurige vergelijking die ingegeven lijkt door de actualiteit. Namelijk de verkoop van de rechten op hun muziek door pop-idolen als Bob Dylan en Neil Young. De Bruijn richt zich eenzijdig op de populaire namen en geeft zo niet alleen geen volledig beeld van zowel de muziek- als de filmindustrie, maar hij laat ook de vergelijking van filmklassiekers met meer voor de hand liggende kunstvormen liggen, zoals drama/theater, schilderkunst en nieuwe media. Door zijn beperkte frame ontzegt hij zichzelf het zicht op een goede verklaring en geeft hij ook een scheef beeld van het onderwerp.

De Bruijn laat naar mijn idee de drie belangrijkste redenen liggen waarom filmklassiekers niet populair zijn: 1) het gebrek aan filmkennis bij het grote publiek door ontbrekende film educatie; 2) toegankelijkheid en rechten van films; 3) dominantie in de populaire media van de Amerikaanse filmindustrie. Deze drie aspecten versterken elkaar.

In Nederland hebben ook hoogopgeleiden met culturele interesse die veel weten van opera, klassieke muziek of beeldende kunst slechts elementaire kennis van de filmgeschiedenis. Dat komt omdat die kennis in het onderwijs noch in de media en de bioscopen georganiseerd en gestructureerd wordt aangeboden. Op middelbare scholen ontbreekt een vak media educatie dat elementaire kennis geeft van verteltechnieken en over een bestand van essentiële films en televisieprogramma’s. De uitzondering zijn enkele universitaire opleidingen en een zeldzame cursus bij een filmhuis of de HOVO. Maar zelfs in die gevallen wordt doorgaans slechts een kleine selectie van krenten uit de pap behandeld. Ook het Nederlandse filmmuseum Eye kan in haar collectie vanwege financiële, programmatische en conserverings redenen geen volledig of afgerond beeld van de filmgeschiedenis geven.

Ook wie een redelijke kennis van en inzicht in de filmgeschiedenis heeft loopt op tegen het probleem dat de klassieke films niet of in onvolledige kopieën toegankelijk zijn. Kopieën zijn om economische en andersoortige redenen (klimatisering, oorlog, brand, verlopen rechten) vernietigd, spoorloos verdwenen of ernstig beschadigd. Of kopieën worden beschermd en niet getoond omdat ze een geldelijk belang dienen. Met veel geld, internationale samenwerking en liefde worden oude films gereconstrueerd, maar dat zijn de parels die gered worden, terwijl de minder toonaangevende namen tot stof vergaan. Ze zijn voor altijd verdwenen.

Dus ja, de films van filmpionier George Mélies worden gereconstrueerd, hoewel hij zelf ooit uit frustratie kopieën van zijn films verbrandde, maar nee, zelfs zijn oeuvre is niet volledig en nee, bij zijn minder bekende tijdgenoten ontbreekt zelfs de poging tot reconstructie. Dat geldt niet alleen voor de oudste films, maar ook voor jongere films. Dus het is per definitie onmogelijk om een representatief beeld van de filmgeschiedenis te krijgen omdat kopieën verdwenen of onbereikbaar zijn. Uiteraard is nu digitalisering de nieuwe maatstaf voor distributie. Het gaat te ver om er hier op in te gaan, maar niet alleen puristen betwijfelen of een celluloid-kopie en een gedigitaliseerde versie van een filmklassieker in dezelfde mate naar de cinematografie, de zevende kunst verwijzen. Ook in die zin is vanwege het gebrek aan authentieke vertoningsmogelijkheden de filmkunst een uitstervende kunst waarvan de filmklassiekers ook het lot van uitsterving treffen.

De generatie Nederlanders die in de jaren 1960 tot 1980 is opgegroeid kon toendertijd in filmhuis of bioscoop en op de Nederlandse televisie (KRO) met enige regelmaat klassieke films zien van filmauteurs als Antonioni, Fellini, Bresson, Buñuel, Bergman, Hitchcock, Truffaut, Godard, Japanse regisseurs als Ozu, Mizoguchi of Kurosawa en Indiase regisseurs als Ghatak, Ray of Sen. Dat waren voor die generatie vertrouwde namen. Maar net als de boeken van bekende schrijvers van toen (W.F. Hermans, Harry Mulisch) nog nauwelijks verkrijgbaar zijn, geldt dat ook voor kopieën van filmklassiekers. Uiteraard zijn die films nog wel te vinden, maar ze zijn onderdeel van een uitstervende kunstdiscipline. Of beter gezegd, van een deel van een kunstdiscipline die verdwijnt.

Dit geeft gelijk het verschil aan met tegenwoordig, namelijk de dominantie van de Angelsaksische filmindustrie in bioscoop, op de publieke omroep en in iets mindere mate op internet. Dat betreft niet de creatieve of intellectuele dominantie, maar de economische dominantie die in een land als Nederland heeft geleid tot een bijna-hegemonie in de distributie. NRC illustreert onbewust hoe dat mentaal werkt. Van de vijf filmklassiekers die het in de marge van De Bruijns artikel behandelt zijn vier ervan afkomstig uit de Amerikaanse filmindustrie.

Men kan zich afvragen of het erg is dat filmklassiekers nauwelijks nog in hun originele vorm worden vertoond en geleidelijk verdwenen zijn uit het culturele en historische geheugen van jongere, maar ook oudere generaties. Onder filmklassiekers verstaan nu jongere generaties, maar blijkbaar ook de filmjournalisten van NRC, de redelijk populaire films uit de Amerikaanse filmindustrie die om economische redenen zo regelmatig worden gerycled dat ze de niet-Amerikaanse filmklassiekers uit de filmgeschiedenis verdrongen lijken te hebben. Daarvan zijn ook de nog altijd relevante Nederlandse filmklassiekers als Komedie om Geld of de kwalitatief hoogwaardige documentaires die iets over het Nederland van de 20ste eeuw vertellen het slachtoffer. Het brede publiek komt ze niet tegen. Juist voor filmklassiekers geldt ‘uit het oog, uit het hart’.

Toch is er geen afdoend antwoord te geven op de vraag waarom filmklassiekers in Nederland bij een breed publiek zo weinig populair zijn. De hierboven genoemde aspecten van toegankelijkheid en dominantie van de Amerikaanse filmindustrie geven immers maar een deel van het antwoord. Want ook een gemankeerde selectie van filmklassiekers zou vanuit een streven naar educatie aan zowel een jong als een ouder publiek aangeboden kunnen worden. Door een gezamenlijk Delta-programma van omroepen, gespecialiseerde YouTube-kanalen, onderwijskoepels, Filmmuseum Eye en de Nederlandse rijksoverheid. Maar het gebeurt niet.

De verklaring dat de spreekwoordelijke calvinistische aard van Nederlanders die niet in beelden, maar in woorden denken vijandig is aan de filmkunst is een schijnargument voor wie de Nederlandse schilderkunst uit de 17de eeuw of de florerende Nederlandse game-industrie in ogenschouw neemt. Is het dan onwil? Is het het kleine Nederlandse taalgebied? Is het de minachting voor kunst waar de filmkunst ook onder lijdt? Is het het gebrekkige besef van Nederlanders voor geschiedenis? Is het het weggezakte niveau van het Nederlandse onderwijs? Is het de popularisering van de publieke omroep die bang is om de diepte in te gaan en het publiek iets voor te schotelen wat het niet al kent? De verklaring is in elk geval niet wat De Bruijn ervan maakt, namelijk dat we met de meeste films in één keer wel klaar zijn. Dat  geldt zeker niet voor filmklassiekers waarvan de meesten van ons niet eens de namen kennen. Onbekend maakt onbemind, zullen we het daar op houden?

Foto: Schermafbeelding van deel artikelWaarom zou je de klassiekers kijken’ van Peter de Bruijn in NRC, 20 januari 2021.