Soms kan de politiek tot grote hoogten stijgen, maar soms ook tot grote diepten dalen. Neem nou een kwestie over het serveren van hapjes tijdens overleg in de Utrechtse raad. Vorige week diende de PvdD een motie in die werd aangenomen en het college oproept om ‘minimaal 50 procent vega(n) hapjes te serveren’. De VVD diende met verwijzing naar de eigen keuzevrijheid een tegenmotie in die het college opriep om af te zien van het instellen van een aandeel van minimaal 50 procent voor vegetarische hapjes. Behalve de VVD stemde geen enkele partij voor deze motie. In de publiciteit werd het afgedaan als een zeperd voor de Utrechtse VVD.
Wie verder nadenkt beseft dat beide moties en het debat schadelijk zijn voor de totale Utrechtse politiek en de mores in de raad. Het geldt ongetwijfeld voor meerdere gemeenten. De eerste vraag die zich aandient is waarom er tijdens werkzaamheden (gefrituurde) hapjes geserveerd moeten worden. Is dat normaal? Moet het openbaar bestuur niet het goede voorbeeld geven? De symboliek van de Utrechtse ‘bitterballenkwestie’ is veelzeggend. Niet omdat het een futiel onderwerp betreft, maar omdat het een opeenvolging van gemiste kansen is. De PvdD had zich principieel op kunnen stellen met een motie die vanwege de gezondheid en dierenwelzijn oproept af te zien van alle (borrel)hapjes. De VVD had zich principieel op kunnen stellen door af te zien van alle borrelhapjes omdat het voorzien erin geen basisvoorziening is en strijdig is met een kleinere overheid. Zo gaan partijen voorbij aan hun eigen principes en zijn zo gefocust op dat wat ze bij de ander als verkeerd menen te zien dat ze niet meer beseffen hoe ver ze afgedwaald zijn van wat ze zeggen zelf te zijn.
Een voorbeeld uit het nabije verleden ter verduidelijking. Tijdens de receptie ter gelegenheid van de installatie van burgemeester Henk Vonhoff in 1974 was ik als dienstplichtig militair gelegerd in het toenmalige Militaire Hospitaal Dr. A. Mathijsen in Oog en Al. Met wat kameraden krijgen we het idee om de receptie te bezoeken. We waren immers ook inwoners van Utrecht. Maar de rode wijn proefde als druivensap. En was dat ook. Dat viel ons behoorlijk tegen. Dat was toen staand beleid. Het was de sfeer van de zestiger jaren die in 1974 een Utrechtse receptie bereikte. Het is nog steeds goed verdedigbaar het standpunt in te nemen dat het niet de taak van het openbaar bestuur is om in een niet besloten bijeenkomst voor het eigen personeel of bezoekers alcohol te schenken of borrelhapjes te serveren. Het is de vanzelfsprekendheid van een nabij verleden die nu onvoldoende beseft wordt. In elk geval niet in de Utrechtse raad. De denkwijze gaat voorbij aan het principe.