Op 6 december 2023 stelde Ruud van der Velden namens de Partij voor de Dieren Rotterdam vragen over het Rotterdamse profiel van het Wereldmuseum. Op 7 december 2023 gaf ik in een commentaar de vragen weer die ik voorzag van enkele kanttekeningen.
Op 16 januari 2024 heeft het college de vragen beantwoord. Senior beleidsmedewerker cultuur Jeffrey van Bokkum is verantwoordelijk voor de beantwoording. Sommige antwoorden roepen de vraag op wat de expertise van Van Bokkum en zijn collega-ambtenaren is om deze vragen in eigen persoon te kunnen beantwoorden.
De antwoorden lijken hier en daar het perspectief van het NMvW weer te geven. Het is begrijpelijk dat de opsteller van de antwoorden het NMvW heeft benaderd om de feiten te checken, maar waar dat de eigen positie van de gemeente Rotterdam laat is de vraag.
Dat sluit aan bij de oude klacht dat het Wereldmuseum sinds 2017 binnen het NMvW geen autonomie heeft, noch een eigen directeur, locatiehoofd of Raad van Toezicht die uitsluitend de belangen van het Wereldmuseum behartigt. Terwijl de stichting Wereldmuseum Rotterdam een aparte rechtspersoon is die losstaat van de stichting NMvW.
Dat hiaat kleurt noodzakelijkerwijze de antwoorden. Dat valt Van Bokkum niet te verwijten omdat er geen exclusieve vertegenwoordiger van het Wereldmuseum is die de belangen ervan behartigt en hem van objectieve informatie over het Wereldmuseum kan voorzien. Het perspectief van het Wereldmuseum kan niet worden weergegeven omdat er niemand is die dat perspectief in de gesprekken met de gemeente Rotterdam vertegenwoordigt.
Dat manco laat zich goed herkennen in de beantwoording van de eerste vraag:
Het is goed dat nogmaals wordt bevestigd dat het Wereldmuseum een aparte rechtspersoon is die losstaat van de stichting NMvW. Het Wereldmuseum is geen zogenaamde fusiepartner binnen het NMvW. In veel media, zoals NRC in notabene een redactioneel commentaar, werd na de naamsverandering van de drie musea van het NMvW in oktober 2023 en na persberichten van het NMvW verondersteld dat de vier musea onder één paraplu functioneerden. Dat is onjuist. De naamsverandering voedt dat misverstand.
Dat het Wereldmuseum geen vertegenwoordiger heeft die opkomt voor de belangen van het Wereldmuseum blijkt uit het feit dat een Rotterdamse wethouder toestemming geeft aan het NMvW voor het gebruik van de naam Wereldmuseum ‘door de groep van NMVW musea‘. Hoe kan het bestuurlijk dat een wethouder hier over gaat en voorwaarden stelt aan het NMvW voor het gebruik van de naam Wereldmuseum?
Hier wreekt zich het feit dat er binnen het samenwerkingsverband niemand uitsluitend namens het Wereldmuseum optreedt. Zelfs bij een niet-geprivatiseerd museum dat grotendeels gefinancierd wordt door de gemeente die eigenaar is van gebouw en collectie is het opvallend dat er over zoiets belangrijks als de naam geen direct overleg mogelijk is met vertegenwoordigers van dat museum.
De Rotterdamse wethouder besliste in 2021 volgens de antwoorden over de naam na een gesprek met zelfstandig adviseur en interim-directeur Bart Drenth ‘van het Nationaal Museum voor Wereldculturen/Wereldmuseum‘. Dat roept de vraag op welke pet Drenth in 2021 droeg in zijn gesprek met wethouder Kasmi. De pet van het NMvW of de pet van het Wereldmuseum?
Het kan niet allebei tegelijk omdat stichting NMvW en stichting Wereldmuseum Rotterdam niet geheel gelijk oplopende belangen hebben. Juist in zo’n belangrijke kwestie als de toe-eigening door het NMvW van de naam ‘Wereldmuseum’ had de wethouder niet alleen moeten spreken met slager NMvW die het eigen vlees keurt. Ook nog eens vlees dat niet de volledige eigendom is van de slager.
Het antwoord op de vraag over het zich toe-eigenen van de naam ‘Wereldmuseum’ door stichting NMvW duidt op een werkelijkheid die in praktijk niet bestaat, maar waarvan wordt gesuggereerd dat die wel bestaat. Zo wordt een papieren werkelijkheid gecreëerd. De antwoorden op de vragen van Ruud van der Velden helpen daaraan mee.
Dit antwoord biedt zowel geen duidelijkheid of dieper inzicht over wat Ruud van der Velden aan de kaak stelt als dat het de indruk wekt dat het college de vragen niet onpartijdig kan beantwoorden. Dat maakt het voor politieke partijen lastig om de waarheid over een specifieke kwestie boven water te krijgen. Deze antwoorden maken duidelijk dat het instrument van de schriftelijke vragen bot aan het worden is.
Over het Collectiegebouw geeft het antwoord op vraag 12 wel inzicht in de opstelling van het college. Dus het kan anders. Uit het antwoord blijkt dat de gemeente Rotterdam het NMvW heeft verplicht om de niet-Rijkscollectie van het Wereldmuseum niet buiten Rotterdam op te slaan. Dat is een antwoord dat gebaseerd is op beleidskennis van de gemeente Rotterdam. Waar de opsteller van de antwoorden eenzijdig leunt op informatie van het NMvW wordt het vaag en verhullend.