Utrechtse wethouder Jongerius zegt af te treden vanwege bestuursstijl. Is het echt?

Thomas_Benjamin_Kennington_-_Orphans

‘Het openlijk mogen twijfelen, de tijd nemen en krijgen om nuances en alternatieven te kunnen afwegen is in mijn ervaring een krachtig middel om te komen tot kwalitatief goede en succesvolle resultaten. Het feit dat dit in de politieke arena niet altijd mogelijk of gewenst is, doorkruist mijn bestuursstijl. Mijn stijl van besturen is gericht op het samen bereiken van concrete resultaten. Dat doe ik als verbinder en bruggenbouwer op zowel inhoud als tussen mensen – organisaties. Investeren in een dialoog met raadsleden, ook die van de oppositie, met inwoners en organisaties in de stad om zo te komen tot breed gedragen oplossingen: dat is mijn stijl.’ Aldus de Utrechtse wethouder Margriet Jongerius (GroenLinks) in haar ontslagbrief aan gemeenteraad en burgemeester. Met in haar portefeuille welzijn, zorg en opvang, wijkgericht werken, participatie en cultuur.

Wat brengt Jongerius tot haar ontslag? Gaat het echt om de politieke spelletjes waarvan ze niet zegt te houden of zijn het concrete dossiers zoals het Muziekpaleis TivoliVredenburg dat kampt met exploitatietekorten en waarover de Utrechtse Rekenkamer op 3 november een vernietigend rapport publiceerde ook van invloed geweest op haar beslissing? Wat klopt er dan volgens Jongerius concreet niet aan de manier van politiek bedrijven in Utrecht die niet zou matchen met haar bestuursstijl vol ‘tijd nemen’, ‘nuances’ en ‘alternatieven’?

Haar achtergrond geeft een verklaring voor haar aftreden. Voordat Jongerius in mei 2014 wethouder werd had ze geen ervaring als politiek bestuurder. Ze is opgeleid als andragoog, een sociale wetenschap die zich bezighoudt met de opvoeding en vorming van volwassenen. Juist in dit vak kwamen de ideeën samen van wat ooit de ‘maakbare samenleving’ heette, zoals Jan Willem Duyvendak betoogt. Volgens hem werd andragologie de nek omgedraaid, niet door het neo-liberalisme van de jaren ’90, maar door ‘de radicale interpretatie van individuele autonomie (op grond van ‘maatschappijkritiek’) door progressieve wetenschappers die andragogische interventies onmogelijk maakten.’ Duyvendak citeert Okko Warmerhoven: ‘Door de andragoog gehanteerde bedenksels omtrent wat goed is voor de client en hoe veranderd moet worden, maken de concrete mens (de client) ondergeschikt aan een denkschema.’ Kortom, andragologie als schijnwerkelijkheid.

Het is kort door de bocht om iemand samen te laten vallen met de genoten opleiding, maar academische vorming bepaalt wel grotendeels iemand denken. Als dat een in diskrediet geraakte studierichting waaruit de kern is verdwenen is wordt het complex. Vorming van mensen (‘Mijn grootste passie is mensen tot hun recht te laten komen. Iedereen heeft kwaliteiten. Ik wil iedereen laten bloeien en zichzelf betekenis zien geven.’) draagt dan het gevaar in zich een bezwering tegen beter weten in of nostalgisch verlangen te worden zonder dat er nog instrumenten voor zijn om dat te realiseren. Het is dus niet zozeer het duale systeem waarin een wethouder opereert als manager die Jongerius lijkt te hebben genekt en die om een zakelijke bestuursstijl vraagt, maar haar achtergrond die haar deed beseffen dat ze midden in de politiek met lege handen stond.

Foto: ‘Orphans’ (1885) van Thomas Kennington.

Plasterk pleit voor fatsoensoffensief en betere opvoeding

what-the-world-needs-is-a-return-to-sweetness-and-decency

Minister Ronald Plasterk (PvdA) roept op tot een fatsoensoffensief. Kinderen moeten beter opgevoed worden. Alle kinderen, want-ie maakt geen onderscheid. Plasterk koppelt dat aan het geweld tegen mensen met een publieke taak, zoals medewerkers op ambulances, bij de politie of in het openbaar vervoer. Ze moeten zich gesteund voelen door politie en justitie, aldus Het Parool. Vandaag verschijnt er een evaluatie over dit onderwerp. Wat opvoeding en doelmatig overheidsoptreden met elkaar te maken hebben valt moeilijk in te zien. PvdA-voorzitter Hans Spekman riep vorige week op tot een beschavingsoffensief op internet.

Wat is dat toch dat gepraat over fatsoen van politici en opinieleiders? Bijna een jaar geleden pleitte publiciste Naema Tahir ervoor om onfatsoenlijke journalisten van het Binnenhof te weren en alleen de beschaafde pers toe te laten. Maar daar begint het probleem, want wie bepaalt wat onfatsoenlijk is? Minister Plasterk trapt niet in de val om anderen uit te sluiten, maar houdt een zo’n algemeen betoog dat het een nietszeggend verhaal wordt. Het maakt geen onderscheid tussen goede en slechte opvoeding. Vrijblijvende profilering over niks.

De oplossing is simpel. Meer investeren in onderwijs, scherpere selectie in de toegang tot Nederland van mensen die veel aandacht vragen, meer toezicht in het openbaar vervoer, meer blauw op straat, meer sociaal-cultureel werk in de wijken, meer investeren in de huursector en een betere voorbeeldfunctie van de politiek. Maar dat kost geld dat de politiek er niet voor over heeft of waarover de politiek niet meer gaat omdat het zichzelf op afstand heeft gezet. En waar beleid niet meer werkt komen PvdA-ers met oproepen tot fatsoen.

De politiek kon beter werken aan het realiseren van een open samenleving door de roep om openheid en machtsdeling gepaster dan nu te beantwoorden. Door er doelgericht aan te werken dat meer burgers kunnen deelnemen aan het inrichten van de samenleving, de vormgeving van het publieke debat en het delen van de macht. Zodat burgers gehoord en gewaardeerd worden en zich minder machteloos voelen. En niet opstandig worden. Da’s een langlopend project. Het begint met het besef om zonder moralisme vrij te denken. Niet aan te komen met grote woorden over fatsoen of beschaving die de onmacht eerder verhullen, dan oplossen.

Foto: Gregory Peck en Audrey Hepburn in Roman Holiday (1953): ‘Wat de wereld nodig heeft is een terugkeer naar liefelijkheid en fatsoen’.

Tegen de barbaren

We vechten tegen de barbaren. Ieder heeft een andere barbaar in het vizier. Waar de een vecht tegen de baardman, vecht de ander tegen de kunstenaar die een profeet afbeeldt. Waar de een vecht tegen de multinational die het milieu vervuilt, vecht de ander tegen de dominee die jaagt op de antichrist.

Die constatering is een waarheid als een koe. Het netwerk van relaties maakt onze samenleving. Het ene stoot af en het andere trekt aan. In die tegenstellingen kunnen we onze positie bepalen en worden wat we zijn. We bestaan in de vergelijking door de afweging van afstand en toenadering.

Ons uitspreken tegen Shell is makkelijk. Of tegen Rutte. Of tegen troepen naar Afghanistan. Of tegen De Telegraaf.  Of tegen Wilders of Beatrix. Of tegen brallerige VVD-ers, aarzelende PvdA-ers of zalvende CDA-ers. Of tegen de hoge moskee of het lage water. Of tegen het grijze weer of grijsgedraaide praatjes.

De uitdaging is om verder te gaan. Verder dan de usual suspects. Prikkel is om dat te doorgronden. Daar begint de nuance. Daardoor kunnen we krachten en machten beter begrijpen. Zonder ze ooit te bevatten.

We kunnen stelling nemen. Ons vereenzelvigen met partij of gedachtengoed. Om vanuit onze uitkijkpost in te stemmen. We kunnen ook verkenner zijn. Zwerven en ons niet binden. Het gaat erom zowel het goede van de een als het goede van de ander te willen zien. Evenals het minder goed van beide.

Soms moeten we onverdeeld tegen zijn. Als het moment dat vraagt. Slechts zo blijft de samenleving in stand die we graag kritiseren. Om het daarna los te laten zo gauw het kan. Want ook zekerheden veranderen. In het gevecht tegen de barbaren die voortdurend van gedaante wisselen.

Foto: Western Desert After Axis Retreat van Bob Landry (1942)

Ombudsman Brenninkmeijer vindt het publieke debat intolerant

Vanavond spreekt de nationale ombudsman Alex Brenninkmeijer de 15de Burgemeester Dales lezing uit in Nijmegen. Het onderwerp is de intolerantie in het Nederlandse publieke debat. Volgens Brenninkmeijer kan de politiek meer doen om intolerantie te bestrijden. Met name de toon van het debat kan volgens hem beter.

In een toelichting in Goedemorgen Nederland (31’30”) geeft de nationale ombudsman als voorbeelden de kopvoddentaks, haatpaleizen van Wilders en Nederland teruggeven aan de Nederlanders van Rutte. Dat zet de toon van een debat met een wij en een zij. Brenninkmeijer ziet dat als gevaarlijk ‘omdat mensen gelijkwaardig zijn’. In een onnavolgbare ketenredenering koppelt Brenninkmeijer toon, tolerantie, gelijkwaardigheid, discriminatie, het menselijk brein en politiek aan elkaar. Hij psychologiseert de volksgeest.

Alex Brenninkmeijer maakt zich door het noemen van de voorbeelden kwetsbaar omdat-ie naar Wilders en Rutte verwijst. Dat conflict zegt-ie echter niet aan te gaan omdat-ie alleen wil zeggen dat tolerantie in het politieke debat terug moet keren. Concreet moet de politiek ervoor zorgen dat Nederlanders met elkaar in gesprek gaan. Want Nederlanders vinden het belangrijk hoe ze met elkaar omgaan, aldus de ombudsman.

In de toelichting hamert Brenninkmeijer op de toon van het debat en het fatsoen. Dat zie ik als een zwaktebod omdat het aan de buitenkant blijft. Het oogt ook kleinburgerlijk. Naar mijn idee benadrukt-ie te weinig de spelregels van de politiek en de weerbaarheid van de democratie. Of de frisheid, sprankeling en heerlijke dwarsheid van een mening. Hij laat zich in een oubollige rol duwen. Met een pleidooi voor directe democratie, burgerrechten en openheid was-ie verder gekomen. Nu blijft-ie hangen in een fixatie voor politieke partijen.

Toch is zijn oproep sympathiek en noodzakelijk. Maar hij kiest de verkeerde inzet door te focussen op toon en omgangsvormen. Ik schreef eerder: Het is onze burgerplicht om de roep om openheid te concretiseren. Door meer deelnemers aan de inrichting van de samenleving en meer gebruikers van het vrije woord kan het glazen plafond doorbroken worden. Da’s een langlopend project. Het begint met het besef om zonder moralisme vrij te denken. De valse schijn moet aan diggelen. Hopelijk gooit Brenninkmeijer zijn steen in de juiste richting.

Foto: Nationale ombudsman Alex Brenninkmeijer schudt kamervoorzitter Gerdi Verbeet de hand in de Tweede Kamer, 2011. Credits: ANP

Liberale democratie

I. Liberale democratie kan een voorbeeld zijn. Er zit perspectief in een kleine, krachtige nationale staat, vrijheid voor het individu, een grondwet met grondrechten en een open samenleving met een krachtig publiek debat. De politieke filosofie die dat schraagt is het liberalisme. Als onderstroom van het conservatisme. Da’s geen tegenstelling van progressiviteit, maar van anti-revolutionarisme. Daarom kan er progressief liberalisme bestaan, maar geen revolutionair liberalisme. Vandaar dat de ongelijksoortige VVD, D66 en GroenLinks in dezelfde stroming onder te brengen zijn.

Dit houdt in dat iedereen vrijheid heeft te doen wat-ie wenst, maar niet met voorbijgaan aan bepaalde uitgangspunten. Een duidelijke grens zijn de voorwaarden van de rechtsstaat die uitmonden in het secularisme waaronder de meest uiteenlopende meningen gebracht kunnen worden zonder dat ze conflicteren. Iedereen die de vrije keuze van de open samenleving en het levendig publieke debat accepteert kan er een plaats vinden. Alles gegarandeerd door een neutrale overheid.

Vanzelf gaat het niet. Verhoogde dijkbewaking is nodig. De waakvlam moet aanblijven. De liberale democratie moet elke dag verdedigd worden. Het getuigt van naïviteit om te denken dat er nooit gecorrigeerd hoeft te worden. Ofwel, dat een kleine staat niet optreedt. Anderen de eigen wil opleggen of beperken hoort niet thuis in een liberale democratie. Zo is het ongewenst dat godsdienstig geïnspireerden anderen hun normen opleggen. Hierop kan niet afwachtend gereageerd worden. De staat dient pro-actief op te treden.

De liberale democratie staat van verschillende kanten onder druk. Merkwaardig is dat de grootste dreiging van binnenuit komt. Het is een mechanisme dat fijn afgestemd moet zijn om optimaal te werken. Partijen dienen terughoudend te zijn om hun eigen doelstelling erin te willen verwezenlijken. Daar gaat het mis. Politieke partijen verwarren hun verschillende functies van controleren, beleid maken en besturen. Het is ongewenst dat een regering partij kiest tussen burgers. Daarom is het de vraag of politieke partijen bij de liberale democratie passen.

In elk geval moet voorkomen worden dat partijen een loopje met de rechtsstaat nemen. Zo is de ene partij (PvdA) selectief in het formuleren van plichten en de andere (PVV) in het formuleren van rechten. Zo handhaven partijen (CDA, CU, SGP) de extra juridische bescherming van religie in het publieke debat. Zo zijn bijna alle partijen onvoldoende kritisch jegens het bedrijfsleven.

Partijen die actief het mechanisme van instituties en waarden in standhouden verdienen onze voorkeur. Op dit moment zie ik dat het beste vertegenwoordigd door de liberale partijen van Nederland. Het komt voort uit de uitgangspunten van hun politieke filosofie en doordat ze de laatste jaren het minste zijn blootgesteld aan de verleidingen van de macht.

II. Aan de huidige VVD zijn onvolkomenheden te herkennen. De omgang met duurzaamheid, met cultuur, met veiligheid boven burgerrechten, met de gevolgen van de bankencrisis en de hypotheekrenteaftrek komt gemankeerd over.

Interessant zou zijn om een actuele vorm van liberalisme te formuleren die de meest waardevolle elementen uit het gedachtengoed van de VVD, D66 en GL combineert. Immers levensvatbare parlementaire partijen met een gemeenschappelijke liberale kern. Een vorm die optreedt waar de gemeenschap wordt beschadigd en vrijlaat waar initiatieven worden genomen. Maar partijen zitten zichzelf in de weg.

Dan resteert een vorm van liberalisme waarin duurzaamheid, compassie met de zwakkeren, culturele en educatieve focus, rust in huis boven open grenzen, individualisering en vergroting van burgerrechten, actief burgerschap, politieke hervormingen en een kleinere overheid samengaan met een straf bezuinigingsbeleid, geen staatssteun voor banken en afschaffen van allerhande overbodige subsidies. VVD, D66 en GL kunnen dat afzonderlijk niet bieden, maar samen wel. Door een verstandige uitruil van programmapunten. Een idee voor de toekomst.

Foto: Eugène Delacroix, De Vrijheid leidt het volk (La Liberté guidant le peuple), 1830

Het glazen plafond in het publieke debat

Met ongenoegen bekijk ik al jaren het publieke debat in Nederland. Wat me niet bevalt wist ik niet precies, maar dat het me niet bevalt weet ik wel. Ik zie geen frisheid, sprankeling en heerlijke dwarsheid. Het is voorspelbaar en defensief. Sinds kort weet ik het. Het zijn kruimels verzuiling die ons door identificatie en groepsvorming de toegang tot de moderne tijd ontzeggen.

Burgemeester Bloomberg van New York verwoordde het onlangs zoals geen openbaar bestuurder van Nederland doet. Hij zegt dat iedereen moet kunnen zeggen wat-ie wil, zonder dat anderen het daar mee eens zijn. Da’s vrijheid van meningsuiting die pas betekenis krijgt als een opponent ruimhartig aan het woord gelaten wordt. Zo hoort het.

Zet dat tegenover de politieke, journalistieke en sociale bovenlaag van Nederland die lippendienst bewijst aan de meningsuiting. Ze zegt voor te zijn, maar stelt vervolgens zoveel voorwaarden van fatsoen, moraal, religieuze pacificatie, sociale vrede en economisch belang dat een grondrecht oneigenlijk afgebroken wordt. Wat steekt is niet de bekommernis om fatsoen, maar het valse beroep erop.

Beperkingen aan de meningsuiting bestaan. Dat begint bij aanzetten tot geweld en discriminatie van personen of een groep. Het gaat over een grens als de aangesprokene niet als gelijkwaardige deelnemer kan antwoorden. Na fysieke beschadiging of geestelijke vernedering is dat onmogelijk. Oftewel, beledigen mag, maar het bestaan en de motivatie van anderen in twijfel trekken is ontoelaatbaar.

Waar maak ik me druk over? Het gaat me niet om de schijnheiligheid van degenen die vanuit de coulissen hun eigenbelang verdedigen. Of om een weemakende moraliteit van kleinburgerlijke snit. Of om religie die in het publieke debat extra politieke en juridische bescherming geniet. Of om de drijfjacht in de bossen. Het gaat me om de democratische orde. Wat inhoudt dat we elkaar binnen spelregels accepteren.

Burgemeester Bloomberg begrijpt beter dan onze spraakmakende gemeente dat een debat noodzakelijk is voor de weerbaarheid van de democratie. Anders dreigen we te vervallen in autoriteit die vrijheden inperkt. Het valse beroep op fatsoen, moraal en beschaving om maar niet alles te zeggen leidt tot zelfcensuur. Tot zwijgen dat haaks staat op het idee van een open samenleving.

Wat te doen? Restjes verzuiling dienen opgeruimd te worden. Zodat het polderland in de moderniteit kan treden. Het glazen plafond van moralisme en beschaving, religiositeit, politieke consensus, sociale vrede en economisch eigenbelang perkte het publieke debat decennialang in omdat het gelijk liep met belangen die doorgaans verborgen bleven.

We kunnen beter terugvallen op fatsoen dat uit onszelf komt. Dat niet door externe krachten wordt opgelegd en het debat vertroebelt. Opzet is om de ander weer recht in de ogen te kijken. Ook bij zakelijke onenigheid. Zonder tussenkomst van woordvoerders die verwoorden en verwarren. Die zelfs onze identificatie voor hun rekening willen nemen. Pas als we onszelf zijn kunnen we coalities smeden.

Het is onze burgerplicht om de roep om openheid te concretiseren. Door meer deelnemers aan de inrichting van de samenleving en meer gebruikers van het vrije woord kan het glazen plafond doorbroken worden. Da’s een langlopend project. Het begint met het besef om zonder moralisme vrij te denken. De valse schijn moet aan diggelen.

Foto: Glaskoepel, Galeries Lafayette, Parijs.

Einde aan religie

In de jaren ’90 (vdve) praatte ik veel met vrienden over het einde van de religie. In navolging van Francis Fukuyama en zijn essay The end of history and the last man. Zoals Paul Scheffer in zijn bespreking zegt: Het wezen van de liberale democratie is dat de wil tot onderwerpen uit het domein van de politiek wordt verbannen. Dat projecteerden we op religie. In onze ogen een achterlijk iets. Folklore voor dummies. De tijd was gekomen dat religie zich terug zou trekken uit het publieke domein.

Wat zaten we ernaast. De opkomst van de islam kreeg publicitaire vaart door projecties van uiteenlopende partijen. Angsten, verlangens en beroepsperspectieven werden erop losgelaten. De islam werd eerder een luchtkasteel dan een realiteit. Dat ging hand in hand met een ethisch reveil van normen en waarden. Christelijke ethiek stond weer centraal. Onder Balkenende en Rouvoet stierf het trouwens een zachte dood in betutteling en afremmen. Het werd nooit positief.

Af en toe denk ik met weemoed aan ons optimisme van een goede 15 jaar terug. Is dat ons 1968? Was het nostalgie die me op 9 juni 2010 op de VVD deed stemmen? De minst moralistische partij die het meest zei te gaan voor vrijzinnigheid? Voor het eerst van mijn leven rechts stemmen, ik schrok er zelf van, maar als tegenwicht voor de politiek correcten en de christelijke kwezels zag ik geen andere weg.

Het antwoord op de desoriëntatie in het Westen en het moraal verval kent corrigerende antwoorden. Da’s een wetmatigheid. Volgens Scheffer werkt Fukuyama dat in zijn latere boeken uit. Het kiert tussen het vooruitgangsdenken van de liberale democratie en moreel reveil. Maar het idee van religie dat het enkel en alleen dit gat kan vullen is lachwekkend en loopt over van pretentie.

Natuurlijk heb ik niet echt iets tegen religie. Mij best dat het haar plek in de Nederlandse pluriformiteit inneemt. Maar soms is door alle tegenstroom een extreme koerswijziging nodig om in het midden uit te komen. Religie claimt niet alleen degenen die het inspireert, maar ook andersdenkenden. Da’s ongepast. Het niet kennen van haar grenzen is de zwakte van religie.

Foto: Kerkinterieur, Alabama of Tennessee, 1936 door Walker Evans