Schermafbeelding van deel artikel ‘Met de collectie wordt ‘onzorgvuldig omgegaan: Wat gebeurt er straks met het Afrika Museum?‘ van 23 april 2022 in NRC met gewijzigde kop. In de browser staat ‘onenigheid-over-de-koers-bedreigt-afrika-museum‘.
Op 23 april 2022 plaatste ik het commentaar ‘Elementen voor een vervolg op een artikel in NRC over Afrika Museum‘ naar aanleiding van een artikel in NRC van die dag van Marit Willemsen over het Afrika Museum. Ik vond dat Marit Willemsen vele kansen had laten liggen en niet erg diep op dit onderwerp was ingegaan. In mijn commentaar beredeneerde ik wat zij ongenoemd had gelaten. Het commentaar sloot ik af met de volgende woorden:
Schermafbeelding van deel commentaar ‘Elementen voor een vervolg op een artikel in NRC over Afrika Museum‘ van George Knight, 23 april 2022.
Nu is de kop die op 23 april 2022 luidde ‘Onenigheid over de koers bedreigt Afrika Museum‘ veranderd in ‘Met de collectie wordt ‘onzorgvuldig omgegaan: Wat gebeurt er straks met het Afrika Museum?‘. De kop van de papieren versie van 25 april 2022 luidde weer anders: ‘Ruzie bedreigt het Afrika Museum‘.
De beslissende rol van de eindredactie van NRC valt op. Die doet meer dan het monteren van teksten, maar geeft daar ook kleuring aan. Die rol stopt blijkbaar niet op en kort voor 23 april 2022, maar gaat ook na publicatie in papier en online nog door.
Sleutelen achteraf aan koppen door eindredacties moet terughoudend gebeuren. Want de archieffunctie van een medium wordt erdoor verstoord. Wat was er volgens de eindredactie van NRC fout aan de eerste kop ‘Onenigheid over de koers bedreigt Afrika Museum‘? Is de hoofdredactie van NRC door een van de betrokkenen na publicatie van het artikel van Marit Willemsen aangesproken door een van de twee in het artikel genoemde betrokken organisaties en heeft die druk gezet om de kop te wijzigen? Het hoeft niet zo te zijn, maar de wijziging roept deze optie over zich af.
De wijziging van de kop roept de vraag op waarom er een nieuwe kop is gekomen. Werd achteraf de kop van 23 april 2022 niet goed bevonden door iemand die de eindredactie die de eerste kop maakte heeft teruggefloten? Het is moeilijk in te schatten omdat het niet bij het artikel met de nieuwe kop wordt gemeld. Zodat het lijkt alsof de tweede kop de oorspronkelijke kop was. Het melden van wijzigingen in een artikel is blijkbaar bij NRC geen gebruik. Bij veel Angelsaksische media is dat wel zo. Zij melden dit soort wijzigingen nauwgezet.
De tweede kop is dubbelzinnig en minder duidelijk dan de eerste kop. Verwarrender dus. Het woord ‘onzorgvuldig’ wordt tussen enkele aanhalingstekens geplaatst. Dat kan betekenen dat het om een citaat gaat. Maar het kan ook betekenen dat het om een gefingeerd citaat gaat. Van wie blijkt niet uit de kop.
Het lijkt er sterk op dat de eindredactie van NRC zelf behoefte heeft aan eindredactie. In elk geval legt de wijziging van de kop opnieuw de focus op de onenigheid tussen het NMVW en de Congregatie van de Heilige Geest over het Afrika Museum.
Schermafbeelding van deel artikel ”Onenigheid over de koers bedreigt Afrika Museum‘ in NRC, 23 april 2022. Met kop die achteraf door NRC is gewijzigd. Via commentaar van George Knight, 23 april 2022.
NRC heeft geprobeerd om in een artikel over het Afrika Museum nuances aan te brengen en suggestieve opmerkingen achterwege te laten. Het geschil tussen het NMVW (Nationaal Museum van Wereldculturen) en de Congregatie van de Heilige Geest over het Afrika Museum in Berg en Dal ligt gevoelig. De Congregatie heeft de huurovereenkomst met het NMVW per 1 januari 2025 opgezegd. Tegen welke achtergrond speelt de controverse? Deze reactie probeert de basis voor een onderzoeksartikel te leggen dat oordeelt op basis van feiten en cruciale omstandigheden.
Schermafbeelding van deel artikel ‘Onenigheid over de koers bedreigt Afrika Museum‘ van Marit Willemsen in NRC, 23 april 2022.
Moralisme
Het NMVW moraliseert. Dat is een prima verdedigingslinie om politiek en media op afstand te houden. Ze breken er niet doorheen of missen het besef dat dit een kwestie is. Gemoraliseer is een gevaar als het afleidt van het passende antwoord. Of liever gezegd van het stellen van de goede vragen. Daar gaat het artikel mank aan.
NRC-correspondent Oost-Nederland Marit Willemsen laat in haar artikel ‘Onenigheid over de koers bedreigt Afrika Museum‘ van 23 april 2022 de woordvoerder van het NMVW praten en citeert geen antwoorden op scherpe vragen die ze hem stelt. Zodat men hieruit mag afleiden dat ze die vragen niet heeft gesteld.
Moralisme is niet waar het geschil over het Afrika Museum tussen het NMVW en de Congregatie over gaat. Het gaat over geld en macht.
Tussen de abstractie van mooie woorden die niet te verifiëren zijn en de macht van het geld dat zich grotendeels achter de ambtelijke en politieke schermen afspeelt kan een museum getoetst worden aan professionaliteit. Opvallend is dat beide partijen vinden dat het daar bij de ander aan schort. Kan het allebei waar zijn?
Gebrek aan professionalismeen strijd om geld
Het gebrek aan professionalisme van het NMVW dat in 2020 17,5 miljoen euro via regelingen van OCW ontving om een professionele museale organisatie op te bouwen zou door twee vragen die in het artikel onvoldoende aandacht krijgen bevraagd kunnen worden.
De eerste vraag is waarom het NMVW in het beleid mensen centraal stelt en objecten afwaardeert. Of attributen zoals toenmalig directeur Stijn Schoonderwoerd in 2019 zegt. Wat is de rol van de kunstobjecten in de collectie? Ze lopen het lot om tot een plaatje bij een praatje dat het NMVW wil verkondigen te verworden. Dat roept de vraag op waar de drie musea voor staan die samenwerken in de koepel NMVW en wat voor zelfbeeld degenen hebben die het beleid bepalen.
Zijn het kunstmusea die uitgaan van de objecten of eerder historiserende musea die aan de hand van de objecten een verhaal vertellen? Vanzelfsprekend is de keuze voor het laatste niet. Integendeel. Buitenlandse etnografische musea als het Duitse Hombuld Forum zetten de objecten centraal in hun presentatie. Dat hoeft per definitie ook weer niet, maar aanvaardt het evenmin als vanzelfsprekendheid dat objecten niet centraal worden gesteld.
De andere vraag die niet gesteld wordt is of het NMVW standaard volgens de geldende museale normen werkt. Dat zou een vanzelfsprekendheid moeten zijn voor musea die zijn aangesloten bij het Museumregister en de Museumvereniging. Daarbij komt dat het NMVW een budget van 24 miljoen euro heeft (2020). Zo’n bedrag brengt verplichtingen over de verantwoording van de werkwijze en de besteding met zich mee. Aanleiding voor twijfel voor de juiste besteding van het budget zijn herhaaldelijk optredende onregelmatigheden met klimatisering, brandveiligheid en slordige behandeling van objecten. Dat moet in kaart gebracht worden.
Identiteit
Willemsen praat direct met de Engelssprekende Jamaicaan Wayne Modest over Afrika en vertegenwoordiger Carel Verdonschot van de Congregatie mag daar op reageren. Het is de vraag of dat een evenwichtige journalistieke opstelling is. Daarbij komt dat het lijkt alsof van Modest vanwege zijn persoonlijke achtergrond wordt gedacht dat hij meer recht van spreken heeft. Maar heeft hij daarover meer te vertellen dan de paters van de Congregatie die betrokken zijn bij het Afrika Museum? Terwijl de laatsten daar gewoond en gewerkt hebben en het nog maar de vraag is of Modest ooit in Afrika is geweest.
Dat is het mechanisme van identiteit waardoor het artikel uit het lood komt te staan. Door die oppervlakkige laag vernis over identiteit weten tot nu toe alle artikelen over het NMVW niet tot de kern door te dringen. Ze graven niet dieper, maar blijven aan de oppervlakte van de vernislaag hangen. Dat proberen te bewerkstelligen is een defensieve strategie van het NMVW.
Identiteit die ons reduceert tot een enkel hokje is een belediging voor ons denken. ‘We zijn méér dan man, vrouw, wit, zwart, lesbisch of hetero‘, zegt Kwame Anthony Appiah. Journalisten die er stilzwijgend van uitgaan dat een enkel hokje veel, zo niet alles verklaart bezondigen zich aan lui denken.
Huidskleur is precair om te benoemen en behoort in positief noch in negatief opzicht een verschil te maken over de inhoud. Het NMVW zet het via het optreden van Modest bewust in als joker en verbindt het direct met uitspraken over kolonialisme of slavernij die daarmee geabsolveerd worden en niet meer open ter discussie kunnen worden gesteld.
Journalisten zijn terecht huiverig om daar verdere vragen over te stellen omdat ze dan raken aan de identiteit van de woordvoerder. Hun kompas wordt stuk gemaakt. De roze olifant in de kamer is in dit geval zwart. Wat niet wordt gezegd over het NMVW wordt zo interessanter dan wat wel wordt gezegd.
Pure overtuiging
Het artikel is interessant vanwege de impliciete claim van het NMVW op de meest pure overtuiging. Dat is als vanouds het voorrecht van religieuze organisaties als de paters van de Congregatie. Dat voorrecht betwist het NMVW door er haar eigen ietsistisch moralisme tegenover te zetten.
Zo ontstaat een onuitgesproken ideeënstrijd tussen de spiritualiteit van het NMVW die een combinatie is van marketing, zingeving, linksige politiek en claims op eigentijdsheid en moderniteit, en de traditionele godsdienst van de Congregatie die in eeuwen binnen marges is vastgelegd.
Deze claims en verschillen voeden het onbegrip tussen beide partijen. De vaagheid van het NMVW geeft deze organisatie manoeuvreerruimte en onduidelijkheid, terwijl de fixatie van de Congregatie traditie en voorspelbaarheid geeft.
Het is verre van verwonderlijk dat het NMVW beter bij de tijdgeest aansluit en vertegenwoordigers van de media zich daar beter mee kunnen identificeren. Zonder het volledig te hoeven begrijpen. Dit wordt versterkt doordat het NMVW door de gezochte vaagheid van overtuiging die brede marges opzoekt en zo bijna iedereen een mentale plaats biedt, terwijl het katholicisme van de paters strikter bepaald is en die manoeuvreerruimte mist.
Door sluimerende misbruikschandalen binnen de katholieke kerken hebben katholieke organisaties ook nog eens een slechte pers gekregen. Wat uiteraard niets met deze kwestie te maken heeft. Maar het bepaalt de beeldvorming. Van publiek en journalistiek.
Schermafbeelding van deel paragraaf ‘Missiepartners‘ van het NMVW op site Afrika Museum. Met tekst: ‘Mission first. Wij zijn een missiegedreven organisatie. Ons doel is te inspireren tot een open blik op de wereld en bij te dragen aan wereldburgerschap. In Nederland en ook elders in de wereld. Wij vertalen die missie door in al onze activiteiten, ook zakelijk. Onze partners delen die visie. Ook voor hen geldt: mission first. Dat betekent dat samenwerking meer zal opleveren dan geld alleen.
Slag in de media
Het NMVW profileert zich in de media met linksig identitair denken en ietsistisch moralisme waarvan journalisten in hun achterhoofd denken dat ze het met goed fatsoen niet tegen kunnen spreken. Omdat dat ongepast is en omdat de overtuiging van het NMVW zo vaag is dat het weinig om het lijf heeft. Daarmee heeft het NMVW de slag in de media al gewonnen.
Die slag houdt in dat het niet meer over de inhoud gaat. Dat het niet concreet en verifieerbaar wordt. Dat het museale professionalisme van het NMVW niet ter discussie wordt gesteld. Dat de rol van de kunstobjecten niet centraal staat. Wat het NMVW beweert blijft vaag en abstract. Wereldburgerschap, eigentijdsheid. diversiteit, dekolonisatie. Vul maar in, het claimt van alles en zegt niks. Geen journalist die voldoende doorvraagt.
Achter die vaagheid zit een bewuste strategie van het NMVW dat jaarlijks dus 17,5 miljoen euro overheidssubsidie ontvangt en dat veilig wil stellen. Binnen het ministerie van OCW heeft het NMVW niet onpartijdige medestanders die de openbaarheid en verantwoording uit de weg gaan, maar zich wel vanachter de schermen in de kwestie blijven mengen. Is het een wonder dat de Congregatie door OCW niet wordt aanvaard als serieuze gesprekspartner?
Vervolg: een duurzaam artikel
Het Afrika Museum van voor de fusie van 2014 werd in de jaren daarvoor positief beoordeeld door de Raad voor Cultuur en visitatierapporten. Is het omgekeerde waar dat de huidige bedrijfsvoering van het Afrika Museum door het NMVW aan kwaliteit heeft ingeboet? Dat zou nader onderzocht moeten worden. Waarom begrijpt Modest niet dat hij met de verwijzing naar de in 2007 ingerichte ‘duistere’ eerste verdieping feitelijk zijn eigen NMVW een brevet van onvermogen geeft?
Het artikel vraagt óf om een antwoord met detaillering door een deskundige met kennis van zaken over het reilen en zeilen van het NMVW én het Afrika Museum óf om een vervolg dat het perspectief van de Congregatie beter doet uitkomen dan deze poging van Marit Willemsen. Ook de rol van OCW kan in zo’n artikel nader uitgewerkt worden.
Wellicht kan de onderzoeksredactie van NRC helpen om door factcheck de feiten en claims op moraliteit van NMVW en Congregatie op een rijtje te zetten voor de basis van een duurzaam artikel dat zich niet laat leiden door oppervlakkigheden die afleiden van de zaak. Niet in het minst over geld en macht. Hard geld gaat voor slappe praatjes. De lezer verdient beter dan een impressie.
Laat ik vooropstellen dat ik weinig met Nederlands cabaret heb (dat is eufemistisch uitgedrukt), zoals ik ook niets met dominees heb. Maar nog minder heb ik met recensenten die artikelen over de grenzen aan de vrijheid van meningsuiting schrijven met in de kop het woord fatsoen. Zoals Ivo Nieuwenhuis in Trouw: ‘Moeten witte grappenmakers een stapje terug doen of is fatsoen voor buiten het theater?’ Ik zou zeggen, vooral de recensent die zoiets beweert moet een stapje terug doen.
Nieuwenhuis’ verwijzing naar fatsoen is om verschillende redenen ongelukkig, maar ook verhelderend omdat hij ermee uit de kast komt als een moralist. Naast het feit dat het de meningsuiting inperkt en vrijheid vervangt door burgerlijkheid is het ook eens hoogst subjectief begrip waarvan de interpretatie niet bij voorbaat vaststaat. Goede smaak, fatsoen of goede zeden is niet meer dan een normatieve opvatting van een specifieke sociale klasse waar Nieuwenhuis zich tot vertegenwoordiger van maakt.
Cabaret is amusement en geen kunst. Of kleinkunst. Maar ook amusement moet vrijheid van meningsuiting kennen. De verschijningsvorm van cabaret is eerder ironie dan humor. Het verschil daartussen is dat teksten of liedjes verhuld en ingekleed zijn en de toeschouwer ruimte laat om te betekenis ruim op te vatten. Daarom moet men oppassen met de interpretatie van cabaret. Humor is eenduidiger, rechtstreekser en bijtender.
Nieuwenhuis voedt zijn betoog met voorbeelden uit de identiteitspolitiek. Vanuit de neiging om te oordelen komt hij op voor specifieke sociale groepen. Hij vindt dat ze vanuit een positie van onmacht onrecht worden aangedaan. Dat is een verdedigbaar standpunt, maar zegt toch vooral iets over Nieuwenhuis’ gedachtengang over een situatie die hij schadelijk en ongewenst acht en graag veranderd zou willen zien.
Uiteraard is het aan de politiek en niet aan het cabaret om zo’n situatie te veranderen waarvan Nieuwenhuis meent dat die ongewenst is. Cabaret geeft er commentaar op, maar is geen beleidsmaker en moet daarom ook niet als zodanig beoordeeld worden. Juist door de indirecte, ironische opzet van cabaret in een gedramatiseerde als/dan-situatie onderscheidt ook een politiek aandoend betoog van iemand als Theo Maassen of Hans Teeuwen zich fundamenteel van een politiek betoog dat die dubbelzinnigheid mist.
Nieuwenhuis heeft vooral moeite met humor (dat hij als een andere term voor cabaret hanteert) die niet naar boven, maar naar beneden trapt. Dus niet naar ministers en popsterren, maar naar ‘vrouwen die niet kunnen autorijden en homo’s die zich verwijfd gedragen’, zoals hij het uitlegt. Zo laat Nieuwenhuis zijn oordeel over een gewenste politieke situatie zijn oordeel over de toelaatbaarheid van, en de grenzen aan cabaret bepalen.
Nieuwenhuis stelt voorwaarden aan cabaret waarbij hij het in zijn denkraam inperkt en onmachtig maakt. Zijn betoog dat een ‘essay’ wordt genoemd lijkt veelzijdig, maar is zo regulatief dat het in strijd komt met waar meningsuiting of cabaret voor staat. Namelijk een vorm van vermaak die op een ironische wijze zonder de cabaretier, de macht of de onmacht te sparen doorgaans dubbelzinnig commentaar geeft op de wereld.
Nieuwenhuis stelt terecht dat humor nooit onschuldig is, dat het slachtoffers maakt en dat die slachtoffers niet zelden in de hoek zitten waar ook buiten humor om de zwaarste klappen vallen. Dat laatste kan echter het cabaret niet verweten worden. Hij verwijt cabaretiers die zich richten op degenen die in de samenleving de zwaarste klappen krijgen geen oprechte betrokkenheid bij de samenleving te hebben. Dat is een ongegronde uitspraak die vooral ontspringt aan Nieuwenhuis’ wereldbeeld en opvatting van identiteitspolitiek.
Nieuwenhuis besluit zijn essay met de conclusie dat omwille van de gelijkheid de ‘leden van dominante sociale groepen soms een stapje terug moeten doen’. Dat is een griezelige opvatting die voorbijgaat aan de functie van spot die mede dient als uitlaatklep én signaal voor ongenoegen. Maar wat erger is, ermee vermengt hij zijn politieke denken met een maatschappelijke ontwikkeling. Het realiseren van emancipatie en gelijkstelling van recessieve sociale groepen behoort tot het domein van de politiek en niet tot dat van het cabaret.
Nieuwenhuis draait oorzaak en gevolg om. Hij spant het paard achter de wagen. Hoe potsierlijk zijn mening is blijkt als men dat toepast op andere sectoren, zoals religie, krijgsmacht, industrie of koningshuis. Moeten bisschoppen, generaals, CEO’s of staatshoofden vrijwillig een stapje terug doen omwille van de gelijkheid? Dat zullen ze uit zichzelf niet doen, en daarom is het evenmin proportioneel om dat van het cabaret te eisen.
In een reactie op Nieuwenhuis’ artikel weerspreekt cabaretier Micha Wertheim diens beweringen.
Foto: Schermafbeelding van deel artikel ‘De duistere zijde van humor; Moeten witte grappenmakers een stapje terug doen of is fatsoen voor buiten het theater?’ van Ivo Nieuwenhuis in Trouw, 3 oktober 2020.
De nieuwe directeur van het Van Gogh Museum Emilie Gordenker werd vandaag geïnterviewd in Buitenhof en kwam daar niet geheel ongeschonden uit toen haar gevraagd wordt naar de aankoop van een vrouwelijk naakt van Degas. Ze praat zichzelf vast. Met onderstaande tweet van Buitenhof tot gevolg. Het merkwaardige is dat Gordenker in het gesprek op allerlei aspecten zoals politieke stellingname van musea doordachte, goed verdedigbare standpunten innam (niet doen zegt ze in tegenstelling tot directeur Rein Wolfs van het Stedelijk), maar over het naakt van Degas ongelukkig formuleert. Je krijgt meerdere blikken op zo’n kunstwerk door de reacties van meerdere mensen met meerdere achtergronden, zegt ze in andere bewoordingen. Ze meent dat we daar allemaal beter van worden. Dat betwijfel ik en volgens mij gaat ze daar de fout in. Een reactionaire, betuttelende, moralistische blik valt moeilijk als positief te zien. Want waar laat dat de voorbeeldfunctie van een museum? Zo laat het museum zich onnodig vermaatschappelijken en in de verdediging drukken. Uiteraard moeten musea rekening houden met de achtergrond van de bezoekers, maar zonder te wijken voor radicale activisten en fatsoensrakkers die hun perspectief van identiteit ofwel moraal aan het museum willen opleggen.
Oud-kamerlid voor GroenLinks Zihni Özdil schrijft in een NRC-column over afgevaardigde Ilhan Omar in het Amerikaanse Huis: ‘Ilhan Omar is weliswaar Democraat, maar ze is links noch progressief. Ze is een rechts-reactionaire islamiste die progressieve waarden als antiracisme, mensenrechten en social justice gebruikt als stok om wit Amerika mee te slaan. Maar waarom sluiten witte progressieve mensen willens en wetens hun ogen wanneer diezelfde Omar de belangen van de Turkse Trump (lees: Erdogan) dient?’ Een detail van Özdils column is onjuist als hij zegt dat Omar in New York ‘urenlang’ sprak met Erdogan. De vertaling van het (inmiddels verwijderde) artikel van de Tusmo Times van 19 september 2017 zegt: ’Wetgever Ilhan Omar vertelde de Tusmo Times dat ze een uur lang een ontmoeting had met president Recep Tayyip Erdogan.’ Ook een gesprek van een uur tussen een onbeduidende parlementair en de Turkse president is opmerkelijk.
Ilhan Omar laat zich met haar stemgedrag (tegen de veroordeling van de Armeense genocide en tegen sancties tegen Turkije) kennen als de Democratische evenknie van de begin dit jaar afgetreden Republikeinse afgevaardigde uit Californië Dana Rohrabacher van wie het sterke gerucht ging dat hij op de loonlijst van het Kremlin stond. Waar Rohrabacher zand in de machine van de Rusland-politiek probeerde te strooien en daarbij vanaf 2017 president Trump aan zijn kant kreeg, zo probeert Omar zand in de machine van de Turkije-politiek in het Amerikaanse congres te strooien. Ook dat is van alle tijden. Want nu gaan er weer geruchten dat de Democratische afgevaardigde Tulsi Gabbard die nog in de race is als Democratische presidentskandidaat de nieuwe Rohrabacher is die de talking points van het Kremlin in het Huis verwoordt.
Özdil heeft gelijk dat leden van (vooral islamitische) minderheden in politieke partijen langs een lagere morele meetlat worden gelegd. Hij omschrijft wat iemand tegen hem zei tijdens zijn tijd in de landelijke politiek: ‘Minderheden zijn al zo achtergesteld en gediscrimineerd. Daar mogen we best minder streng op zijn.’ Nee. Minderheden moeten niet strenger, maar evenmin minder streng behandeld worden. Politici die afkomstig zijn uit minderheden moeten identiek behandeld worden als andere politici. Zoals Özdil terecht opmerkt is die lagere morele meetlat juist het racisme in deze kwestie. Want dat suggereert dat deze politici die afkomstig zijn uit minderheden niet voor zichzelf op kunnen komen omdat ze zielig, achterlijk en slachtoffer zijn.
Dat meten met een dubbele maat is een belediging voor goede, geharnaste politici als Ahmed Marcouch, Ahmed Aboutaleb, Khadija Arib, Sadet Karabulut, Cem Lacin, Nevin Özütok, Dilan Yesilgöz of Keklik Yucel voor wie dat softe kwezelbeleid dat minderheden pampert en bevoordeelt alleen maar schadelijk is.
Voorzitter Tom Perez van de Democratische partij moet maar eens in gesprek gaan met Huisvoorzitter Nancy Pelosi over Omar. Complicatie is dat de Democraat die in het Huis verantwoordelijk is voor de discipline, te weten ‘whip’ Jim Clyburn een supporter is van Nation of Islam prediker Louis Farrakhan die verdacht wordt van antisemitisme. Dat verklaart wellicht waarom Omar zoveel ruimte gekregen heeft voor haar afwijkende standpunten. In elk geval lijkt de framing van de vier ‘niet-witte’ vrouwelijke Democratische afgevaardigden als The Squad (Omar, Alexandria Ocasio-Cortez, Ayanna Pressley en Rashida Tlaib) Omar teveel dekmantel en eer te bieden omdat zij niet in dit rijtje thuishoort. Het opkomen voor zwakkeren en mensenrechten is niet gemeend en zelfs potsierlijk als het selectief gebeurt en afgewisseld wordt met het steunen van reactionaire krachten. ‘Hoog tijd dat wit links zich niet langer in de luren laat leggen door morele oplichters zoals Ilhan Omar’, zo zegt Özdil. Ik ben het met hem eens. Is het opereren van deze morele oplichters in linkse politieke partijen niet een deel van de verklaring waarom kiezers vol walging afstand nemen van de linkse partijen?
Foto: Ontmoeting in New York achter gesloten deuren op 18 september 2017 van Ilhan Omar met de Turkse president Erdogan. Bron: Het in het Somalisch uitgegeven Tusmo Times.
Rob de Wijk speelt de zedenmeester en biedt lariekoek in zijn Trouw-column ‘Wat Wilders deed was ordinaire opruiing, geframed als vrijheid van meningsuiting’ van 31 augustus 2018. Het gaat over de nasleep van Wilders’ afgelaste cartoonwedstrijd. De Wijk heeft het over ‘een zeker gevoel van beschaving’ en suggereert dat Wilders dat niet en hij wel in zich heeft. Dat klinkt hooghartig, schijnheilig en selectief. Dat past in een christelijke traditie van betweters die zich superieur achten aan andersdenkenden. Doorgaans weten de slimmeriken het beter te verbergen dan De Wijk hier doet. Ook in dat opzicht valt hij door de mand.
De Wijk begrijpt niet waar het om gaat of doet net alsof hij het niet begrijpt. Geert Wilders mag binnen de Nederlandse rechtsstaat een cartoonwedstrijd houden. Wat is er onschuldiger dan een cartoon? Wat is er meer bevrijdend dan satire? Het is vooralsnog ook totaal niet duidelijk wat de inhoud van de cartoons zou zijn. We zullen het nu echter niet weten omdat de wedstrijd door Wilders is afgeblazen.
Radicale soennitische moslims ageerden in Pakistan tegen Wilders’ cartoonwedstrijd met als argument dat de islamitische profeet niet afgebeeld mag worden. Maar dat verbod binnen de islam is minder strikt dan De Wijk suggereert. Shiieten en Soefi-moslims kennen een schriftelijke traditie waarbij de profeet wel afgebeeld wordt. En wat hebben niet-moslims sowieso met een halfslachtig verbod van een andere godsdienst te maken?
Het is een loze claim van Rob de Wijk dat Wilders met een cartoonwedstrijd de rechtsstaat in gevaar heeft gebracht. Het is eerder andersom, De Wijk brengt met zijn claim op eigen morele superioriteit ten koste van Wilders de rechtsstaat in gevaar. Daarbij kan de rechtsstaat pas spankracht bewijzen als hij onder druk staat.
Wilders is een voor vele Nederlanders verderfelijke en te radicale politicus die ongenuanceerde meningen over de islam verkondigt. Maar Geert Wilders heeft juridisch die vrijheid zolang hij binnen de wet opereert. In het geval van de cartoonwedstrijd valt niet in te zien dat hij buiten de kaders van de wet zou zijn getreden. Hoe onzuiver Wilders’ motieven ook zijn. Daar gaat De Wijk zomaar vanuit zonder dat te onderbouwen. Om onze eigen tolerantie te waarborgen moeten we boven de ongenuanceerde meningen van Wilders én De Wijk staan.
De Wijk zegt het aan Voltaire toegeschreven adagium ‘Je ne suis pas d’accord avec ce que vous dites, mais je me battrai jusqu’au bout pour que vous puissiez le dire’ (‘Ik ben het niet eens met wat u zegt, maar ik zal tot het einde vechten om het u te laten te zeggen’) te volgen, maar doet in de praktijk het omgekeerde. Juist als het moeilijk wordt haakt hij af. Hij vecht helemaal niet tot het einde voor Wilders’ vrijheid van meningsuiting.
Dat De Wijk daarbij verwijst naar beschaving en fatsoen maakt het er nog ondraaglijker op. Het is het fatsoen dat de lezers van Trouw blijkbaar hongerig en gretig vreten. De impliciete claim is dat De Wijk en de Trouw-lezers beschaafd en fatsoenlijk zijn en gezamenlijk op de bres staan voor de beschaving, en Wilders en zijn achterban dat niet zijn. Fatsoen, die typische ongerijmdheid uit het christelijke gruwelkabinet dat Nederland eeuwenlang geteisterd heeft. De Wijk duwt zijn soort fatsoen listig over de uiterste houdbaarheidsdatum.
Erger dan het radicalisme van Wilders is de schijnheiligheid van De Wijk die argumenten geeft die totaal de plank misslaan. Uiteraard is het Wilders om aandacht te doen. Maar voor welke politicus geldt dat niet? Dat Wilders een loopje neemt met de rechtsstaat betekent niet dat anderen precies hetzelfde moeten doen en hem daarin moeten volgen. Rob de Wijk valt in de morele valkuil die hij voor zichzelf heeft gegraven. De Wijk pretendeert te weten hoe de rechtsstaat werkt, maar geeft in zijn column aan er geen fluit van te begrijpen.
Foto: Schermafbeelding van deel column ‘Wat Wilders deed was ordinaire opruiing, geframed als vrijheid van meningsuiting’ van Rob de Wijk in Trouw, 31 augustus 2018.
De rechtse opiniemaker, columnist en schrijver Leon de Winter reageert vandaag in een tweet op het feit dat de Nederlandse interim minister van Buitenlandse Zaken Sigrid Kaag in Iran bij een bezoek aan president Rohani en minister Zarif van Buitenlandse Zaken een hoofddoek droeg.
Kaag legde in een verklaring uit dat ze bij het dragen van een hoofddoek een zakelijke afweging maakte. De Telegraaf meldt het in een bericht: ‘Als vrouwelijke vertegenwoordiger gaat het mij om de inhoud van de zaak. Als lid van de Veiligheidsraad moeten we overal heen. We overleggen met heel veel landen die niet onze mensenrechtencultuur hebben. Dan zeg je ook niet: ik ga niet, want ze zijn niet zoals wij. Het gaat om het doel.’
De Winter doet in zijn tweet exact waar Gabriel van den Brink in een opinie-artikel in NRC voor waarschuwt: ‘Tegelijkertijd zouden deelnemers aan het publieke debat meer incasseringsvermogen moeten opbrengen. Het moderne Nederland is een vrije en ook harde samenleving. Er zijn dagelijks zaken die ons storen of ergeren maar als we dat allemaal gaan ventileren is het eind zoek. Incasseren betekent uiteraard niet dat we onze morele oordelen opgeven, wel dat we de verleiding van het moralisme weerstaan.’
De Winter kan blijkbaar niet de verleiding weerstaan en weet zich niet te beheersen. Wie de reacties onder De Winters tweet leest ziet wat hij oproept en hoe hij het gebrek aan nuance voedt met zijn tweet. Maar niet alleen zijn volgers, ook De Winter is de nuance voorbij. Hij beseft niet dat hij als opiniemaker die de maatschappelijke meningsvorming beïnvloedt een verantwoordelijkheid heeft te nemen. Hij gedraagt zich onbeschaamd onverantwoordelijk.
Leon de Winter zegt in zijn tweet dat minister Kaag zich gedraagt ‘als een horige voor de tiran’. De Winter suggereert dat zij niet vrij is om te spreken of te handelen omdat ze zich onderwerpt aan de Iraanse leiders waarmee ze in gesprek gaat. Maar het dragen van een hoofddoek is niet meer dan een voorwaarde voor Kaag om een gesprek te kunnen hebben met Rohani en Zarif. Het zegt niets over de manier waarop ze het gesprek voert. Dat kan De Winter ook niet weten omdat hij niet op de hoogte is van Kaags woorden.
De Winter doet met deze tweet wat hij Kaag verwijt. Het is De Winter die zich onderhorig maakt aan de tiran. Hij onderwerpt zich aan wat zijn achterban van hem wil horen en schikt zich naar de tiran: een rechtse publieke opinie zonder nuance. Leon de Winter springt in een combinatie van aansporing, politieke agenda en persoonlijke gratificatie als een afgericht circusdier door de hoepel. Ermee toont hij gebrek aan nuancering en individuele onafhankelijkheid.
Iran staat nog steeds onder de hoede van de politieke islam. Dat is geen pretje voor vrouwen die zelf willen beslissen hoe ze zich kleden en gedragen. Maar onder druk van een groot deel van de bevolking dat vrijheid opeist, worden de regels steeds soepeler. Ze zijn de islamitische dictatuur zat. Dat blijkt overigens ook uit de minimalistische manier waarop minister Kaag haar hoofddoek draagt. Haar haar is goed zichtbaar. Dat zal de religieuze politie van Iran een gruwel zijn.
Een vrouwelijke minister die in Iran in contact wil treden met politieke leiders heeft twee keuzes. Of een hoofddoek losjes over het hoofd draperen of niet gaan. Nederland is dit jaar lid van de Veiligheidsraad van de VN en het hoort voor een minister van Buitenlandse Zaken bij het werk om overal leiders op te zoeken en te spreken. Dus ook in Iran. Aanpassing is een normaal politiek feit.
Foto: Tweet van Leon de Winter met reacties, 22 februari 2018.
De bewustwording over grensoverschrijdend seksueel gedrag is in opmars. De actie MeToo heeft zijn weerslag in vele landen. Dat is een goede zaak. Maar minder positief is dat in het kielzog de nieuwe truttigheid oprukt.
Een voorbeeld ervan is de New Yorkse ondernemer Mia Merrill. Ze is een petitie gestart om het schilderij Thérèse Dreaming (1938) van Balthus in het Metropolitan Museum of Art te verwijderen of het anders te presenteren. Merrill was ‘geschokt toen ze een schilderij zag dat een jong meisje in een seksueel suggestieve pose voorstelt’. Het Museum weigert volgens een artikel in de Huffington Post om het werk te verwijderen.
De National Coalition Against Censorship gaf gisteren een verklaring waarin het zich verzet tegen Merrill oproep die het als censuur ziet. Het bespeurt een tendens: ‘Recente gevallen van censuur, inclusief de bedreigingen met geweld die het Guggenheim Museum in New York ertoe dwongen verschillende objecten te verwijderen, onthullen een verontrustende trend van pogingen om kunst te onderdrukken die zich bezighoudt met moeilijke onderwerpen. Kunst kan vaak inzicht bieden in moeilijke realiteiten en verdient daarom een krachtige verdediging. NCAC juicht het toe dat The Met weigert te buigen voor zijn critici. We zullen culturele instellingen blijven ondersteunen die het mogelijk maken dat het publiek zelf nadenkt over wat ‘aanstootgevend’ is.’ Zo is het. Kunst in openbare collecties moet om welke reden dan ook niet het mikpunt worden van moralisten of politieke scherpslijpers. Het onderdrukken of wegdrukken van kunst is ongewenst.
Foto: Thérèse Dreaming (1938), Balthus (Balthasar Klossowski). Olieverf op doek. Collectie: Metropolitan Museum of Art.
Nog steeds ben ik teleurgesteld dat GroenLinks zich heeft teruggetrokken uit de onderhandelingen voor een nieuw kabinet. Het kwam voor commentatoren niet als een verrassing. In maart 2017 noemde ik dat afhaken onvermijdelijk ‘gezien de stabiliteit en onervarenheid’ van deze partij. De partij wilde geen vuile handen maken in het migratiebeleid, maar evenmin verantwoordelijkheid nemen om mee te gaan besturen. Dat is geen opstelling die past bij een volwassen partij in de praktische politiek, maar wel bij een kerkgenootschap dat aan de zijlijn excelleert in moralisme. Door de faalangst van partijleider Lodewijk Asscher van de PvdA dreigt nu de ChristenUnie toe te treden tot het in de steigers staande kabinet Rutte III met VVD, CDA en D66.
Dan dringen bijbelse normen door tot het centrum van de macht. De ChristenUnie is een partij van wie politici en programma’s consistent hameren op het belang van God of het gevaar van de secularisatie. Hier gaapt een kloof met de liberale VVD en D66. Secularisatie is overigens niet het uitbannen of het vijandig bejegenen van het christendom in de samenleving, maar het gelijkschakelen van alle levensovertuigingen en religies om ze zonder onderscheid een rechtmatige plek te geven. Onder meer door het terugdringen van de aloude voorkeurspositie van het christendom en christelijke organisaties. De ChristenUnie verzet zich hiertegen en probeert de eigen positie te beschermen door het begrip secularisatie verdacht te maken. Neem ook de volgende uitspraak in het kernprogramma over internationaal beleid: ‘Omdat Christus Koning is van alle overheden op aarde, moet de regering in haar buitenlands beleid Gods universele wet tot richtsnoer nemen.’ Dit tekent opnieuw de afstand tot VVD en D66 die een volstrekt andere benadering van de politiek hebben.
De getuigenispolitiek van GroenLinks en Asschers faalangst heeft tot de ChristenUnie met ‘Christus Koning‘ geleid. Bedankt, Jesse Klaver, succes met je schone handen en je mooi gestreken witte overhemden. Na jou de zondvloed. Opmerkelijk was trouwens dat de vorige partijleider Bram van Ojik wel positief was over het maken van afspraken met Afrikaanse landen om de vluchtelingenstroom naar Europa in te perken. De kans is groot dat nu de ChristenUnie deel gaat uitmaken van een kabinet. Dat is democratie. Partijen zijn geen doel, maar middel. Ze moeten niet te belangrijk genomen worden. Maar voor kiezers die gaan voor progressieve politiek valt er weinig te genieten met een van God en ‘Christus Koning‘ getuigende ChristenUnie, een negatief CDA dat met Catenaccio de grendel op de deur houdt en een opportunistische VVD die zoals altijd de belangen van multinationals dient (Nord Stream II) en er geen probleem in ziet bovenmatig te beknibbelen op kunst of het uitkleden van de verzorgingsstaat. Wat heeft D66 is godsnaam in zo’n kabinet te winnen behalve het najagen van een ministerschap voor de eigen politici? Is dat voldoende om geloofwaardig toe te treden? Het zal wel.
De SGP worstelt met de islam. Want geldt daarvoor dezelfde godsdienstvrijheid als voor christenen, of niet? De partij weet niet of het wat het ‘secularisten’ noemt met D66 als afschrikwekkend voorbeeld of de islam als de grootste bedreiging van het eigen gedachtengoed moet zien. In het verkiezingsprogramma gaat bovenstaande passage over de islam. Is wat de SGP er van maakt een zinvolle of wellicht een valse tegenstelling?
De SGP verzwakt in de verkeerde reactie op iets van buiten. Des te vreemder omdat Nederland als het ooit omvangrijkste islamitische land ter wereld een wetenschappelijke traditie heeft in de kennis van de islam. Snouck Hurgronje en daarna. Vraag is waarom de kennis niet benut is. Nog steeds een blinde vlek in onze recente politieke geschiedenis. Vergelijkingen met andere landen in de opvang van moslims pakken niet altijd gunstig uit, maar zijn vaak onrechtvaardig. ‘Moslims’ die naar de VS gingen waren vaak christen en hoogopgeleid. Ze komen uit moslimlanden, maar zijn als bedreigde elite het eerst vertrokken. Naar Nederland zijn plattelanders, laagopgeleiden en cultureel conservatieven gekomen. De stap naar de grote stad van een geïndustrialiseerde samenleving vanuit een plattelandsomgeving was een reuzenstap. De islam wordt door critici een woestijncultuur met wrede aspecten genoemd. Maar Arabische staten kennen al vanaf een pre-islamitisch tijdperk de verfijning van de stad. Door de opkomst van de fundamentalistische islam komt die traditie onder druk te staan. De intellectuele, seculiere Arabische stadselite zal zich onderhand meer thuisvoelen in het Westen dan in de eigen omgeving die in hoog tempo islamiseert. Maar niet bij de theocratische gedachtenwereld van de SGP die de polderversie van die woestijncultuur vertegenwoordigt.
In een reactie zegt fractieleider Kees van der Staaij van de SGP volgens een bericht in De Limburger: ‘In tegenstelling tot het Midden-Oosten kent het Westen geen traditie om geloofsbelijdenissen over straat te strooien. De overheid biedt meer ruimte dan we hier gewoon zijn.’ Wie het gebeier op zondagochtendals een uiting van geloofsbelijdenis zietzal hier anders over denken. Of de constatering van Van der Staaij een einde rechtvaardigt van de gebedsoproepen die vanuit moskeeën over straat schallen is daarom de vraag.
Het is best om daar een eind aan te maken, maar dan gelijke monniken, gelijke kappen. Dan moeten er ook een einde komen aan het gebeier van kerklokken en andere uitingen van geloofsbelijdenis in de publieke ruimte, zoals processies en andere christelijke manifestaties. De verdediging van de SGP dat kerkklokken bij het Nederlandse cultuurpatroon passen en daarom strikt gezien niet religieus van aard zijn kan eenvoudig weerlegd worden. 1) Islamitische Nederlanders kunnen beweren dat hun oproep vanuit de moskee een culturele uiting is die past bij het nieuwe Nederland. 2) Nederlanders die de seculiere staat voorstaan met pluriformiteit en gelijkheid van godsdienst en levensovertuiging zoals dat gegarandeerd wordt door de overheid vinden in Van der Staaij’s woorden munitie om die gelijkheid op te eisen. De SGP neemt een risico door deze religieuze doos van Pandora te openen. Het kan zich tegen het orthodoxe christendom keren.