Drie misverstanden in de uitleg over het Oekraïne-referendum: raadgevendheid, handelsdeel en voorlopige toepassing

Premier Rutte zit omhoog met de uitslag van het Oekraïne referendum. Of beter gezegd, met zijn interpretatie ervan. Hij heeft het aan zichzelf te wijten dat hij in politieke problemen is gekomen. Wetgeving verplicht hem niet tot overname van de uitslag. Een raadgevende uitspraak laat volgens artikel 11 van de Wet Raadgevend Referendum twee tegengestelde conclusies toe: intrekking van de wet of regeling van de inwerkingtreding van de wet. Bert Nijman van Geen Stijl verwoordt dat door te stellen dat Rutte de uitslag naast zich neer kan leggen. Als hij een vent is. ‘Negeren‘ is de verkeerde term, omdat het kabinet de wettelijke plicht heeft om de uitkomst van het referendum in ogenschouw te nemen, maar niet verplicht is om de uitkomst over te nemen.

Een ander misverstand is dat de handelsbetrekkingen die 80% van de associatie-overeenkomst uitmaken iets met de uitspraak van het Nederlandse referendum te maken hebben. Dat doen ze niet omdat ze wettelijk gezien onder de bevoegdheid van de Europese Unie vallen. Over die 80% heeft het referendum van de Nederlandse kiezer nooit een uitspraak gevraagd. In de campagne is dat aspect nauwelijks aan de orde gekomen. Naast de verwarring over de raadgevendheid die de regering twee tegengestelde keuzes laat is er dus een tweede complicatie. De associatie-overeenkomst bevat politieke en juridische onderdelen waarover de burger in het referendum een uitspraak is gevraagd en economische onderdelen waarover de burger geen uitspraak is gevraagd. Hoogleraar Europees Recht Linda Senden wees daar in februari 2016 op.

Thiery Baudet (Forum voor Democratie) heeft het bij het verkeerde eind als hij meent dat als Nederland niet tekent het verdrag van de EU met Oekraïne van de baan is. Zo werkt het juridisch niet. Want een verdrag kan onder voorbehoud en voorlopig toegepast worden, hoewel dat geen blijvende juridische situatie is. En van de andere kant kan die voorlopigheid lang opgerekt worden. In weerwil van wat Baudet beweert gaat de overeenkomst niet de prullenbak in als het Nederlandse kabinet haar stem aan de goedkeuringswet onthoudt.

Een brief van 28 oktober 2015 van het ministerie van Buitenlandse Zaken schetst de politieke situatie die dan ontstaat: ‘Beëindiging van de voorlopige toepassing van de overeenkomst van de kant van de EU vereist een besluit van de Raad, op voorstel van de Commissie, met eenparigheid van stemmen. De meeste lidstaten hechten aan voorlopige toepassing van onderdelen van het associatieakkoord. De vereiste unanimiteit voor opzegging van de voorlopige toepassing ontbreekt derhalve.’ Het valt niet te verwachten dat EU-lidstaten die zich nauw met Oekraïne verbonden voelen -zoals Polen en de Baltische staten- hun handtekening onder beëindiging van de voorlopige toepassing gaan zetten. Dit is de derde complicatie die voor misverstand zorgt.