Rutte roept ‘alle redelijke krachten in Nederland’ op om associatie-overeenkomst met Oekraïne te steunen. Waarom nu pas?

Premier Mark Rutte doet een beroep op ‘alle redelijke krachten in Nederland’ om de associatie-overeenkomst van de EU met Oekraïne namens Nederland te ratificeren. In de kamers zijn dat D66, GL, CDA en CU. Bij een raadgevend referendum op 6 april 2016 stemde bij een opkomst van 32,28% ongeveer 61% tegen. Een peiling van 23 oktober van het opiniebureau Peil.nl geeft aan dat als Brussel tegemoet komt aan de bezwaren van Nederland en die als extra vermelding toevoegt meer stemmers voor (44%) dan tegen (37%) ratificatie zijn.

Zo laat Rutte vier soorten uitspraken door elkaar laat lopen. Er is de Tweede Kamer met een meerderheid van PvdA en VVD die voor de associatie is. Er is de Eerste Kamer waar PvdA en VVD zonder de steun van de ‘redelijke krachten’ geen meerderheid hebben voor de associatie-overeenkomst. Er is de uitslag van het referendum van 6 april 2016 met een meerderheid tegen de associatie. En er is een recente peiling met meer mensen voor dan tegen de associatie als de Nederlandse bezwaren aan het verdrag worden toegevoegd.

Rutte heeft gelijk dat dit groter is dan Nederland alleen. Maar hij heeft het aan zichzelf te wijten dat het zover is gekomen. Vanaf het begin was het duidelijk dat de uitspraak van het raadgevend referendum niet bindend was en niet meer dan één van de overwegingen bij de besluitvorming in het kabinet zou zijn. Kabinetsleden lieten echter na dat in de beeldvorming te benadrukken, richting publiek en parlement. Het is een fout dat Rutte pas nu verwijst naar machtspolitiek en de Russische agressie in Oost-Oekraïne, de Krim en Syrië om de associatie-overeenkomst in een breder kader te zetten. Daar is sinds april 2016 niet veel in veranderd.

Om de kiezers te overtuigen van het specifieke belang van de associatie die boven het Nederlands belang uitstijgt, had hij veel eerder moeten uitleggen dat het belang van de associatie breder was. Het antwoord op de vraag waarom hij dat heeft nagelaten en zo traag heeft gehandeld is te vinden in de peiling van Peil.nl. Een minderheid van VVD-stemmers wil niet ratificeren. Door deze partijpolitieke overwegingen en het negativisme in zijn eigen partij heeft Rutte zich 6 maanden laten gijzelen. Als hij een staatsman met lef was geweest, dan had hij al maanden geleden aangekondigd na weging van alle aspecten de associatie-overeenkomst te gaan ratificeren. Nu heeft hij zich door zijn aarzelingen en vertragingen nodeloos zwak en kwetsbaar opgesteld.

Drie misverstanden in de uitleg over het Oekraïne-referendum: raadgevendheid, handelsdeel en voorlopige toepassing

Premier Rutte zit omhoog met de uitslag van het Oekraïne referendum. Of beter gezegd, met zijn interpretatie ervan. Hij heeft het aan zichzelf te wijten dat hij in politieke problemen is gekomen. Wetgeving verplicht hem niet tot overname van de uitslag. Een raadgevende uitspraak laat volgens artikel 11 van de Wet Raadgevend Referendum twee tegengestelde conclusies toe: intrekking van de wet of regeling van de inwerkingtreding van de wet. Bert Nijman van Geen Stijl verwoordt dat door te stellen dat Rutte de uitslag naast zich neer kan leggen. Als hij een vent is. ‘Negeren‘ is de verkeerde term, omdat het kabinet de wettelijke plicht heeft om de uitkomst van het referendum in ogenschouw te nemen, maar niet verplicht is om de uitkomst over te nemen.

Een ander misverstand is dat de handelsbetrekkingen die 80% van de associatie-overeenkomst uitmaken iets met de uitspraak van het Nederlandse referendum te maken hebben. Dat doen ze niet omdat ze wettelijk gezien onder de bevoegdheid van de Europese Unie vallen. Over die 80% heeft het referendum van de Nederlandse kiezer nooit een uitspraak gevraagd. In de campagne is dat aspect nauwelijks aan de orde gekomen. Naast de verwarring over de raadgevendheid die de regering twee tegengestelde keuzes laat is er dus een tweede complicatie. De associatie-overeenkomst bevat politieke en juridische onderdelen waarover de burger in het referendum een uitspraak is gevraagd en economische onderdelen waarover de burger geen uitspraak is gevraagd. Hoogleraar Europees Recht Linda Senden wees daar in februari 2016 op.

Thiery Baudet (Forum voor Democratie) heeft het bij het verkeerde eind als hij meent dat als Nederland niet tekent het verdrag van de EU met Oekraïne van de baan is. Zo werkt het juridisch niet. Want een verdrag kan onder voorbehoud en voorlopig toegepast worden, hoewel dat geen blijvende juridische situatie is. En van de andere kant kan die voorlopigheid lang opgerekt worden. In weerwil van wat Baudet beweert gaat de overeenkomst niet de prullenbak in als het Nederlandse kabinet haar stem aan de goedkeuringswet onthoudt.

Een brief van 28 oktober 2015 van het ministerie van Buitenlandse Zaken schetst de politieke situatie die dan ontstaat: ‘Beëindiging van de voorlopige toepassing van de overeenkomst van de kant van de EU vereist een besluit van de Raad, op voorstel van de Commissie, met eenparigheid van stemmen. De meeste lidstaten hechten aan voorlopige toepassing van onderdelen van het associatieakkoord. De vereiste unanimiteit voor opzegging van de voorlopige toepassing ontbreekt derhalve.’ Het valt niet te verwachten dat EU-lidstaten die zich nauw met Oekraïne verbonden voelen -zoals Polen en de Baltische staten- hun handtekening onder beëindiging van de voorlopige toepassing gaan zetten. Dit is de derde complicatie die voor misverstand zorgt.

Onlogisch dat kabinet geldige NEE-stem bij referendum opvolgt. Cijfermatig weegt uitspraak over associatie-overeenkomst 0,19%

28a0db1ac59db8dc71ee08d56e16fd9271bdd0c4185ce3dba7721155b5c2fc60

Update 3 oktober 2016: Volgens de media slaagt Nederland er niet in om binnen de EU voldoende steun te vinden voor het aanpassen van het Oekraïne-verdrag. Nederland zou volgens een bericht van de NOS hebben ingezet op het toevoegen van een korte tekst aan het associatieverdrag. De strekking daarvan zou moeten zijn dat het verdrag puur over handel en samenwerking gaat en dat het niet betekent dat Oekraïne lid wordt van de EU. Maar in de onderhandelingen over de associatie-overeenkomst was dat al de positie die Nederland innam. Nederland weet dat het daarover geen twee keer invloed kan uitoefenen. Voor het referendum van 6 april 2016 schetste ik de kleine positie van Nederland die voor het vervolg totaal geen verschil zou uitmaken. Het gebrek aan steun is daarom geen verrassing en viel te voorzien. Om uiteenlopende redenen werd dit tijdens de campagne genegeerd. In de reacties op dat vinden van gebrek aan steun gebeurt dat nog steeds. 

Minister van Financiën Natalie Jaresko zegt in een interview met NRC dat Oekraïne ook bij een nee bij het Nederlandse referendum de associatie-overeenkomst gewoon doorzet: ‘De uitkomst van het referendum is symbolisch. Een nee-stem van Nederland zal de weg naar hervormingen van Oekraïne niet blokkeren. Wij hebben het verdrag getekend dus wij gaan er hoe dan ook mee door, ongeacht de uitslag. Dit is namelijk de énige weg voor Oekraïne. Daar bestaat in ons land breed draagvlak voor.’ Het valt niet te verwachten dat 28 ondertekenaars (27 EU-lidstaten en Oekraïne) hun goedkeuring afhankelijk willen maken van de uitkomst van de 28ste EU-lidstaat Nederland. Dat is onlogisch vanwege het kleine cijfermatige belang van het referendum.

Het is de vraag wat de uitslag op 6 april zal zijn. Volgens recente peilingen van Marktonderzoekbureau Direct Research in opdracht van D66 hangt het erom en zijn er ongeveer evenveel voor- als tegenstanders. Dat betekent bij een opkomst van bijvoorbeeld 45% en een uitslag van bijvoorbeeld 60% tegen dat ongeveer 27% van de stemgerechtigden zich tegen de associatie-overeenkomst uitspreekt. Daarbij past de kanttekening dat het referendum geen uitspraak vraagt over de handelsbetrekkingen die in volume zo’n 80% van het verdrag uitmaken, maar uitsluitend over de politieke en juridische component. Handelsbetrekkingen vallen wettelijk gezien onder de bevoegdheid van de Europese Unie en daar heeft de Nederlandse kiezer geen invloed op.

Dit realistische voorbeeld toont aan hoe de verhoudingen liggen en wat het kwalitatieve belang is van de kwantitatieve uitkomst. Het relatieve belang van het Nederlandse referendum is klein: 1) De regeringen van 27 van de 28 EU-lidstaten hebben de associatie-overeenkomst geratificeerd; 2) Oekraïne heeft de overeenkomst geratificeerd; 3) Ongeveer 73% van de Nederlandse bevolking spreekt zich niet uit tegen de associatie-overeenkomst; 4) Het referendum vraagt een uitspraak over ongeveer 20% van de associatie-overeenkomst.

Het Nederlandse kabinet is wettelijk verplicht de uitkomst van het niet bindende referendum serieus mee te wegen, maar is niet verplicht een geldige uitkomst (opkomst meer dan 30%) te volgen. Het dient andere aspecten mee te wegen zoals handelsbelang, veiligheidspolitiek, buitenlandse en Europese betrekkingen.

Cijfermatig is het niet logisch dat het Nederlandse kabinet een geldige NEE-stem opvolgt omdat deze in EU-verband slechts een uitspraak doet over de associatie-overeenkomst die gewogen naar verwachting zo’n 0,19% bedraagt. Want reken maar na: a) het 1/28ste belang van een EU-lidstaat is 3,6%; b) de Nederlandse kiezer kan zich over 20% van de overeenkomst uitspreken, zodat het belang 0,72% wordt (3,6% gedeeld door 5); c) bij een ingeschatte uitslag van het Nederlandse referendum van 60% tegen bij een opkomst van 45% resteert het belang van een tegenstem die in Europees belang 0,19% bedraagt (27% van 0,72%).

Foto: ‘Aan boord van het pantserdekschip Hr.Ms. Gelderland (1900-1940) (semafoorseinen door een matroos).’ Collectie Beeldbank Defensie.

Oproep aan jonge generatie in de PvdD om afstand te nemen van de SP. Die relatie dient de eigen doelstelling niet

l1

Zo’n kop stuurt de meningen. Weliswaar geven de aanhalingstekens aan dat het een citaat is, maar het bepaalt wel in hoge mate de strekking van het artikel van regionale omroep L1. Door het zo vanuit het perspectief van een van de deelnemers aan een radiodebat te presenteren, ontstaat de indruk dat de redactie partij in dit debat kiest. Dat is voor objectieve journalistiek een doodzonde. De kop geeft de mening weer van PvdD-kamerlid Frank Wassenberg en doet zijn opponent Henk Donners (docent aan de universiteit van Kiev) tekort.

De kop roept naast twijfel aan de journalistieke integriteit van L1 vragen op. Dat betreft aspecten die hieronder worden behandeld. Het gaat om 1) de werking van de associatie-overeenkomst tussen de EU en Oekraïne; 2) de relatie van de PvdD met de SP en 3) de rol en machtspositie van SP-senator Niko Koffeman.

1) Wassenberg stelt dat bij een associatie-overeenkomst van de EU met Oekraïne producten uit het Oost-Europese land zonder enige beperking naar Nederland kunnen komen. Maar dat valt te bezien. De tekst van de overeenkomst spreekt op verschillende plaatsen over dierenwelzijn, zoals in artikel 404, ad c: ‘bevorderen van moderne, duurzame landbouwmethoden waarbij milieu en dierenwelzijn worden gerespecteerd’. De terechte vraag is of dat een dode letter is of concreet kan worden gemaakt door toezicht en regulering. Wassenberg doelt op een grootschalig kippenbedrijf in Oekraïne. NRC maakte er op 16 maart melding van in een bericht en was niet mals over de nadelen van de vrijhandel. De Nederlandse pluimveesector vreest de goedkope Oekraïense kip en enkele vertegenwoordigers ervan zeiden zich daarom tegen de associatie-overeenkomst te keren vanwege wat het ziet als oneerlijke concurrentie. Protectionisme als noodrem.

Achterliggende vraag is wat het meest doelmatig is om de uitwassen van de vrijhandel te verhinderen, het dierenwelzijn te bevorderen en steun te onthouden aan foute bedrijven in Oekraïne. Een cirkelredenering is het om te menen dat de associatie met Oekraïne afgewezen moet worden vanwege nadelen die alleen gerepareerd kunnen worden met behulp van de verplichtingen die de associatie biedt. Als Wassenberg als volksvertegenwoordiger invloed wil uitoefenen op het dierenwelzijn in Oekraïne, dan dient hij juist voor de overeenkomst te stemmen om via de EU te zorgen dat het dierenwelzijn in Oekraïne verbetert. In plaats van de associatie af te wijzen kan de Nederlandse pluimveesector beter inzetten op monitoring en opleggen van verplichtingen. Voor de korte termijn helpt voor het bedrijfsresultaat wellicht het afgrendelen van de eigen markt, maar voor de toekomst is Nederland gediend bij open grenzen en goede toepassing van regelgeving.

De associatie-overeenkomst is geen handelsverdrag, maar een gemengd verdrag met politieke en juridische componenten. De handelsbetrekkingen vallen wettelijk gezien onder de bevoegdheid van de Europese Unie en daar heeft de Nederlandse kiezer geen invloed op. Ze kunnen niet teruggedraaid worden en over deze 80% van de overeenkomst vraagt het referendum op 6 april geen uitspraak. Dus om verdragstechnische redenen zijn de bezwaren van Wassenberg of de pluimveesector verkeerd gericht en verkeren ze in hun tegendeel omdat ze de juridische en politieke component die hun doelstelling dichterbij kan brengen niet benutten.

2) Voor de vraag waarom de PvdD tegen de associatie-overeenkomst is kan de SP niet ongenoemd blijven. De PvdD voert in de schaduw van de SP campagne tegen de associatie met Oekraine. Het is te wensen dat de PvdD zich onafhankelijker opstelt van de SP en definitief afscheid neemt van de rol van spreekwoordelijke bijwagen. Het standpunt van de PvdD om tegen de associatie te zijn is met grote waarschijnlijkheid onder geestelijke druk van de SP voorjaar 2015 tot stand gekomen zonder de gevolgen ervan goed in te schatten.

Electoraal was het voor de PvdD wellicht in het verleden voordelig om programmatisch, facilitair, financieel en persoonlijk aan te haken bij de SP, maar de partij verdient een open debat om te evalueren of dat niet een nadeel is geworden voor verdere groei naar volwassenheid. Het wordt tijd voor een paleisrevolutie binnen de PvdD van een jongere generatie leden. De PvdD verdient betere standpunten en betere vertegenwoordigers die op een meer vrije en open manier standpunten voor het voetlicht kunnen brengen. Het is tijd dat een nieuwe generatie kaderleden in de PvdD afstand neemt van die nauwe ongeschreven relatie met de SP en definitief een eigen weg inslaat. Want hoe kan het dat SP en PvdD al jarenlang programmatisch nauw verweven zijn en de afstand tot een meer natuurlijke partner als GroenLinks nauwelijks kleiner wordt? Dat oogt onlogisch.

3) De spil die de verbondenheid van PvdD met SP symboliseert en in stand houdt is PvdD-senator en SP-sympathisant Niko Koffeman die blijkbaar achter de schermen nog steeds aan de strategische touwtjes trekt en de hoofdlijnen uitzet. Tot aan Frank Wassenberg toe die zich voegt in de partijdiscipline. Essentieel is dat Koffeman jarenlang intens betrokken is geweest bij de SP. Zijn uitspraak dat hij afscheid genomen heeft van de SP klinkt ongeloofwaardig. Daarbij is hij zevendedagsadventist en heeft zo een persoonlijke band met fractieleider Marianne Thieme. Dat onttrekt zich aan het democratisch debat in de partij. Het wordt tijd dat de PvdD democratiseert en verjongt, op eigen benen gaat staan en zich niet meer spiritueel baseert op de SP.

Foto: Schermafbeelding van deel artikel ‘Verdrag met Oekraïne betekent meer dierenleed’ op L1, 20 maart 2016.

Petitie: Stop referendum-carnaval. Over associatie-overeenkomst van de EU met Oekraïne. En vooral: repareer de Referendumwet

petit

Gisteren mailde een betrokkene bij een campagne me naar aanleiding van de posting over het Oekraïne-referendum en de subsidies die verdeeld worden door de Referendum Commissie: ‘(..) heb net je stuk gelezen over het subsidieverdeling. Het is inderdaad schandalig, dat 50.000 wordt gegeven voor WC-papier. (..) In het laatste overleg meldde XXX dat sommige mensen uit “ja”-kamp meer bezig zijn met eigen promotie dan met campagne. En ik merk dat ook. (..) Wel heeft het aan dat het “ja”-kamp niet met de campagne maar met zichzelf bezig is. En het resultaat is meteen te zien. Jammer, vind ik persoonlijk.’ Mijn kritiek gold niet alleen het JA-kamp, maar ook het NEE- en neutrale kamp. Binnenharken van subsidie wordt een doel op zichzelf.

Er zijn volop bezwaren tegen het referendum over de associatie-overeenkomst van de EU met Oekraïne. Naast procedurele zijn er ook juridische bezwaren. Deskundigen tonen aan dat het referendum slechts een uitspraak over 20% van de associatie-overeenkomst vraagt zonder dat de kiezers daar weet van hebben of door media of de campagnekampen passend en volledig over worden voorgelicht. Op 8 februari vatte ik dat aldus samen: ‘Evenals Wessel legt een andere hoogleraar Internationaal en Europees Recht Linda Senden van de Universiteit Utrecht in een uitzending van Nieuwsuur van 7 februari 2016 uit dat het Nederlandse referendum hoe dan ook geen uitspraak vraagt over de handelsbetrekkingen die in volume 80% van het verdrag uitmaken, maar uitsluitend over de politieke en juridische component. Want de handelsbetrekkingen vallen wettelijk gezien onder de bevoegdheid van de Europese Unie en daar heeft de Nederlandse kiezer geen invloed meer op.

Bijzonder hoogleraar kiezersonderzoek aan het Instituut voor Politieke Wetenschap van de Universiteit Leiden Joop van Holsteyn concludeert in een opinie-artikel in NRC niet alleen dat de uitslag nog lang niet vaststaat, maar ook dat zowel voor- als tegenstanders in een eigen parallel universum leven bij hun stembepaling. Tegenstanders hanteren als hoofdargument dat een associatie automatisch wordt gevolgd door een EU-lidmaatschap van Oekraïne en voorstanders hanteren geopolitieke overwegingen als hoofdargument die zeggen dat het verdrag een belangrijk middel is om vrede en stabiliteit op internationaal en regionaal niveau te bevorderen. Deze argumenten zijn geen onderdeel van een algemeen publiek debat waarin ze met elkaar worden gewogen, maar resoneren tamelijk geïsoleerd onder de kiezers. Die opstelling roept twijfels op over de pogingen van de Referendum Commissie om een open, publiek debat op te starten.

De petitie stelt dat het referendum vol onduidelijkheden zit die in de voorlichting niet worden weggenomen. Met als gevolg dat het voor de kiezer praktisch onmogelijk is om afgewogen een stem te bepalen. Het meent met de suggestie van oneigenlijk gebruik dat dit referendum het vertrouwen in het instrument referendum beschadigt. Met de term referendum-carnaval doelen de petitionarissen van Tertium waarschijnlijk op de zigzagkoers van partijen in de Tweede Kamer. Enerzijds stemden deze in meerderheid in 2015 voor een niet bindend referendum, maar in de aanloop naar dit referendum zeiden sommige partijen toe een geldige uitslag (opkomst > 30%) te volgen. Dit is tegenstrijdig, verwarrend en verdient geen politieke schoonheidsprijs.

De oproep om de Referendumwet aan te passen snijdt hout omdat nu toch wel de overtuiging heeft postgevat dat de wetgeving veel te ruim is geformuleerd en de associatie met Oekraïne een opgeschikt onderwerp is om in een referendum te bevragen. Immers inmiddels geratificeerd door 27 van de 28 EU-lidstaten zonder de verwachting dat dit eenstemmig wordt teruggedraaid bij een mogelijke Nederlandse NEE-stem en ook nog eens over een overeenkomst die voor 80% in Brussel wordt beslist. Nederland doet op 6 april een uitspraak over 20% van een overeenkomst die al door 27 EU-lidstaten en Oekraïne is goedgekeurd. De Nederlandse wetgevers moeten zich kapot schamen dat ze deze krakkemikkige wetgeving hebben laten passeren.

Foto: Schermafbeelding van petitieStop referendum-carnaval’ op petities.nl. Initiatiefnemers Tertium, bureau voor burgerparticipatie. Zie hier.

Oekraïne-referendum: Geen JA of geen NEE, maar een juridische weeffout

Ramses Wessel is hoogleraar Internationaal en Europees Recht aan de Universiteit Twente. Hij gaat in op de achtergronden van de JA-campagne over het referendum over de associatie-overeenkomst van de EU met Oekraïne op 6 april. Wessel laat de woorden van Jan Roos van Geen Stijl voor zich spreken: ‘Wetten slopen, want we willen inspraak’. Dat zegt het volgens Wessel allemaal. Hij ziet de actie van Geen Stijl als inspelen op populisme onder het mom dat het over iets anders gaat dan waarover het gaat: ‘Het gaat helemaal niet over dat verdrag, maar over het gevoel over Europa’. Volgens Ramses Wessel wringt dat met het referendum omdat Nederlanders niet naar de EU gevraagd wordt, maar naar hun mening over de associatie-overeenkomst.

Evenals Wessel legt een andere hoogleraar Internationaal en Europees Recht Linda Senden van de Universiteit Utrecht in een uitzending van Nieuwsuur van 7 februari 2016 uit dat het Nederlandse referendum hoe dan ook geen uitspraak vraagt over de handelsbetrekkingen die in volume 80% van het verdrag uitmaken, maar uitsluitend over de politieke en juridische component. Want de handelsbetrekkingen vallen wettelijk gezien onder de bevoegdheid van de Europese Unie en daar heeft de Nederlandse kiezer geen invloed meer op. Senden ziet een juridisch probleem ‘omdat beide delen in één verdrag zijn vervat, is het haast onmogelijk over dit samenwerkingsverdrag een referendum te houden. “Welke onderdelen wijst de burger bij een ‘nee’ nu precies af? De politieke of de economische onderdelen?”’ Beseft de kiezer dat op 6 april in het stemhokje een uitspraak wordt gevraagd over 20% van de associatie-overeenkomst? Waarom ontbreekt dat in de toelichting?

De campagne over het referendum is nu ook aan de JA-kant volop begonnen nadat Jan Roos, Thierry Baudet, Geen Stijl en De Telegraaf sinds augustus 2015 lange tijd het rijk alleen had in de publiciteit. Eerst konden ze hun campagne voor een referendum houden die nadien overging in een NEE-campagne bij het referendum.

Vanuit behoefte aan verdieping en onderbouwing komt er nu aandacht in de publiciteit voor de wetenschap. Dat gaat boven de campagne uit en staat er buiten, maar kan wel samengaan met een van de kampen in de campagne. Met Ramses Wessel met één been in de JA-campagne en Linda Senden als neutrale beschouwer. Zij wijzen op het tekortschieten van de Referendumwet en de ongeschiktheid van het verdrag van de EU met Oekraïne als onderwerp voor een referendum. De kiezer wordt opgezadeld met een onmogelijke vraagstelling die niet alleen gaat over een complexe samenhang van aspecten en internationale politiek over de relaties met landen als de Russische Federatie, maar ook een uitspraak vraagt over aspecten waar de kiezer geen invloed op heeft. Deze tegenstrijdigheden wijzen op het ernstig tekortschieten van de Eerste en Tweede Kamer die met de Referendumwet wetgeving hebben laten passeren die nooit in die vorm had mogen passeren.

NB: Ramses Wessel verwijst in de uitzending van 29 januari van RTV Oost naar een bijeenkomst op de Universiteit Twente die op dinsdag 2 februari 2015 gehouden is. Zie hier voor de details en hier voor een registratie van de bijeenkomst.