Kwadratuur van de culturele cirkel: subsidie, markt en politiek

Sg33big

De aan Timbro verbonden Zweedse musicus, cultureel ondernemer en analist Lars Anders Johansson steunt theatermaakster Catta Neuding in haar streven om financiering te vinden buiten overheidssubsidie om. Neuding zegt tegen The Local dat ze zich met deze uitspraak niet populair heeft gemaakt bij haar collega’s in de cultuur. Uiteindelijk wil ze met haar theater kunnen draaien op de verkoop van kaartjes. Politiek op het toneel wijst ze af, maar met haar werkwijze heeft ze een politiek doel: de acceptatie van een met particulier geld gefinancierd theater. Vergeleken met Nederland is de greep van de staat op de samenleving veel groter.

Neuding wijst erop dat de Zweden niet de gewoonte hebben om aan de kunst te doneren. Terwijl in de VS er ‘bijna een sociale verwachting is dat men bijdraagt ​​aan de maatschappij, met inbegrip van de kunsten’. Die steun door burgers spiegelden de regeringen Rutte I en II voor als deel van de oplossing voor de kortingen op het kunstbudget. Onterecht omdat evenmin als Zweden Nederlanders die sociale verwachting voelen. Waarbij komt dat de fiscale voordelen van de VS om door schenkingen bij te dragen aan de samenleving, inclusief de kunsten in Nederland ontbreken. Zodat ons land een hybride systeem heeft met het slechtste van 2 werelden.

Johansson en Neuding maken deel uit van wat ze zelf schertsend ‘Rode Wijn Rechts’ noemen. Als reactie op ‘Rode Wijn Links’ waaronder een linkse stedelijke creatieve klasse zich schaart en dat met haar standpunten de culturele sector domineert. Zeg maar, een ‘Linkse Kerk’. Het in aantal en invloed kleine ‘Rode Wijn Rechts’ wil de vanzelfsprekendheden over cultuur en subsidie ter discussie stellen. Links produceert gepolitiseerde cultuur en rechts wil daar niet meer van hetzelfde tegenover zetten. Hoe cultuur kan bestaan die de status quo niet politiek bevraagt maar tegelijk a-politiek kan zijn is de vraag die Johannson en Neuding bezighoudt.

Interessant is de constatering van Johansson dat overheidssubsidies twee problemen met zich meebrengen. Het speelt in op mensen of organisaties in het culturele veld die beter zijn in het omgaan met subsidies dan in de uitoefening van hun creatieve beroep. Het voorbeeld van de Brabantse bkkc dat het eigen belang steeds meer ophangt aan het bemiddelen over subsidies schiet hierbij als voorbeeld in gedachten. Verder wordt de Zweedse situatie bepaald door politieke voorbehouden die op zichzelf goede doelstellingen zijn, maar ermee eindigen dat de staat de variatie in wat gezegd kan worden inperkt. Zodat consensus tot censuur verwordt.

Valt er uit het Zweedse voorbeeld iets te leren? Voorop staat dat de greep van de Nederlandse overheid op de kunstsector minder fors is. Waarmee niet gezegd is dat de Nederlandse overheid via haar subsidiebeleid niet de inhoud van de kunsten bepaalt. Juist als overheden door krimp taken afstoten moeten er politieke keuzes worden gemaakt. Weliswaar gedempt doordat er adviesorganen zoals de Raad voor Cultuur tussengeschoven zijn, maar subtiel volgt het geld het overheidsbeleid. Het geprezen bedrijfsmodel voor culturele instellingen om telkens 1/3 uit subsidie, markt en eigen inkomsten te halen wordt een valkuil voor talentontwikkeling, experiment, instellingen die op het grensvlak van disciplines opereren en uitingen die tegen de politieke en culturele consensus ingaan. Kunst is te divers om in een model te stoppen. En stop dat maar ‘ns in een model.

Foto: De Zweedse toneelschrijver August Strindberg (1849-1912), Zelfportret. Gersau, 1886.