Iedereen heeft zich opgedirkt voor fotograaf Juliusz Dutkiewicz (1834-1908). De houten olieboortoren Zygmunt in de Boekovina is versierd. Het lijkt een circusact van trapezewerkers. Toen was dit voormalig hertogdom Oostenrijk-Hongaars gebied. Nu is het noorden van de Boekovina Oekraïens en het zuiden Roemeens.
Een toelichting bij de tentoonstelling Ölrausch und Huzulenkult – Fotografische Streitobjekte aus Galizien und der Bukowina (tot 26 maart 2023) in het Volkskundemuseum in Wenen zegt (vertaald): ‘De modernste industrie in de armste regio: nergens botsten de tegenpolen meer dan aan de rand van de Habsburgse monarchie. Terwijl petroleumingenieurs en speculanten Galicië en Boekovina naar de moderne tijd katapulteerden, zochten etnografen naar de overblijfselen van een veronderstelde originaliteit bij de mensen die in de ontoegankelijke oostelijke Karpaten woonden, naar ononderbroken tradities in kleding of handwerk, gebruiken of huizenbouw.’ De Hutsuls is een etnische groep waarvan er volgens opgave van de Roemeense overheid in 1930 nog 12.456 waren.
In de foto’s van Juliusz Dutkiewicz uit de tweede helft van de 19de eeuw komen beide uitersten samen: de moderne en traditionele tijd. Of de vermeend traditionele tijd. Dus exploitatie en exploratie van deze streek die nu behoort tot de Oekraïense Oblast Iwano-Frankiwsk.
De verkenning van het eigen Oostenrijks-Hongaarse achterland past in een 19de eeuws patroon van koloniale machten die continenten verkenden en daarmee probeerden er hun stempel op te zetten. Economische en culturele macht gaan vaak nauw samen. Etnografisch onderzoek kan de claim op land of grondstoffen rechtvaardigen.
De benauwdheid van Oostenrijk-Hongarije was dat het geen koloniën had en daarom niet mee kon komen met de andere toenmalige Europese natiestaten die wereldwijd grondgebied veroverden. Dan blijft de innerlijke oriëntatiereis over. Tussen de boortorens door. Innerlijke exploratie lijkt een oud familielid van innerlijke emigratie.
Wat voor schoolreisje kan dat zijn geweest in Atjeh in 1913? In dat jaar woedde de Atjeh-oorlog nog. Wikipedia noemt het een koloniale oorlog. Zo vreedzaam was het niet in hoofdstad Kota Radja (nu: Banda Aceh).
Fascinerend is de toelichting bij de foto: ‘Een zwart-wit glasnegatief van een rij kinderen dat een houten gebouw verlaat. Links aan het lattenwerk hangen de hoedjes van de kinderen.‘
Wat is dat met de hoedjes? Zijn ze om te beschermen tegen de zon? Waarom hebben de kinderen die het houten gebouw verlaten en hun weg vervolgen hun hoedjes nog niet op?
Wanneer mogen ze hun hoedjes opzetten? Als de fotograaf of de begeleider dat zegt? Maar die zijn niet in beeld. Zoals op deze foto veel buiten beeld blijft.
De foto’s van de Franse ontdekkingsreiziger en fotograaf André Salles (1860-1929) in de collectie van de Bibliothèque nationale de France zijn prachtig. Ze geven een beeld van de laat 19de en vroeg 20ste eeuwse samenleving. Inclusief koloniale verhoudingen.
Op de bovenste foto zien we twee witte kinderen uit het oude adelijke Nederlandse geslacht Weerts de Landas Wyborgh met hun Javaanse baboe op de Franse pakketboot Oxus die een lijndienst onderhoudt vanaf Marseille naar het Verre Oosten op weg naar Batavia. Waarschijnlijk is vice-admiraal Jacques Henri Leonard Jean Sweerts de Landas Wyborgh de vader van de kinderen. Tot maart 1895 was hij adjudant van de gouverneur-generaal van Nederlands-Indië.
Beelden vertellen meer dan 1000 woorden: de zelfverzekerde kinderen en de gedienstige baboe.
Salles heeft veel foto’s gemaakt van het Franse indochina en de Antillen. Op de onderste foto wandelen op Martinique witte dames in het zwart en zwarte dames in het wit. Culturele toe-eigening kent geen grenzen.
04-Tirailleurs sénégalais. Carte postale recto “La guerre 1914 à Toulouse, nos troupes noires, les Sénégalais, la terreur noire des boches pendant l’ar[r]êt à Toulouse”. Collectie: Bibliothèque nationale de France, Bussy-saint-Georges,3.
Deze ansichtkaart roept vragen op. Zoals de tekst die vertaald zegt: ‘De oorlog van 1914 in Toulouse. 4e serie. Nr. 4. Onze zwarte troepen. De Senegalezen. De Zwarte Terreur ‘van de Moffen’. Tijdens de tussenstop in Toulouse.’
Wat bedoeld de tekst met De Senegalezen. De Zwarte Terreur ‘van de Moffen‘? De tekst lijkt te suggereren dat de Duitsers schrik of angst hebben voor de Senegalezen. Hoe realistisch was in 1914 die uitspraak?
Het is een merkwaardig tafereel daar op dat treinemplacement in Toulouse. De Senegalese militairen zijn ‘tirailleurs‘. Dat wil zeggen koloniale infanterietroepen die onder toezicht van de Fransen stonden. De Franse tekst hierover zegt het nog beeldender: ‘encadrées par des Français‘. Dat zien we op de foto. De Senegalezen worden ingelijst.
De witte Fransman op de foto tussen de Senegalezen is een burger. Wat is zijn rol? Dat is onduidelijk. Is hij een Senegalese consul of een ambtenaar van de Franse spoorwegen?
Hoe dan ook gaan de Senegalese tirailleurs richting front. Naar de loopgraven in Noord-Frankrijk. Met de kennis van nu is dat geen prettig vooruitzicht. Hoe dat met de kennis van toen was is gissen. Wisten de Franse koloniale troepen wat er van hen verwacht werd? Waarschijnlijk niet.
Nog even poseren de Senegalezen fier en trots voor de fotograaf. Voordat ze in de gehaktmolen van de oorlog verdwijnen. Nog iets langer mag de ansichtkaart blijven bestaan die de Fransen van toen wilde laten weten dat de ganse Franse Derde Republiek inclusief koloniën het eigen leger steunde en zich verzette tegen de invallende moffen. De gehate ‘Boches’ die pas vier jaar later de strijd zouden verliezen. Dat is in de realiteit van een oorlog een eeuwigheid verder.
Schermafbeelding van deel artikel ‘‘Er is te weinig oog voor het Nederlandse slavernijverleden in Azië’ van Reza Kartosen-Wong in Het Parool, 30 juli 2022,
Met de strekking van het opinie-artikel in het Parool van 30 juli 2022 van mediawetenschapper Reza Kartosen-Wong ben ik het voor 100% eens. Maar tevens vind ik Kartosens opinie verhullend en bangelijk. Alsof hij de kool en de geit wil sparen. Het had scherper en beter gekund.
De portee is dat er te weinig oog is voor het Nederlandse slavernijverleden in Nederlands-Indië. De auteur spreekt steeds over Azië. Uiteraard zaten er in de tijd van de slavernij Nederlanders op Ceylon, aan de rand van Japan en op andere plekken in Azië, maar het draaide om Nederlands-Indië. Waarom Kartosen dat uitvergroot tot ‘Azië‘ is onbegrijpelijk. Het is onnodig grof en hij maakt het er niet specifiek door. Kartosen heeft het evenmin over ‘Amerika‘ als het om de slavenhandel in de West gaat. Dat is Kartosens eerste verhulling.
Overigens ben ik eens met zijn opinie dat in het Nederlandse debat de transatlantische slavenhandel zo dominant is dat de slavenhandel in de Oost karig wordt bedeeld. Het een hangt samen met het ander.
Het verband van communicerende vaten dat in het publieke debat de dominantie van het een (West) leidt tot de veronachtzaming van het ander (Oost) noemt Kartosen niet. Of hij ziet het niet zo. Hij toont begrip voor de promotors van Keti Koti die erkenning zoeken voor ‘hun’ slavernij, maar koppelt dat niet aan het gebrek aan belangstelling voor de slavernij in de Oost.
Kartosen noemt niet de actieve en in de politiek goed geïntegreerde lobby van Caraïbische Nederlanders die het slavernijdebat domineren. Kartosens opinie roept vooral de vraag op waarom hij de realiteit van de groep van Caraïbische Nederlanders die het slavernijdebat gijzelt niet noemt. Dat is Kartosens tweede verhulling.
Mijn kritiek op het Nederlandse slavernijdebat en de dominantie daarin van de Caraïbische stem heb ik in het commentaar ‘Keti Koti kan geen nationale feestdag zijn‘ van 1 juli 2022 opgeschreven:
De lobby van Caraïbische Nederlanders in media, musea, universiteiten, instituten en politiek is vele malen sterker dan de lobby van de Ind(ones)ische Nederlanders. Met de Black Lives Matter beweging als rugwind hebben zwarte Nederlanders uit de Caraïben in dit debat over slavernij afgelopen jaren definitief het initiatief naar zich toegetrokken ten koste van andere groeperingen.
En:
Het initiatief om Keti Koti als pars pro toto van de slavernij en het kolonialisme te beschouwen is onevenwichtig. Dat is neo-slavernij die nabestaanden van andere slaven achterstelt en een tweede maal koloniseert. Deze vorm van nieuwe onderschikking kan niet de opzet van een nationale feest- en herdenkingsdag van de slavernij zijn.
Het komt in het verlengde van Kartosens zwijgen en ontbrekende analyse van hoe het slavernijdebat in Nederland zich in allerlei geledingen ontwikkelt, makkelijk en gemaakt manmoedig over om Piet Emmer en Kester Freriks als ‘activistische kolonialen‘ te framen. Het lijkt er sterk op dat dit een afleiding is voor het gebrek aan Kartosens moed om zich kritisch te richten tot de Caraïbische Nederlanders die de ‘Aziaten‘ in het debat opzijzetten. Dat doet vermoeden dat Kartosen gewiekst naar rechts schopt, maar te bevreesd is om naar links uit te halen. Dat is de derde verhulling.
Kartosens opinie bevat een goede aanzet tot een evenwichtige analyse. Met hem zijn vele opinieleiders van mening dat het debat over het slavernijverleden onevenwichtig is scheefgegroeid. Om dat de corrigeren moet hij zich niet richten tot wat hij ‘activistische kolonialen‘ noemt, maar tot de ‘activistische neokolonialen‘ die het slavernijdebat naar zich toe hebben getrokken. Kartosen, toon moed, herschrijf de opinie en noem man en paard.
De Eerste Lombokexpeditie was een militair conflict tussen Bali en Lombok. Beide eilanden riepen de hulp van Nederland in. Dat koos voor Bali. Dat heeft Lombok geweten. ‘Als onderdeel van de oorlog roofde de Nederlandse overheid vande radja van Lombok, zijn overleden familieleden en vermoorde volgelingen 230 kilo goudgeld, 7199 kilo zilveren munten en ruim duizend andere kostbaarheden‘, aldus Wikipedia.
Op deze foto’s waadt de cavalerie van het Koninklijk Nederlands-Indische Leger (KNIL) door een rivier bij Djangkok, op de weg van havenstad Ampenan naar hoofdstad Mataram op Lombok. Links ligt een bamboebrug, maar die wordt niet gebruikt. Het kan zijn dat de brug niet stevig genoeg was of een minder martiaal plaatje opleverde voor het thuisfront.
We weten weinig meer van de verdeel en heers politiek van het koloniale bestuur. Ook toen al noemde Nederland een oorlog een expeditie, zoals Poetin een oorlog een speciale militaire operatie noemt. Niks nieuws onder de zon.
Tempo doeloe, ofwel tijd van vroeger, die grofweg liep van 1870 tot 1914 zou een goeie ouwe tijd zijn geweest. Of dat klopt is een kwestie van perspectief.
De bruinige sepia tint van de foto’s waardoor ze beter houdbaar waren zou volgens een uitleg geassocieerd worden met veroudering en nostalgie. Klopt dat, zijn veroudering en nostalgie niet tegengesteld aan elkaar? Het eerste bevestigt wat het laatste ontkent.
Dat soort overwegingen laat onverlet dat KNIL-arts en fotograaf Chris Neeb mooie foto’s heeft gemaakt die de tijd van vroeger hebben vastgelegd. Wat we er nu ook van vinden. In 1897 gaf hij samen met luitenant Wim Asbeek Brusse het boek met foto’s ‘Naar Lombok‘ uit. Waarschijnlijk kenden beide officieren elkaar uit Palembang op Sumatra.
Deel van column ‘Geen Keti Koti voor ons‘ van Ellen Deckwitz in NRC, 30 juni 2022.
De column ‘Geen Keti Koti voor ons‘ van Ellen Deckwitz benoemt vanuit familieniveau de achterstelling in Nederland van de nabestaanden van Oost-Indische slaven ten opzichte van de nabestaanden van West-Indische slaven. Dat is een structurele weeffout.
De lobby van Caraïbische Nederlanders in media, musea, universiteiten, instituten en politiek is vele malen sterker dan de lobby van de Ind(ones)ische Nederlanders. Met de Black Lives Matter beweging als rugwind hebben zwarte Nederlanders uit de Caraïben in dit debat over slavernij afgelopen jaren definitief het initiatief naar zich toegetrokken ten koste van andere groeperingen.
Vele voormalige Surinamers en Antillianen hebben belangrijke functies in de overheid. Zoals de in Suriname geboren Rabin Baldewsingh. Ze lijden aan kortzichtigheid en maken de fout de stemming van hun moederland een-op-een naar Nederland te willen vertalen.
Schermafbeelding van deel interview ‘Belangrijke adviseur regering: maak van Keti Koti een nationale feestdag, met de koning erbij‘ met Rabin Baldewsingh in de Volkskrant, 30 juni 2022.
In een video van het Caribisch Netwerk zegt een medewerker van het Tropenmuseum dat het Nederlands kolonialisme een ‘wereldwijd verhaal’ is. Maar in de achtergrond van de medewerkers en de inrichting van tentoonstellingen van het Tropenmuseum is dat niet terug te vinden. Het blijft bij mooie woorden die niet worden waargemaakt. Caraïbische medewerkers en thema’s domineren het debat en de beeldvorming. Is het toeval dat de artistiek directeur van de NMVW, waar het Tropenmuseum onderdeel van is, afkomstig is uit Jamaica?
Caraïbische Nederlanders haken handig aan bij een beweging die veel politieke steun krijgt, hebben een tamelijk eenduidig profiel en claimen eenzijdig het antwoord op de schuldvraag over het kolonialisme te hebben en stellen dat hun voorouders de grootste slachtoffer van het kolonialisme waren. Dat laatste is historisch onjuist, maar dat dringt in het publieke debat niet door. In musea en universiteiten komt dat geluid niet goed tot uiting. De tegenstem ontbreekt.
De opwaardering van de West en afwaardering van de Oost in de aandacht voor kolonialisme en slavernij is een structureel probleem. Vraag is of dat typisch Nederlands is of ook in voormalige koloniale machten voorkomt die zowel in de Oost en de West koloniën hadden. In februari 2021 schreef ik het onderstaande bij een bespreking van de documentaire ‘Nieuw Licht – Het Rijksmuseum en de slavernij’:
1) Het is onbegrijpelijk dat terwijl expliciet in de documentaire gezegd wordt dat de slavernij in de Oost omvangrijker was dan die in de West, daar in de documentaire nauwelijks iets van terug te vinden is. Was het reisbudget onvoldoende, had de producent geen Indonesische of Nederlands-Indische contacten of was deze reductie een bewuste, politieke keuze? Dat heeft als gevolg dat nu alles in een zwart-wit perspectief geplaatst wordt. Dat is echter een te grove tegenstelling. Wat resteert is een eenzijdig Caraïbisch perspectief. Maar zo was de realiteit van toen niet, en zo is de realiteit van nu niet. De grijs- en bruintinten ontbreken en zijn weggemoffeld. Ook op een andere manier ontstaat vertekening. De tragiek van de historische slavernij is ook dat de zwarte mensen geen homogene groep vormden en naast slachtoffer ook dader konden zijn. Ook die nuancering ontbreekt in de documentaire.
Het initiatief om Keti Koti als pars pro toto van de slavernij en het kolonialisme te beschouwen is onevenwichtig. Dat is neo-slavernij die nabestaanden van andere slaven achterstelt en een tweede maal koloniseert. Deze vorm van nieuwe onderschikking kan niet de opzet van een nationale feest- en herdenkingsdag van de slavernij zijn.
Het voorstel om van Keti Koti eens in de vijf jaar een nationale feestdag met een vrije dag te maken moet afgewezen worden. Het is ongepast. Het verbindt niet, maar verdeelt. Zoals de column van Ellen Deckwitz illustreert. De herdenking van de slavernij kan niet exclusief aan een doelgroep verbonden worden die zich het onderwerp toe-eigent door de voorwaarden ervan te bepalen.
Bewogen Koper (1993) is een documentaire van Johan van der Keuken waarvan de herinnering eraan zich opdringt in het kijken naar deze foto’s uit voormalig Belgisch Congo. Een samenvatting zegt: ‘Op antropologisch onderzoek gebaseerde documentaire waarin de opmerkelijke transformatie van het Westerse blaasorkest in verschillende niet westerse culturen wordt onderzocht. Van der Keuken filmde en Noshka van der Lely nam het geluid op van orkesten uit Nepal, Ghana, Suriname en Indonesië. De nadruk wordt gelegd op de assimilatie van de, veelal tijdens de kolonisatie ongevoerde marsmuziek in de autochtone muzikale traditie. Diverse orkestleden worden geïntroduceerd, waarbij een beeld wordt geschetst van het dagelijkse leven. Een belangrijk onderdeel daarvan is de beleving van religieuze riten bij bruiloften en begrafenissen, waarbij de muziek een grote rol speelt.‘
Een westerse fanfare met westerse instrumenten als uiting van westers kolonialisme, is dat het? Hoe moeten we dat achteraf waarderen? Het is een gemengd beeld van omgekeerde culturele toe-eigening ofwel cultureel imperialisme.
Op deze foto’s loopt de assimilatie via godsdienst. Overigens is assimilatie een lastig woord dat zowel ‘gelijkmaking‘, ‘aanpassing‘ als ‘verandering‘ betekent. Wat is het hier? De Jezuïtische paters van de Kwango-Missie doen aan verheffing en educatie.
De Trompet-Pater staat op beide foto’s rechts. In een smurf-verhaal zou zijn functie en zijn attribuut rolvast zijn. Hij lijkt de leider van het blaasorkest. Dat zo te zien geen saxofoon bevat. Toch een door een Belg uitgevonden instrument. Te moeilijk om te bespelen, te duur?
Ach, we kunnen terugblikkend ons er alleen maar over verwonderen dat zulke blootsvoetse fanfares onder de palmen bestonden. Hoe klonken ze? Wat brachten ze in hun land teweeg in de muziekuitoefening toen de paters door de dekolonisatie waren gedwongen om hun biezen te pakken? Het is gissen.
De mengvorm van Noord en Zuid vertegenwoordigt de Ethiopische saxofonist Gétatchèw Mèkurya (1935-2016) die de vergelijking met westerse saxofonisten als Archie Shepp of Ornette Coleman kan doorstaan. Ongepolijstheid is een kwaliteit als het leidt tot vrijheid en lak aan westerse conventies. Elementaire eenvoud. Onze oren moeten er wellicht even aan wennen, maar dan blijkt de uniekheid:
Schermafbeelding van deel artikel ‘Met de collectie wordt ‘onzorgvuldig omgegaan: Wat gebeurt er straks met het Afrika Museum?‘ van 23 april 2022 in NRC met gewijzigde kop. In de browser staat ‘onenigheid-over-de-koers-bedreigt-afrika-museum‘.
Op 23 april 2022 plaatste ik het commentaar ‘Elementen voor een vervolg op een artikel in NRC over Afrika Museum‘ naar aanleiding van een artikel in NRC van die dag van Marit Willemsen over het Afrika Museum. Ik vond dat Marit Willemsen vele kansen had laten liggen en niet erg diep op dit onderwerp was ingegaan. In mijn commentaar beredeneerde ik wat zij ongenoemd had gelaten. Het commentaar sloot ik af met de volgende woorden:
Schermafbeelding van deel commentaar ‘Elementen voor een vervolg op een artikel in NRC over Afrika Museum‘ van George Knight, 23 april 2022.
Nu is de kop die op 23 april 2022 luidde ‘Onenigheid over de koers bedreigt Afrika Museum‘ veranderd in ‘Met de collectie wordt ‘onzorgvuldig omgegaan: Wat gebeurt er straks met het Afrika Museum?‘. De kop van de papieren versie van 25 april 2022 luidde weer anders: ‘Ruzie bedreigt het Afrika Museum‘.
De beslissende rol van de eindredactie van NRC valt op. Die doet meer dan het monteren van teksten, maar geeft daar ook kleuring aan. Die rol stopt blijkbaar niet op en kort voor 23 april 2022, maar gaat ook na publicatie in papier en online nog door.
Sleutelen achteraf aan koppen door eindredacties moet terughoudend gebeuren. Want de archieffunctie van een medium wordt erdoor verstoord. Wat was er volgens de eindredactie van NRC fout aan de eerste kop ‘Onenigheid over de koers bedreigt Afrika Museum‘? Is de hoofdredactie van NRC door een van de betrokkenen na publicatie van het artikel van Marit Willemsen aangesproken door een van de twee in het artikel genoemde betrokken organisaties en heeft die druk gezet om de kop te wijzigen? Het hoeft niet zo te zijn, maar de wijziging roept deze optie over zich af.
De wijziging van de kop roept de vraag op waarom er een nieuwe kop is gekomen. Werd achteraf de kop van 23 april 2022 niet goed bevonden door iemand die de eindredactie die de eerste kop maakte heeft teruggefloten? Het is moeilijk in te schatten omdat het niet bij het artikel met de nieuwe kop wordt gemeld. Zodat het lijkt alsof de tweede kop de oorspronkelijke kop was. Het melden van wijzigingen in een artikel is blijkbaar bij NRC geen gebruik. Bij veel Angelsaksische media is dat wel zo. Zij melden dit soort wijzigingen nauwgezet.
De tweede kop is dubbelzinnig en minder duidelijk dan de eerste kop. Verwarrender dus. Het woord ‘onzorgvuldig’ wordt tussen enkele aanhalingstekens geplaatst. Dat kan betekenen dat het om een citaat gaat. Maar het kan ook betekenen dat het om een gefingeerd citaat gaat. Van wie blijkt niet uit de kop.
Het lijkt er sterk op dat de eindredactie van NRC zelf behoefte heeft aan eindredactie. In elk geval legt de wijziging van de kop opnieuw de focus op de onenigheid tussen het NMVW en de Congregatie van de Heilige Geest over het Afrika Museum.
Schermafbeelding van deel artikel ”Onenigheid over de koers bedreigt Afrika Museum‘ in NRC, 23 april 2022. Met kop die achteraf door NRC is gewijzigd. Via commentaar van George Knight, 23 april 2022.
NRC heeft geprobeerd om in een artikel over het Afrika Museum nuances aan te brengen en suggestieve opmerkingen achterwege te laten. Het geschil tussen het NMVW (Nationaal Museum van Wereldculturen) en de Congregatie van de Heilige Geest over het Afrika Museum in Berg en Dal ligt gevoelig. De Congregatie heeft de huurovereenkomst met het NMVW per 1 januari 2025 opgezegd. Tegen welke achtergrond speelt de controverse? Deze reactie probeert de basis voor een onderzoeksartikel te leggen dat oordeelt op basis van feiten en cruciale omstandigheden.
Schermafbeelding van deel artikel ‘Onenigheid over de koers bedreigt Afrika Museum‘ van Marit Willemsen in NRC, 23 april 2022.
Moralisme
Het NMVW moraliseert. Dat is een prima verdedigingslinie om politiek en media op afstand te houden. Ze breken er niet doorheen of missen het besef dat dit een kwestie is. Gemoraliseer is een gevaar als het afleidt van het passende antwoord. Of liever gezegd van het stellen van de goede vragen. Daar gaat het artikel mank aan.
NRC-correspondent Oost-Nederland Marit Willemsen laat in haar artikel ‘Onenigheid over de koers bedreigt Afrika Museum‘ van 23 april 2022 de woordvoerder van het NMVW praten en citeert geen antwoorden op scherpe vragen die ze hem stelt. Zodat men hieruit mag afleiden dat ze die vragen niet heeft gesteld.
Moralisme is niet waar het geschil over het Afrika Museum tussen het NMVW en de Congregatie over gaat. Het gaat over geld en macht.
Tussen de abstractie van mooie woorden die niet te verifiëren zijn en de macht van het geld dat zich grotendeels achter de ambtelijke en politieke schermen afspeelt kan een museum getoetst worden aan professionaliteit. Opvallend is dat beide partijen vinden dat het daar bij de ander aan schort. Kan het allebei waar zijn?
Gebrek aan professionalismeen strijd om geld
Het gebrek aan professionalisme van het NMVW dat in 2020 17,5 miljoen euro via regelingen van OCW ontving om een professionele museale organisatie op te bouwen zou door twee vragen die in het artikel onvoldoende aandacht krijgen bevraagd kunnen worden.
De eerste vraag is waarom het NMVW in het beleid mensen centraal stelt en objecten afwaardeert. Of attributen zoals toenmalig directeur Stijn Schoonderwoerd in 2019 zegt. Wat is de rol van de kunstobjecten in de collectie? Ze lopen het lot om tot een plaatje bij een praatje dat het NMVW wil verkondigen te verworden. Dat roept de vraag op waar de drie musea voor staan die samenwerken in de koepel NMVW en wat voor zelfbeeld degenen hebben die het beleid bepalen.
Zijn het kunstmusea die uitgaan van de objecten of eerder historiserende musea die aan de hand van de objecten een verhaal vertellen? Vanzelfsprekend is de keuze voor het laatste niet. Integendeel. Buitenlandse etnografische musea als het Duitse Hombuld Forum zetten de objecten centraal in hun presentatie. Dat hoeft per definitie ook weer niet, maar aanvaardt het evenmin als vanzelfsprekendheid dat objecten niet centraal worden gesteld.
De andere vraag die niet gesteld wordt is of het NMVW standaard volgens de geldende museale normen werkt. Dat zou een vanzelfsprekendheid moeten zijn voor musea die zijn aangesloten bij het Museumregister en de Museumvereniging. Daarbij komt dat het NMVW een budget van 24 miljoen euro heeft (2020). Zo’n bedrag brengt verplichtingen over de verantwoording van de werkwijze en de besteding met zich mee. Aanleiding voor twijfel voor de juiste besteding van het budget zijn herhaaldelijk optredende onregelmatigheden met klimatisering, brandveiligheid en slordige behandeling van objecten. Dat moet in kaart gebracht worden.
Identiteit
Willemsen praat direct met de Engelssprekende Jamaicaan Wayne Modest over Afrika en vertegenwoordiger Carel Verdonschot van de Congregatie mag daar op reageren. Het is de vraag of dat een evenwichtige journalistieke opstelling is. Daarbij komt dat het lijkt alsof van Modest vanwege zijn persoonlijke achtergrond wordt gedacht dat hij meer recht van spreken heeft. Maar heeft hij daarover meer te vertellen dan de paters van de Congregatie die betrokken zijn bij het Afrika Museum? Terwijl de laatsten daar gewoond en gewerkt hebben en het nog maar de vraag is of Modest ooit in Afrika is geweest.
Dat is het mechanisme van identiteit waardoor het artikel uit het lood komt te staan. Door die oppervlakkige laag vernis over identiteit weten tot nu toe alle artikelen over het NMVW niet tot de kern door te dringen. Ze graven niet dieper, maar blijven aan de oppervlakte van de vernislaag hangen. Dat proberen te bewerkstelligen is een defensieve strategie van het NMVW.
Identiteit die ons reduceert tot een enkel hokje is een belediging voor ons denken. ‘We zijn méér dan man, vrouw, wit, zwart, lesbisch of hetero‘, zegt Kwame Anthony Appiah. Journalisten die er stilzwijgend van uitgaan dat een enkel hokje veel, zo niet alles verklaart bezondigen zich aan lui denken.
Huidskleur is precair om te benoemen en behoort in positief noch in negatief opzicht een verschil te maken over de inhoud. Het NMVW zet het via het optreden van Modest bewust in als joker en verbindt het direct met uitspraken over kolonialisme of slavernij die daarmee geabsolveerd worden en niet meer open ter discussie kunnen worden gesteld.
Journalisten zijn terecht huiverig om daar verdere vragen over te stellen omdat ze dan raken aan de identiteit van de woordvoerder. Hun kompas wordt stuk gemaakt. De roze olifant in de kamer is in dit geval zwart. Wat niet wordt gezegd over het NMVW wordt zo interessanter dan wat wel wordt gezegd.
Pure overtuiging
Het artikel is interessant vanwege de impliciete claim van het NMVW op de meest pure overtuiging. Dat is als vanouds het voorrecht van religieuze organisaties als de paters van de Congregatie. Dat voorrecht betwist het NMVW door er haar eigen ietsistisch moralisme tegenover te zetten.
Zo ontstaat een onuitgesproken ideeënstrijd tussen de spiritualiteit van het NMVW die een combinatie is van marketing, zingeving, linksige politiek en claims op eigentijdsheid en moderniteit, en de traditionele godsdienst van de Congregatie die in eeuwen binnen marges is vastgelegd.
Deze claims en verschillen voeden het onbegrip tussen beide partijen. De vaagheid van het NMVW geeft deze organisatie manoeuvreerruimte en onduidelijkheid, terwijl de fixatie van de Congregatie traditie en voorspelbaarheid geeft.
Het is verre van verwonderlijk dat het NMVW beter bij de tijdgeest aansluit en vertegenwoordigers van de media zich daar beter mee kunnen identificeren. Zonder het volledig te hoeven begrijpen. Dit wordt versterkt doordat het NMVW door de gezochte vaagheid van overtuiging die brede marges opzoekt en zo bijna iedereen een mentale plaats biedt, terwijl het katholicisme van de paters strikter bepaald is en die manoeuvreerruimte mist.
Door sluimerende misbruikschandalen binnen de katholieke kerken hebben katholieke organisaties ook nog eens een slechte pers gekregen. Wat uiteraard niets met deze kwestie te maken heeft. Maar het bepaalt de beeldvorming. Van publiek en journalistiek.
Schermafbeelding van deel paragraaf ‘Missiepartners‘ van het NMVW op site Afrika Museum. Met tekst: ‘Mission first. Wij zijn een missiegedreven organisatie. Ons doel is te inspireren tot een open blik op de wereld en bij te dragen aan wereldburgerschap. In Nederland en ook elders in de wereld. Wij vertalen die missie door in al onze activiteiten, ook zakelijk. Onze partners delen die visie. Ook voor hen geldt: mission first. Dat betekent dat samenwerking meer zal opleveren dan geld alleen.
Slag in de media
Het NMVW profileert zich in de media met linksig identitair denken en ietsistisch moralisme waarvan journalisten in hun achterhoofd denken dat ze het met goed fatsoen niet tegen kunnen spreken. Omdat dat ongepast is en omdat de overtuiging van het NMVW zo vaag is dat het weinig om het lijf heeft. Daarmee heeft het NMVW de slag in de media al gewonnen.
Die slag houdt in dat het niet meer over de inhoud gaat. Dat het niet concreet en verifieerbaar wordt. Dat het museale professionalisme van het NMVW niet ter discussie wordt gesteld. Dat de rol van de kunstobjecten niet centraal staat. Wat het NMVW beweert blijft vaag en abstract. Wereldburgerschap, eigentijdsheid. diversiteit, dekolonisatie. Vul maar in, het claimt van alles en zegt niks. Geen journalist die voldoende doorvraagt.
Achter die vaagheid zit een bewuste strategie van het NMVW dat jaarlijks dus 17,5 miljoen euro overheidssubsidie ontvangt en dat veilig wil stellen. Binnen het ministerie van OCW heeft het NMVW niet onpartijdige medestanders die de openbaarheid en verantwoording uit de weg gaan, maar zich wel vanachter de schermen in de kwestie blijven mengen. Is het een wonder dat de Congregatie door OCW niet wordt aanvaard als serieuze gesprekspartner?
Vervolg: een duurzaam artikel
Het Afrika Museum van voor de fusie van 2014 werd in de jaren daarvoor positief beoordeeld door de Raad voor Cultuur en visitatierapporten. Is het omgekeerde waar dat de huidige bedrijfsvoering van het Afrika Museum door het NMVW aan kwaliteit heeft ingeboet? Dat zou nader onderzocht moeten worden. Waarom begrijpt Modest niet dat hij met de verwijzing naar de in 2007 ingerichte ‘duistere’ eerste verdieping feitelijk zijn eigen NMVW een brevet van onvermogen geeft?
Het artikel vraagt óf om een antwoord met detaillering door een deskundige met kennis van zaken over het reilen en zeilen van het NMVW én het Afrika Museum óf om een vervolg dat het perspectief van de Congregatie beter doet uitkomen dan deze poging van Marit Willemsen. Ook de rol van OCW kan in zo’n artikel nader uitgewerkt worden.
Wellicht kan de onderzoeksredactie van NRC helpen om door factcheck de feiten en claims op moraliteit van NMVW en Congregatie op een rijtje te zetten voor de basis van een duurzaam artikel dat zich niet laat leiden door oppervlakkigheden die afleiden van de zaak. Niet in het minst over geld en macht. Hard geld gaat voor slappe praatjes. De lezer verdient beter dan een impressie.