Sterk pleidooi van de Franse filosoof en romancier Pascal Bruckner in interview in het FD om diversiteit breder te interpreteren dan huidskleur. Sociaal-culturele onderwerpen als identiteit drukken de sociaal-economische onderwerpen (sociaal-economische status, opleidingsniveau) weg zonder dat dit goed beseft wordt. Dat is een ongewenste en eenzijdige situatie. Het lijkt een taboe dat zo sterk is dat het niet eens als probleem benoemd wordt.
Via een omweg krijgt Bruckner ook gelijk voor wat Nederland betreft. De kunstsector is er een duidelijk voorbeeld van hoe die eenzijdige aandacht voor huidskleur ontspoort. Bizar en tamelijk onverklaarbaar is dat in Nederland de kunstsector een Code Diversiteit en Inclusie als norm heeft ingesteld die allerlei soorten achterstelling van minderheidsgroepen in beschouwing neemt, waaronder sociaal-economische status. Naast gender, beperking, seksuele oriëntatie, religie opleidingsniveau en leeftijd.
Maar in de media, de kunstjournalistiek, de kunstsector en de publieke opinie lijkt die brede opvatting van diversiteit niet door te dringen. Het wordt nog steeds weggemoffeld ten koste van het dominante debat over identiteit, huidskleur, ras, slavernij en kolonialisme dat door radicale groeperingen wordt gevoed. Als hun inzet begrijpelijk is, dan is die van de kunstjournalistiek of de kunstsector niet. Die laatste is lui en gemakzuchtig, en laat zich vooral kennen als -hier komt het scheldwoord- elitair.
Want het lijkt er sterk op dat hoogopgeleide kunstjournalisten en kunstbobo’s zich meer kunnen identificeren met buitenlandse, zwarte kunstenaars die doorgaans ook een goede opleiding hebben en uit de hogere middenklasse afkomstig zijn, dan met witte, Nederlandse kunstenaars met een sociaal-economische achterstandspositie, weinig netwerk en gebrekkige sociale vaardigheden. Het is de vraag of deze kunstjournalisten en kunstbobo’s hun eigen gebrekkige blik beseffen of dat ze die juist bewust in stand houden. Wat is trouwens kwalijker?
Hoe dan ook is het de hoogste tijd dat in het debat over achterstanden en de terecht oproep om die weg te werken de obsessie met huidskleur stopt en ophoudt de belangrijkste norm te zijn die bepaalt wat achterstand is. Hoewel zoals gezegd de leidende gedragscode in de kunstsector daar allang aan voorbij is gegaan. De sociaal-economische norm is belangrijker en omvangrijker en verdient het om dominant te zijn in het debat. In de praktijk zullen in veel gevallen trouwens identiteit en sociaal-economische achterstand samenvallen, zodat dit onderwerp niet uit het debat hoeft te verdwijnen. Maar het kader waarbinnen het besproken wordt verdient het om breder te zijn.
Het is niet zinvol om witte mensen in een achterstandspositie die er economisch en sociaal slecht voorstaan te verwijten dat ze lid zijn van een bevoorrechte klasse, terwijl zij of hun ouders en kinderen daar nooit van hebben geprofiteerd. Dat maakt mensen terecht opstandig en drijft ze in de armen van ultra-rechts. Als vervolgens (kunst)journalisten en kunstbobo’s de retoriek van links-radicale activisten overnemen en blijvend verkondigen, en de witte achterstandsgroepen verwijten ultra-rechtse sympathieën te hebben, dan wordt het misverstand versterkt en de kloof verder verbreed. Deze kunstjournalisten en kunstbobo’s maken zo een gevolg tot oorzaak en denken in hun dwaling zelfs dat ze het goede doen.
In het verlengde hiervan dient bij de collectievorming van musea beter beseft te worden dat kunst van witte Nederlandse kunstenaars met een lagere sociaal-economische status eveneens ondervertegenwoordigd is als kunst van andere achterstands- en minderheidsgroepen.
Foto: Schermafbeelding van deel artikel ”Interessant: alleen blanken worden gesommeerd diverser te zijn’’ in het FD, 29 januari 2021.