Verwarrende beeldvorming van media over gedragsproblemen meisjes van 11 tot 16 jaar

Schermafbeelding van deel artikel ‘Gekke inhaalslag’ meisjes: vaker gedragsproblemen, meer drugs- en alcoholgebruik‘ van NOS, 14 september 2022.

Sommige berichten in de media over de gedragsproblemen van meisjes van 11 tot 16 jaar (in hedendaags jargon ‘meiden’ genoemd) zijn lastig te plaatsen. Omdat ze in woord en beeld een direct verband leggen met school. 

Er wordt een rechtstreeks verband gelegd tussen de ‘prestatiedruk’ op school en de gedragsproblemen van de meisjes. Maar onderzoeken over het niveau van het Nederlandse voortgezet onderwijs (en de basisschool) en observaties van de onderwijsinspectie wijzen een andere kant op. Ze geven aan dat het lager en middelbaar onderwijs afglijdt. 

Schermafbeelding van deel artikelHet Nederlandse onderwijs glijdt af: al 20 jaar daalt niveau, zegt inspectie’ van NOS, 11 april 2018.

Volgens het rapportStaat van het Onderwijs 2016/2017‘ uit 2017 glijdt het onderwijs al 20 jaar af. Het niveau daalt. De normen dalen. De afgelopen jaren is dat niet verbeterd. Integendeel door de corona-pandemie is het niveau verder gedaald. Kortom, het niveau van het Nederlands voortgezet onderwijs daalt al 25 jaar. Er wordt geen ambitieus voortgezet onderwijs aangeboden in Nederland. 

Hoe kan het dan zoals sommige media constateren dat genoemde meisjes met toenemende gedragsproblemen niet kunnen voldoen aan de prestatiedruk op school? Terwijl het niveau al 25 jaar daalt en de normen naar beneden zijn bijgesteld. Hoe kunnen een lager onderwijsniveau en naar beneden bijgestelde normen leiden tot een hogere prestatiedruk?

Dat de gedragsproblemen van de meisjes bestaan is duidelijk. Maar dat de prestatiedruk op school daarvan een belangrijke oorzaak is valt lastig te beredeneren. Het artikel van de NOS citeert een hoogleraar die oorzaken noemt voor het afgenomen welbevinden van de meisjes: ‘alcohol- en drugsgebruik, gedragsproblemen en hyperactiviteit‘.

Schermafbeelding van deel artikel De mentale gezondheid van meisjes is in vier jaar sterk verslechterd. Corona speelt mee, maar er is meer aan de hand‘ in NRC, 13 september 2022.

Hoe was het dan gesteld met de gedragsproblemen en de ‘schoolstress‘ van de meisjes van 11 tot 16 jaar in 1997, 1977 of 1957 toen het niveau van het Nederlands voortgezet onderwijs hoger was en de prestatiedruk navenant hoger was dan in 2022? Wat hebben we daar ooit over gehoord? Of ontbrak toen in media en samenleving de fijngevoeligheid om daar aandacht aan te besteden?

De oorzaak voor de gedragsproblemen van de meisjes lijkt daarom niet op school, maar elders te liggen. De media zouden er daarom verstandig aan doen om niet de school te kiezen voor hun beelden en gesprekjes met de meisjes. Zo geven de media een verkeerde indruk van de oorzaak van de gedragsproblemen. Die liggen voornamelijk buiten school.

Schermafbeelding van deel artikel Prestatiedruk zorgt voor ongelukkige meisjes. Terwijl ze allemaal een fijne jeugd verdienen | commentaar‘ van Annelies Karman in De Gooi- en Eemlander, 15 september 2022.
Advertentie

Theater en religie putten uit dezelfde bron. Reformatorische kringen negeren dat door religie geen schijnwereld te noemen

Update 24 januari 2022: Teun van der Keuken schrijft in zijn Volkskrant-column van 23 januari 2022 dat kunst net als de kerk een uitdrukking van het Hogere is. Hij omschrijft dat ook als het ongrijpbare. Van der Keuken doet een aardige poging om kunst en religie te vergelijken, maar dringt naar mijn idee niet tot de kern door. Zijn framing van het Hogere introduceert onnodige vaagheid. In dit commentaar uit 2018 naar aanleiding van een toen actuele kwestie probeerde ik aan de hand van het ontstaan van theater en religie aannemelijk te maken dat ze twee kanten van dezelfde medaille zijn. Ooit waren ze inwisselbaar, daarna zijn ze enigszins uit elkaar gegroeid, maar nog steeds hebben ze sterke overeenkomsten. Orthodoxe kerkleiders die theater en kunst afwijzen doen dat uit kerkpolitieke redenen. Dat ze geen inhoudelijke (historische) redenen hebben voor deze afwijzing probeer ik in dit commentaar aannemelijk te maken. 

Minister Slob (Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media) gaf vandaag antwoord op kamervragen van Peter Kwint (SP). Het ging over het bericht dat een docent op een reformatorische school mag worden ontslagen om een theaterstuk. Niet vanwege de inhoud, maar vanwege de vorm. Het gaat om leraar Nederlands en SGP’er Arjan van Essen die ontslagen is door het Driestar College in Gouda omdat hij met zijn toneelstuk ‘Kop of Munt’ de schouwburg ingaat. Het ging op 3 november in première. Minister Slob (Christen-Unie) licht toe, maar vergoelijkt de schorsing ook. In een reactie op de affaire Van Essen voert het CIP dominee Meeuse op die meent dat ‘theater niet past bij de reformatorische identiteit’. Maar hij gaat verder dan dat door het theater ervan te beschuldigingen een ongeschikte kunstuiting te zijn en dat het de werkelijkheid tot een spel wil maken. Dat is grof. Hij meent zelfs dat achter de toneelwereld een “schijnwereld” schuilgaat. Dat kan Meeuse allemaal wel vinden, maar hij lijkt voorbij te gaan aan de oorsprong van religie en de gemeenschappelijke kenmerken die het heeft met theater. Mijn reactie op de FB-pagina van het CIP bij bovenstaande posting.

Het merkwaardige aan de opvatting van dominee Meeuse is dat hij negeert dat drama en religie uit dezelfde bron zijn ontstaan en kinderen van dezelfde ouders zijn. Namelijk rituelen en dramatisering. Dat werkt nog steeds door in godsdienst. Wie aanwezig is bij een kerkdienst in een reformatorische kerk ervaart dit met eigen ogen. Vertegenwoordigers van de kerkorganisatie kruipen in de huid van het opperwezen en ‘doen alsof’. Dat is het kernmerk van acteren. Ze bootsen op een zich repeterende wijze een handeling na. Eeuwenlang. Geestelijken treden als het ware buiten de werkelijkheid en streven ernaar om via een verhaal verbinding met iets hogers, iets verticaals aan te brengen. Naargelang het soort religie en het soort theater is dat een combinatie van schoonheid, inzicht, lering, vermaak, instructie of wat dan ook. De bezoekers worden niet als individu, maar als publiek aangesproken zodat ze zich met elkaar kunnen verbinden.

Dominees of voorgangers zijn de vertellers of bemiddelaars die het publiek bij de hand nemen. Een kerkgebouw is identiek aan een theater met een proscenium en de vierde wand die doorbroken wordt. Die gemeenschappelijke bron van godsdienst en theater valt te herkennen in de kerkdienst die in grote lijnen dezelfde opbouw en kenmerken heeft als een traditioneel toneelstuk. De toneeltekst in het theater is het heilige boek in religie. Het kan dat de reformatorische identiteit zich om welke reden dan ook verwijderd heeft van de eigen religieuze en rituele traditie en er nu afstand van neemt door zich te concentreren op het woord en het beeld daaraan ondergeschikt te maken. Maar dat rechtvaardigt niet om het theater afzonderlijk in een kwaad daglicht te stellen.

Dominee Meeuse zeg in een interview met het Nederlands Dagblad dat volgens hem achter de toneelwereld een “schijnwereld” schuilgaat met ‘vaak “een bedrieglijke boodschap die mensen aftrekt van het wezenlijke geluk dat Gods Woord ons voorhoudt.”’ Het is vanuit zijn religieuze overtuiging begrijpelijk dat Meeuwse dat zo ziet, maar tegelijk is het onwaarachtig omdat de wereld van een kerkgenootschap bij uitstek opgevat kan worden als een schijnwereld.

Theater en religie horen heel goed bij elkaar omdat ze twee van hetzelfde zijn en allebei uitgaan van schijnwerelden. Anders gezegd, door fictionaliseren en dramatiseren bouwen zowel theater als religie door afspraken met het publiek een in zichzelf gesloten logica op die buiten de vier wanden van de sacrale plek (kerk, toneelpodium) niet in die vorm bestaat. Alleen in kerk of schouwburg bestaan zulke schijnwerelden.

Het is vreemd dat reformatorische organisaties in Nederland zeggen moeite te hebben met theater als kunstvorm, terwijl kerken bij uitstek de plek zijn waar dat theater gestalte krijgt en wordt vertegenwoordigd door geestelijken die namens de kerk opereren. Zelfs als het uitsluitend zou blijven bij het kale voorlezen uit de bijbel gaat dat nog gepaard met vaste gebruiken, afspraken, toonzetting en compositie. En laat dat nou juist het uitgangspunt van theater zijn. Er worden afspraken met de gemeente gemaakt die identiek zijn aan de afspraken die het theater met een theaterpubliek maakt. Het feit dat de dominees dat alles zelf niet zo zien of benoemen en zelfs ontkennen wil nog niet zeggen dat het niet zo is. Integendeel, hun ontkenning is juist verklaarbaar vanuit hun geloof.

Het is begrijpelijk dat dominees de eigen oorsprong van hun religie ontkennen of in het midden laten omdat dat een specifiek doel dient. Dat is opnieuw een treffende gelijkenis met theater. Het kenmerk van de standaard Hollywood-film of het klassieke toneelstuk is de identificatie van de toeschouwer. Dat wordt bereikt door de ‘montage’ en de dramatisering zoveel mogelijk aan het oog te onttrekken en te verbergen in het lopende verhaal. Het idee daarachter is dat de constructie de vereenzelviging in de weg staat en de betovering verbreekt. Uiteraard zijn er sinds de modernisering van het theater door onder meer Bertolt Brecht ook andere visies op en verschijningsvormen van theater, maar wie de nu gangbare vormen in ogenschouw neemt in schouwburg, bioscoop en op televisie beseft dat het traditionele, verhalende theater waarin de constructie wordt verhuld nog steeds leidend is.

Zoals de constructie van de Hollywood-film ed. tijdens de voorstelling ontkend wordt, zo wordt door geestelijken de constructie van religie ontkend. ‘God’ is een gedramatiseerd, fictief personage die weinig specifieke kenmerken heeft meegekregen van de makers, zodat er volop ruimte resteert voor verbeelding om dat per gemeenschap en per tijdperk in te vullen. Dat is een verstandige, doelmatige en profetische dramatisering door de constructeurs van religie.

Zo wordt met dramatische middelen een optimale identificatie van gelovigen met hun religieuze organisatie bereikt. Vroeger dachten gelovigen zelfs dat God geen fictief personage was, maar de constructeur van de religie waarin God het hoofdpersonage was. Iemand als dominee Meeuwse gelooft dat zelfs nu nog als hij over ‘Gods Woord’ praat als iets dat uit zichzelf buiten de godsdienst is ontstaan en waarvan die godsdienst is afgeleid. Maar dat is een ingewikkelde en onbewijsbare uitleg die niet het meest voor de hand ligt. Een maker kan niet tegelijkertijd op twee abstractieniveau’s optreden als maker en personage. Ook in een ‘reflectief’ stuk als Luigi Pirandello’s ‘Zes personages op zoek naar een auteur’ is de zogenaamde auteur in het stuk uitsluitend een personage. Zo geldt dat ook voor ‘God’.

De tegenstelling tussen theater en godsdienst wordt vanuit sommige religieuze organisaties gecreëerd om de constructie van godsdienst te ontkennen en de afstand tot het theater waarmee religie als constructie zoveel gemeen heeft te vergroten. Als gelovigen dat zelf wensen, dan moeten ze dat vanuit hun religieuze logica en marketing zeker doen, maar het zou oprechter zijn als ze ófwel zouden erkennen dat theater en religie uit dezelfde bron putten en dezelfde soort schijnwerelden zijn ófwel ze dat allebei niet zijn, omdat ze uitsluitend in zichzelf bestaan als gesloten werelden.

Foto 1: Schermafbeelding van posting ‘Waarom theater niet past bij de reformatorische identiteit’ op FB-pagina van CIP, 25 september 2018.  

Foto 2: Schermafbeelding van deel kamervragenAntwoord op vragen van het lid Kwint over het bericht dat een docent op een reformatorische school mag worden ontslagen om een theaterstuk’, 12 november 2018.

Foto 3: Schermafbeelding van deel artikelWaarom theater niet past bij de reformatorische identiteit’, op CIP, 25 september 2018.

Foto 4: Schermafbeelding van prospectus van ‘Schijn bedriegt’ van dominee C.J. Meeuse door boekhandel Den Hertog.