College voor de Rechten van de Mens zegt dat overheid en rechter niet op stoel van de theoloog moeten zitten, maar deed dat zelf wel

Op 13 december 2017 schreef ik bovenstaand commentaar over een oordeel van het College voor de Rechten van de Mens in Utrecht. Het ging om Michael Afanasyev die in piratenkostuum wilde promoveren aan de TU Delft vanwege zijn godsdienstige overtuiging. Dat verzoek werd afgewezen door het College voor Promotie van de TU Delft. Daarop was hij naar het College voor de Rechten van de Mens gestapt, maar kreeg nul op het rekest. Hij is lid van de Kerk van het Vliegend Spaghettimonster. Voor de volledigheid, ik ben ingeschreven als lid en mag mezelf ‘Pastafarian’ bij de Nederlandse Kerk van het Vliegend Spaghettimonster noemen.

Ik had geen goed woord over voor het oordeel van het College voor de Rechten van de Mens en kwalificeerde het als dubbelhartig. Ik schreef: ‘Het College is geen theologisch college en is niet geëquipeerd om theologische doctrines af te wegen’ en ‘Het College gaat haar boekje te buiten door de verzoeker te verwijten dat hij weinig kennis van zijn godsdienst heeft of onvoldoende kan uitleggen op welke gronden hij zijn kostuum op de promotieplechtigheid wil dragen. Dat zijn eisen die niet gesteld kunnen worden aan een gelovige en waarover het College zich niet uit te  spreken heeft’. Mijn conclusie: ‘Het College zit met de uitspraak op het verkeerde spoor. Het kan vanwege de Algemene Wet Gelijke Behandeling niet zeggen dat er op het dragen van het voorgeschreven promotiekostuum bij de TU Delft voor geen enkele godsdienst of levensovertuiging een uitzondering mogelijk is. Die uitzondering op religieuze gronden bestaat wel. Ontbreken van discriminatie zou inhouden dat er voor geen enkele godsdienst en levensovertuiging een uitzondering gemaakt wordt. Nu blijft het vermoeden hangen dat een gevestigde godsdienst een streepje voor heeft op een jonge godsdienst die nog weinig maatschappelijke invloed heeft.’

Op 1 augustus 2019 heeft het College de toelichtingVerbod gezichtsbedekkende kleding’ geplaatst over het zogenaamde ‘boerkaverbod’ dat per 1 augustus 2019 is ingegaan en onder meer dragers van een boerka of niqaab om zich met gezichtsbedekkende kleding te begeven in overheidsgebouwen, onderwijsinstellingen, zorginstellingen en het openbaar vervoer. In die toelichting zegt het College onder meer:

Het lijkt er sterk op dat het College met twee maten meet. Het neemt het op voor degenen die zich laten inspireren door de islam, maar laten degenen die zich laten inspireren door de Kerk van het Vliegend Spaghettimonster in de kou staan. Dat is niet de soort onpartijdigheid en ‘kleurenblindheid’ volgens welke dit College zou moeten opereren en lijkt sterk te wijzen op juridische willekeur en politieke voorkeur. Overigens zijn de oordelen van het College niet bindend en wordt het gezag ervan niet breed maatschappelijk aanvaard.

Bij het oordeel over Michael Afanasyev zegt het: ‘Het College oordeelt dan ook dat uit de Open Letter van Henderson noch uit de praktijk blijkt dat het dragen van een piratenkostuum tijdens een promotiezitting, als uiting van een godsdienst moet worden beschouwd’. Maar in de toelichting op het boerkaverbod zegt het College: ‘Het recht op godsdienstvrijheid is een fundamenteel recht dat onder meer is opgenomen in artikel 6 van de Nederlandse Grondwet en het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM, art. 9). Dit recht beschermt ook het in het openbaar manifesteren van een godsdienst, onder andere door het dragen van bepaalde kleding of  hoofdbedekking. De gezichtssluier wordt gezien als een uiting van een godsdienst (islam). Dat niet alle moslims dit zo zien of alle moslimvrouwen er een dragen, is daarbij niet relevant. De overheid of rechter mag namelijk geen inhoudelijke oordeel vellen over wat al dan niet een religieuze verplichting is: zij mogen niet ‘op de stoel van de theoloog’ gaan zitten. Als een groep van moslims meent dat het dragen van een gezichtssluier een religieuze uiting is en de gezichtssluier door een groep vrouwen wordt gedragen, dan valt dat onder de bescherming van de vrijheid van godsdienst.’

In de toelichting op het boerkaverbod haalt het College het eigen oordeel over Afanasyev onderuit. Het College zegt in de toelichting terecht dat de ‘overheid of rechter geen inhoudelijk oordeel mag vellen over wat al dan niet een religieuze verplichting is: zij mogen niet ‘op de stoel van de theoloog’ gaan zitten’. Maar in het oordeel over Afanasyev doet het College precies dat: het gaat op de stoel van de theoloog zitten als het oordeelt wat als uiting van een godsdienst moet worden beschouwd. Hoe kan het College in de toelichting op het boerkaverbod stellen dat overheid op rechter niet op de stoel van de theoloog mag gaan zitten terwijl het dat in het oordeel 2017-145 over Afanasyev wel deed? Dit roept niet zozeer de vraag op hoe samenhangend, consistent en ‘doorleefd’ de aanhanger van een geloof moet zijn om juridisch goedgekeurd te worden een geloof aan te hangen, maar hoe samenhangend, consistent en ‘doorleefd’ de oordelen van het College van de Rechten van de Mens zijn. Dit raakt aan onzorgvuldigheid en politieke willekeur van het College.

De toelichting kan nog met een andere uitspraak worden verbonden, namelijk uitspraak 201707148/1/A3 van de Raad van State van 15 augustus 2018 waar ik in twee commentaren fundamentele kritiek op had. Zie hier en hier. In dat laatste commentaar schreef ik: ‘De Raad van State heeft zich met de uitspraak zo ver buiten het juridische domein gewaagd dat het ermee de aandacht gevestigd heeft op het eigen perspectief. Zoals gezegd, 1) rechtbanken zijn niet geëquipeerd om theologische doctrines af te wegen; 2) de afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State treedt buiten de toetsingscriteria door politiek-maatschappelijke belangen zwaar in haar toetsing door te laten wegen en 3) de toetsingscriteria zijn onheus omdat ze scheefgegroeide leerstellingen van de traditionele godsdiensten -volgens welke betreffende godsdienst afgewezen zou moeten worden- achteraf onterecht fiatteren én nieuwe kandidaat-godsdiensten op deze identieke gronden de toegang tot de religieuze sector ontzegt wat de rechtsongelijkheid versterkt.’

De toelichting van het College geeft ondersteuning voor mijn kritiek op de Raad van State die op de stoel van de theoloog is gaan zitten. Dezelfde kritiek had ik op een uitspraak van 15 februari 2017 van de meervoudige kamer van de rechtbank in Den Bosch waar ik dit in een commentaar benadrukte: ‘Essentie is dat de rechter oordeelt over de interne werking van een godsdienst of levensovertuiging, maar daar niet de expertise voor heeft en zich dit oordeel niet toe zou moeten meten. De rechter moet de wet toepassen, maar daarbij ‘aan de buitenkant’ blijven en niet een oordeel vellen over wat een godsdienst is. Een rechter is geen godsdienstwetenschapper en daarom is het ongepast dat een rechter dit meent te kunnen onderzoeken (..).

Instituties vertegenwoordigen de status quo. Het is goed dat ze continuïteit waarborgen omdat er anders wanorde zou ontstaan. Maar soms dringen maatschappelijke ontwikkelingen sneller op naar het centrum van de samenleving en worden er geaccepteerd zonder dat de instituties dit tijdig voorzien en er passend op reageren. Dan ontstaat een maatschappelijk ervaren ongelijkheid. Dat gebeurde bij de opkomst van de Provo-beweging eind jaren 1960. Het gezag liep achter de feiten aan en wist enkele jaren met zichzelf geen raad.

Het lijkt er sterk op dat sinds de jaren 1990 de ontkerkelijking, individualisering, opkomst van sociale media en de reactie op de gedeeltelijke restauratie van orthodox-religiositeit zo’n nieuwe breuk in de samenleving hebben gecreëerd. Instellingen als het College voor de Rechten van de Mens, de Raad van State en lokale rechtbanken lopen mede door de personele invulling met oudere medewerkers die zijn opgevoed met traditionele waarden en godsdiensten achter op wat de samenleving verlangt. Het is een kwestie van tijd voordat dat rechtgetrokken wordt en deze instellingen tot het volle besef over hun achterstand komen. De conflicterende oordelen bij het College voor de Rechten van de Mens duiden op die overgangssituatie.

Foto 1: Schermafbeelding van deel commentaarKwestie Michael Afanasyev/ TU Delft. Oordeel van het College voor de Rechten van de Mens over het pastafarisme biedt perspectief’ van George Knight, 13 december 2017.

Foto 2: Schermafbeelding van deel toelichtingVerbod gezichtsbedekkende kleding’ van het College voor de Rechten van de Mens, 1 augustus 2019.

Advertentie

Kwestie Michael Afanasyev/ TU Delft. Oordeel van het College voor de Rechten van de Mens over het pastafarisme biedt perspectief

Het College voor de Rechten van de Mens zegt in een niet bindend oordeel over pastafaripriester Michael Afanasyev (38) die aan de TU Delft wil promoveren in piratenkostuum: ‘Uitingen worden beschermd als zij algemeen, althans in brede kring, binnen een bepaalde godsdienst worden beschouwd als uitdrukking van die godsdienst. Het moet dus niet gaan om een persoonlijke invulling. Dit gaat echter weer niet zo ver dat iedere pastafari hierover hetzelfde moet denken of dat de godsdienstige voorschriften steeds op dezelfde manier moeten worden geïnterpreteerd en nageleefd.’ Afanasyevs verzoek om een piratenkostuum te dragen op zijn promotie was door het Delftse College voor Promoties afgewezen. Tegen deze beslissing maakte hij bezwaar bij het College voor de Rechten van de Mens waar hij nu op 11 december 2017 ook nul op het rekest krijgt.

Het College zegt zich er niet over uit te spreken of het pastafarisme (Kerk van het Vliegend Spaghettimonster) een godsdienstige overtuiging is. Maar het College is wel van oordeel ‘dat het piratenkostuum niet in brede kring wordt gezien als een uiting daarvan en dat evenzo priesters verplicht zijn om bij officiële gelegenheden een piratenkostuum te dragen.’ Dit voert het College aan als reden om de eis van de verzoeker af te wijzen.

Dat is een opmerkelijk uitspraak die weliswaar ‘aan de buitenkant’ van het pastafarisme lijkt te blijven, maar zich tegelijk toch laat verleiden tot een inhoudelijke uitspraak en daarom wat dubbelhartig toont. Het College is geen theologisch college en is niet geëquipeerd om theologische doctrines af te wegen. Wat de verzoeker door het College wordt verweten is het ontbreken van samenhang, consistentie en ‘doorleving’ in zijn geloof.

Maar wat doet het ertoe of een pastafaripriester een piratenkostuum heeft of dat nog moet aanschaffen en dat niet of onregelmatig draagt? Het College gaat haar boekje te buiten door de verzoeker te verwijten dat hij weinig kennis van zijn godsdienst heeft of onvoldoende kan uitleggen op welke gronden hij zijn kostuum op de promotieplechtigheid wil dragen. Dat zijn eisen die niet gesteld kunnen worden aan een gelovige en waarover het College zich niet uit te  spreken heeft. Vele godsdiensten grossieren in onwaarschijnlijkheden en tegenstrijdigheden, en zijn het tegendeel van logisch. Daarom heet een geloof ook een geloof. Gelovigen volgen hun geloof en zijn geen theologen die de werking vn hun godsdienst moeten kunnen uitleggen.

Het College zit met de uitspraak op het verkeerde spoor. Het kan vanwege de Algemene Wet Gelijke Behandeling niet zeggen dat er op het dragen van het voorgeschreven promotiekostuum bij de TU Delft voor geen enkele godsdienst of levensovertuiging een uitzondering mogelijk is. Die uitzondering op religieuze gronden bestaat wel. Ontbreken van discriminatie zou inhouden dat er voor geen enkele godsdienst en levensovertuiging een uitzondering gemaakt wordt. Nu blijft het vermoeden hangen dat een gevestigde godsdienst een streepje voor heeft op een jonge godsdienst die nog weinig maatschappelijke invloed heeft.

Toch biedt het oordeel perspectief. Het College verwijt de verzoeker een gebrek aan samenhang, consistentie en kennis, maar wijst het pastafarisme als godsdienst niet principieel af. Zo kan het oordeel van het College een gebruiksaanwijzing zijn voor een volgende verzoeker die dicht bij de bekende, alledaagse uitingen van het pastafarisme blijft. Tactisch is het verstandig om stapsgewijs te werk te gaan en bij zo’n plechtigheid te verzoeken om met een vergiet op te mogen promoveren. Mogelijk als de bezoeker al een foto voor het rijbewijs met vergiet als ID heeft. De Kerk voor het Vliegend Spaghettimonster zou er verstandig aan doen om dit landelijk te coördineren door de gelovigen te begeleiden in hun verspreiding van het pastafarisme.

Disclaimer: Ik ben sinds 26 oktober 2015 Pastafarian bij de Nederlandse Kerk van het Vliegend Spaghettimonster.

Foto 1: Schermafbeelding van deel oordeelGeen discriminatie door het College van Bestuur van de Technische Universiteit Delft door een man niet toe te staan tijdens de promotiezitting het traditionele kostuum van zijn ambt als pastafaripriester te dragen’ van het College voor de Rechten van de Mens, 11 december 2017.

Foto 2: ‘Antoinette Vlieger (m) vandaag voor haar promotie aan de UvA, in traditionele Arabische kledij. Ze verschijnt op het podium in een abaja, een Arabisch kledingstuk, dat als onderdrukkend wordt gezien. Haar paranimfen dragen ook een gezichtsbedekkende nikab.’  Foto © Dingena Mol, 21 december 2011.

Delfts onderzoek over beleving van musea wint als het de eigen beperking beseft

MuseumFutures van de Faculteit Industrieel Ontwerpen van de TU Delft onderzoekt hoe de beleving van musea door technologie en producten opgeroepen en vergroot kan worden. De faculteit ontwerpt belevingen. Dr. Arnold Vermeeren is directeur van dit studiolab. In een interview met BNR Radio licht Vermeeren toe hoe hij vooral de kleine musea wil helpen om via de beleving ‘op een creatieve manier nieuw publiek te bereiken‘. Vermeeren meent dat zijn onderzoek eraan meehelpt om dit soort musea levensvatbaar te houden. Kleine musea die met vrijwilligers werken en geen middelen of communicatieafdeling hebben zijn doorgaans onzichtbaar. De uitdaging is dan om de bereikbaarheid van die kleine musea te vergroten.

Vermeeren heeft interessante standpunten over musea, maar redeneert vanuit het programma van zijn faculteit: beleving. Dat is tevens de blinde vlek van zijn onderzoek. Want het plaatst het museum in de hoek van de evenementen, de attractie en de sensatie. Het is dan ook mogelijk om niet cynisch te worden over het uitgangspunt over musea dat Vermeeren met zijn studiolab inneemt. Voor de oplossing om de beleving te vergroten ligt namelijk de vraag of een museum daarmee gediend is en of het aansluit bij de doelstelling ervan. Daar gaat Vermeeren in het interview met BNR Radio al te makkelijk aan voorbij.

Net als kunst, kan een museum met presentaties schuren en aanscherpen. Tot nadenken aanzetten. Dat staat haaks op het plezieren van en tegemoetkomen aan de bezoeker die gereduceerd wordt tot een object van beleving. Toch kan het onderzoek MuseumFutures van belang zijn als de beperking ervan beter beseft en aangegeven wordt. Vermeeren is daar nu zo onduidelijk over dat het lijkt alsof hij de functie van een museum niet echt beseft. Het is aannemelijk om het vergroten van de beleving aan te laten sluiten bij de marketing en beleving die in musea al aanwezig zijn. Dus de meer commerciële en publieksgerichte onderdelen zoals museumwinkel, productielab met eigen label (Textielmuseum), museumrestaurant of een nevenprogramma dat samen met externe partners wordt georganiseerd. Het lijkt logisch om daar de beleving te vergroten.

Wat voorkomen moet worden is dat de beleving de kerntaken van een museum overneemt. En het museum een Efteling 2.0 wordt. Vermeeren verwijst in het interview enkele keren naar de Museumvereniging, maar het is onduidelijk waar de samenwerking uit bestaat. Het onderzoek MuseumFutures kan zin hebben als de beperking ervan beter beseft en uitgelegd wordt. Dat zal ook de weerstand ertegen bij de traditionele museummensen doen afnemen. Het onderzoek kan iets toevoegen aan de commerciële en publieksgerichte aspecten van een museum of presentatie-instelling, maar moet niet overschat worden. Het is begrijpelijk dat Vermeeren in de publiciteit het belang van zijn onderzoek uitvergroot. Maar hij zou er verstandig aan doen om dat te vermijden en minder vanuit zijn onderzoek en meer vanuit de museumsector te redeneren.

Foto: Folder MuseumFutures.

Petitie: Moet Michiel de Ruyter achter tralies worden gezet?

onderbel

Een petitie die wordt ingediend door David Koster namens de ‘Onderbelichte kant van Nederland’ roept op om het standbeeld van Michiel de Ruyter in Vlissingen uit protest achter tralies te zetten. Reden daarvoor is dat de zeeheld De Ruyter ‘de Nederlandse slavenhandel en slavernij bevorderd zou hebben’. De Onderbelichte kant gaat nog verder: ‘Michiel de Ruyter is medeplichtig aan misdaden tegen de menselijkheid!’ Da’s een flinke beschuldiging die om een goede onderbouwing vraagt. Maar die geeft David Koster niet. Hier staat wat op het spel, want voor we het weten wordt de Nederlandse identiteit bij het oud vuil gezet. Naar aanleiding van de film ‘Michiel de Ruyter’ ontstond begin 2015 protest en een debat tussen historici over de betrokkenheid van De Ruyter bij de slavenhandel. Alex van Stipriaan meent van wel, en Ronald Prud’homme van Reine van niet.

Zoals Bram Vermeulen in zijn lezing over Zuid-Afrika onlangs uitlegde dreigen daar de monumenten die het kolonialisme symboliseren ontmanteld te worden. Het gaat over een herziening van de geschiedenis die sommigen hoognodig vinden om minderheden een gepaste plek te geven. In Nederland uit zich dat vooral in aanpassen en hervormen. Zoals de Sinterklaas-discussie leert. Het verleden kan weliswaar anders beschreven worden, maar wat gebeurd is kan nooit meer ongedaan gemaakt worden. Het is sympathiek en begrijpelijk dat David Koster in een debat dat nog niet tot een voor iedereen aanvaardbare conclusie is gekomen over de vraag of De Ruyter meer deed dan meedraaien in een systeem waarin hij deel van uitmaakte zoekt naar een middenweg. De Ruyter mag blijven -en heeft immers grote verdiensten als admiraal die niet worden betwist- maar wordt achter tralies gezet. Daar kan ook ik als Zeeuw wel mee leven als het zover komt. Tekenen hier.

Foto: Petitie ‘Zet Michiel de Ruyter achter de tralies’.

Bram Vermeulen over Zuid-Afrika. Vol krassen en Julius Malema

Correspondent in Zuid-Afrika voor NRC, VPRO en NOS Bram Vermeulen gaf op 26 mei 2015 voor het Studium Generale van de TU Delft zijn visie op het land waar hij gestationeerd is. Want studeren is ook verder kijken en je een mening vormen. Een meeslepend betoog over Europa, buitenlanderhaat, vluchtelingenstromen, monumenten van het kolonialisme, anti-autoritair denken en krassen die Afrikaanse landen zelf oplopen.

Vermeulen legt feitelijk uit hoe de Soedanese president Omar al-Bashir die op bezoek was voor een top van de Afrikaanse Unie in Johannesburg ondanks een aanhoudingsverzoek van het Internationaal Strafhof Den Haag vandaag het land kon verlaten. Ondanks het Hooggerechtshof in Pretoria dat er nog over moest oordelen. De Zuid-Afrikaanse regering wordt gedomineerd door het ANC en lapt verplichtingen aan haar laars. Een kras. 

JM

Foto: Tweet van Julius Malema, 14 juni 2015.

Sarah van Sonsbeeck verbeeldt het politieke klimaat

Beeldend kunstenaar Sarah van Sonsbeeck gaat vanaf 13 oktober in de ruimte Het Oog van het Eindhovense Van Abbemuseum het ‘politieke weer’ verbeelden. In een compromismodel. Volgens de toelichting van het museum brengt ze met haar project Informational Weather ‘een provisorisch klimaatsysteem aan waarmee ze de Nederlandse politieke situatie vertaalt in weertypen’. Volgens Van Sonsbeeck kan het in de Nederlandse politiek vriezen of dooien. Ze vindt het politieke klimaat als onberekenbaar aanvoelen.

Uit de veranwoording blijkt dat Van Sonsbeeck verrast is door de recente verkiezingsuitslag. Want behalve de VVD, PvdA, CDA, PVV, SP en D66 ziet ze GroenLinks als een van de zeven grootste partijen. Maar de ChristenUnie behaalde 74.000 stemmen meer. Van Sonsbeeck bedeelt elk van de grootste partijen een eigen weerselement toe, geïnspireerd op de partijfilosofie. ‘Zij leidt de verhoudingen tussen de partijen iedere week af van peilingen en berichtgeving in de media. Een actueel weerbericht, met pictogrammen die Van Sonsbeeck speciaal hiervoor ontwierp, wordt opgehangen in het museum’. Hoe het werkt is nu nog lastig voor te stellen, dat moet blijken uit de praktijk. Maar een strenge winter voor kunst en samenleving ligt in het verschiet.

Het Van Abbemuseum engageert zich met haar directeur Charles Esche politiek. In 2006 kreeg het de Stimuleringsprijs Culturele Diversiteit voor musea van moderne kunst van de Mondriaan Stichting voor de tentoonstelling Be(coming) Dutch. Een bedrag van 500.000 euro. Zes jaar later meldt de Mondriaan Stichting dat binnenkort een evaluatie volgt. Sarah van Sonsbeeck won eerder dit jaar de door het museum en de Stichting Niemeijer Fonds ingestelde Theodora Niemeijer prijs voor jonge vrouwelijke kunstenaars. Deze stimuleringsprijs dient om de achterstand van vrouwelijke kunstenaars in museale collecties en tentoonstellingen in te lopen. De tentoonstelling Informational Weather maakt deel uit van de prijs. 

Beeldende weerkunde kent meerdere verschijningsvormen. Sarah van Sonsbeeck simuleert het weer vanuit de werking van de politiek. Andersom kan ook. Zo baseerde Harmen Brethouwer zich voor zijn serie Delft Waves op het door de TU Delft in samenwerking met Rijkswaterstaat ontwikkelde computermodel SWAN. Kunstenaars proberen de werkelijkheid in modellen te vangen. In de hoop ons inzicht te helpen vergroten.

Foto 1: Sarah van Sonsbeeck, Iconen Informational Weather, 2012

Foto 2: Harmen Brethouwer, ‘Composition with SWAN (simulating waves nearshore) – Apocalipse‘ (wind: NW – 315° / waves: height 17 m, velocity 50 m/s) 2004, 100 x 100 cm, uv ink on forex, ed. 3; ontwikkeld in samenwerkig met het Hydrodynamisch Laboratorium in Delft

Orzel

Update 30 juli 2015: Zie bij commentaar voor filmische Artist Impression anno nu van de Orzel. Bij de expositie over de bouw van onderzeeboten bij de Koninklijke Mij De Schelde te Vlissingen van 1904-1940. 

Diegenen die dachten dat het bijschrift van een foto het hele verhaal vertelt kennen de geschiedenis van de Orzel niet. Sinds kort is het Historisch Archief van het ANP ontsloten en zocht ik wat ik niet vond. Of vond ik wat ik niet zocht?

Waarom fascineert de foto me? Zijn het de spiegelingen in het donkere water of is het de halflandelijkheid? De zelfkant waarover Simon Vestdijk dichtte: De walm van stoomtram en van bleekerij; Of van de ovens waar men schelpen brandt; Is meer dan thijmgeur aanstichter van droomen. Op fabrieksterrein noch foto rijdt een lorrie. Maar het tafereel zet dromen in beweging.

De foto is een still. Op de pluim uit de fabrieksschoorsteen na wordt de suggestie van beweging onderdrukt. Nou nee, eerder ingeslikt. Wolken met straaltjes zon. Rimpelend water, links de wal met een somber industrieel gebouw en rechts op de achtergrond bomen met huizen en een aanlegplaats. Nauwelijks zichtbaar zijn drie arbeiders die over het water kijken. In de richting van de fotograaf die waarschijnlijk in een bootje staat. In het decor een onderzeeër. Het onderwerp. Op de zijkant van de toren staat Orzel. Op het gebouw: Anno Machinefabriek 1919.

Het begint te dagen. We zien een Nederlandse militaire scheepswerf tussen beide wereldoorlogen. Gezien de architectuur en de kleding van de arbeiders kan dat niet anders. Is de onderzeeër net afgebouwd en wordt-ie voor duikproeven getest? De luiken zijn dicht en de periscoop uitgetrokken.

Ik zocht op mijn geboorteplaats Terneuzen en vond deze foto. De Zeeuwse havenplaats aan de Westerschelde. Herkende ik nog iets van vroeger? Kon ik een gebouw, een contour, een persoon thuisbrengen? Nee, ik herkende niks. Terwijl het bijschrift toch zegt: Op een scheepswerf in Terneuzen worden momenteel duikproeven gehouden voor de onderzeeer Orzel. De onderzeeboot wordt gebouwd in opdracht van Polen. Datum 24 augustus 1938. Maar Terneuzen heeft bij mijn weten nooit een marinewerf gehad. Hoe zit het nou?

Als jongetje las ik ooit een boek met prachtige foto’s over de reis van de K18 en de zwaartekrachtmetingen van professor Felix Vening Meinesz. Na de verfilming van zijn tocht met de K XVIII in 1935 groeide Vening Meinesz uit tot een soort vleesgeworden held uit een jongensboek, zegt de TU Delft. Dat klopt, ik vond het schitterend, hoewel ik pas jaren later het boek van mijn vader las. Was mijn fascinatie voor de onderzeeër terug te voeren op de foto’s uit het boek van Vening Meinesz?

Tussen de oorlogen bouwden de Nederlanders goede onderzeeërs. Ze voeren er mee naar Nederlands-Indië. Geen wonder dat de Polen zich tot het neutrale Nederland wendden in de laatste vooroorlogse jaren. Het verbaast me gezien de macht van de Duitse handel over de Nederlandse economie van die jaren dat deze onderzeeërs aan Polen mochten worden verkocht.

De Orzel (Adelaar) was gebaseerd op de O19-klasse lees ik en werd door het Poolse volk bijeengespaard. Aanloopkosten werden betaald met gerst voor brouwerijen. Het werd samen met de Sep besteld dat bij de RDM in Rotterdam werd gebouwd. De Orzel werd op 15 januari 1938 bij De Schelde in Vlissingen te water gelaten en werd bekend toen het in september 1939 uit de haven van het Estse Tallin ontsnapte naar Engeland. Churchill beschreef dat als episch. In het voorjaar van 1940 kwam de Orzel van haar zevende patrouillle niet terug.

Hoe meer informatie ik krijg, hoe minder ik de foto begrijp. Ik zie en hoor geschiedenis, maar het past niet bij een plek die ik ken. Of is er iets mis met mijn herinnering? Maar wacht eens, de Orzel was toch in Vlissingen gebouwd? Niet in Terneuzen waar de scheepswerven aan het ondiepe kanaal van Gent naar Terneuzen onlogisch zijn voor duikproeven. Het bijschrift moet fout zijn.

 

Dat klinkt als een geruststelling. Niet mijn geheugen, maar het ANP-archief zit ernaast. Klopt dat? Werkgroep Industrieel Erfgoed Zeeland zegt: De machinefabriek van De Schelde is gebouwd in drie traversen, die in de jaren 1913, 1916 en 1919 werden opgeleverd. Dit jaartal werd op iedere traverse vermeld, de linker en rechtertraverse met de aanduiding “machinefabriek”. Het klopt. Het opschrift Anno Machinefabriek 1919 staat op een gebouw in Vlissingen. De Orzel had in Terneuzen niets te zoeken. Mijn herinnering blijft intact. Ik zocht wat ik niet vond, maar vond wat ik niet zocht.