Louis Couperus Museum presenteert Couperus in tentoonstelling als non-binair, terwijl het daar geen onderbouwing voor heeft. Hoe ethisch is dat?

Schermafbeelding van deel artikelWas Louis Couperus non-binair? Museum opent ‘gedurfdste tentoonstelling ooit’ van Sander Becker in Trouw, 27 januari 2023.

Was Louis Couperus non-binair? Het Louis Couperus Museum stelt die vraag centraal in de tentoonstellingLouis Couperus & Gender‘ die volgens Trouwmet regenboogkleuren is overgoten’. Identiteit staat centraal. 

In de toelichting bij de tentoonstelling zegt het museum: ‘Het gaat uiteindelijk om het vinden van je innerlijke regenboog. Leef niet het leven van een ander. Leef je eigen leven en laat je niet in een hokje stoppen. Zoo ik ièts ben… ben ik mezelf.

Schermafbeelding van bericht53. LOUIS COUPERUS, NON-BINAIR AVANT LA LETTRE?‘ van het Louis Couperus Museum.

Het vinden van je innerlijke regenboog, wat moeten we ons daar bij voorstellen? Het Louis Couperus Museum spreekt zichzelf tegen als het terecht opmerkt dat mensen zich niet in een hokje moeten laten stoppen, maar doet vervolgens precies dat door Couperus non-binair te noemen. Want daarmee stopt het Couperus in een hokje.

Het Museum zegt: ‘Met de ogen van nu zou je Couperus non-binair kunnen noemen, een beetje man, een beetje vrouw.’ Het museum maakt er een modeverschijnsel van om iemand non-binair te noemen. Een beetje van dit en een beetje van dat.

Het stellen van dat soort vragen over iemands identiteit is vrijblijvend. Het is vrij schieten op iconen uit het verleden. Je kunt ze vragenderwijze alles aanwrijven, zo lijkt het. Het Louis Couperus Museum gaat daar vanwege marketing overwegingen ver in. Men zou kunnen zeggen: te ver.

In de VS bestaat voor psychiaters de Goldwater rule. Dat is een ethische beroepscode die oproept tot terughoudendheid in uitspraken over dode of levende personen die men als psychiater niet heeft onderzocht. Deze regel geeft aan dat men moet oppassen met het geven van een interpretatie over personen.

De kern van de Goldwater rule is (vertaald): ‘Soms wordt psychiaters gevraagd naar hun mening over een persoon die in het licht van de publieke aandacht staat of die informatie over zichzelf heeft vrijgegeven via openbare media. In dergelijke omstandigheden kan een psychiater zijn of haar expertise over psychiatrische kwesties in het algemeen met het publiek delen. Het is echter onethisch voor een psychiater om een ​​professionele mening te geven, tenzij hij of zij een onderzoek heeft uitgevoerd en daarvoor de juiste toestemming heeft gekregen.’

Het Louis Couperus Museum is geen psychiater die aan een ethische beroepscode van psychiaters is gebonden, maar wel aan de ethische code van de ICOM waar geregistreerde musea zich aan te houden hebben.

Paragraaf 4.2 (Uitleg bij het tentoongestelde) van die code zegt: ‘Een museum draagt er zorg voor dat de informatie die het bij permanente presentaties en tentoonstellingen verschaft, goed gefundeerd en accuraat is. De informatie geeft een goed beeld van de gerepresenteerde groepen of godsdienstige opvattingen en benadert deze met respect.’

De informatie die het Louis Couperus Museum over de identiteit van Louis Couperus verschaft is niet goed gefundeerd en niet accuraat. Het Louis Couperus Museum zegt er zelf geen idee van te hebben of Couperus werkelijk non-binair was. Hoe ethisch en professioneel is het dan om in de publiciteit en in de tentoonstelling die vraag centraal te stellen als men er geen onderbouwing voor heeft?

Door Louis Couperus te framen als non-binair hopen de makers een ander publiek te trekken. Hier komt de aap uit de mouw voor het opereren van het museum. Het gaat om het trekken van publiek. Directeur Josephine van de Mortel zegt tegen Trouw: ‘Ik denk ook aan kinderen. Die zijn al heel vroeg met gender bezig. Misschien moeten we ook een keer het Jeugdjournaal uitnodigen.’ 

Het Louis Couperus Museum maakt Louis Couperus tot een halfproduct voor een maatschappelijk debat en eigen publiciteit. Couperus is de Sjaak. Terwijl men juist van het Louis Couperus Museum mag verwachten dat het Louis Couperus centraal stelt.

Van de Mortel: ‘Het non-binaire aspect is dan een handig bruggetje. Daar komt bij dat Couperus zich nooit openlijk over zijn geaardheid heeft uitgelaten. We weten dus niet zeker wat hij was. Daarom wilden we hem niet in het homoseksuele hokje stoppen. Zo zijn we uitgekomen bij non-binair: een beetje man, een beetje vrouw.

Van de Mortel redeneert zo: Omdat het niet zeker is of Couperus homoseksueel was, noemen we hem non-binair. Wat we evenmin zeker weten. We weten niet of Couperus homoseksueel was of non-binair en noemen hem daarom non-binair.

Het museum vervangt de ene door de andere onzekerheid over de identiteit en gender van Louis Couperus die het vervolgens met tromgeroffel als zekerheid presenteert. Terwijl biografen juist meer onderbouwing geven voor Couperus als homoseksueel dan als non-binair persoon.

Dat laatste ontspruit aan de fantasie en de scoringsdrift van het Louis Couperus Museum. Deze benadering van het Louis Couperus Museum is de ethische code van musea onwaardig.

Benali meent dat Houellebecq een linkse of liberale intellectueel is

Schermafbeelding van deel columnHouellebecqs taal is die van de inquisitie: er is geen plek voor Europese moslims‘ van Abdelkader Benali in Trouw, 3 januari 2023.

Schrijver Abdelkader Benali doet een geslaagde poging tot mislukte framing door in een commentaar van 3 januari 2023 in Trouw de Franse schrijver Michel Houellebecq een ‘linkse intellectueel’ en ‘liberale intellectueel‘ te noemen. Maar er is meer kritiek op de column mogelijk.

Is Houellebecq of Benali in verwarring? 

De politieke positie van Houellebecq is minder eenduidig dan Benali suggereert met zijn eenvoud over linkse en liberale intellectuelen. Houellebecq is vóór Macron (vanwege de klasse waartoe hij behoort), vóór Poetin, tegen de NAVO en de EU en wordt op de huid gezeten door moslims en linkse intellectuelen voor zijn uitspraken over de islam.

In 2018 verklaarde Houellebecq dat ‘Donald Trump een van de beste Amerikaanse presidenten is die hij ooit heeft gezien’. Ook stelt hij zich pro-Israëlisch op en meent dat Franse linkse politici dat juist niet doen om Franse moslims genoegdoening te geven die ze in Frankrijk niet krijgen. 

Neemt Houellebecq de posities van een linkse intellectueel in? Of van een rechtse intellectueel? Of is Houellebecq een post-modernistische intellectueel die zich dan weer links, dan weer rechts opstelt? 

Houellebecq omarmt in interviews op dweepzuchtige wijze rechtse talking points over witte suprematie, de ‘Great Replacement’-theorie en gewelddadige ‘verzetsdaden’ tegen moslims.

Houellebecq vindt het geloven in één God de daad van een idioot. En de domste religie vindt hij de islam. Dat is een mening die door elementen van links en rechts wordt omarmd. Kritiek is wel dat hij dat met weinig compassie naar buiten brengt. Houellebecq is de relativering voorbij. 

Benali ziet een tegenstelling tussen Houellebecq die voor de islam waarschuwt en niet voor Poetin: ‘De angst voor moslims is groter dan de angst voor de kernwapens bezittende Rus.’ 

Dat is terechte kritiek. De steun van Houellebecq voor Poetin is opvallend en verklaarbaar vanuit het idee van de Russische propaganda dat de Russische Federatie het laatste bastion voor de verdediging van christelijke waarden is. Dat is echter een te vals argument voor een ‘intellectueel’ om te volgen.

Het is misplaatst van Benali om Houellebecq te verwijten dat hij wel waarschuwt voor de agressie van de islam en niet voor de agressie van Poetin. Het is immers het voorrecht van schrijver of kunstenaar om selectief te zijn en geen afgewogen wereldbeeld naar buiten te brengen. Of te hebben.

Benali bekritiseert met zijn vergelijking indirect de keuze van een schrijver om thema’s te kiezen en daar rondom een oeuvre en profiel te bouwen. Ook als publieke figuur die in de media opereert en er niet vies van is om gepeperde, controversiële uitspraken te doen.

De Januskop van schrijver en mediafiguur/ dilettant-politicus geeft verwarring. Maar werk en vent moeten onderscheiden worden. Hoe lastig dat ook is. Zie Pound, Céline, Hermans of Reve die met hun beste werk aan hun politieke uitspraken ontstijgen. Houellebecq is geen politicus, maar een schrijver die opereert op het gebied van de fictie. Ook in zijn toelichting op zijn werk. 

Hoekstra ondermijnt vanwege zwakte CDA stikstofbeleid van kabinet

Kritiek CDA-leden op Hoekstra: ‘Waar was jij, Wopke?“‘ op NOS, 2 juli 2022.

Het CDA is als partij de zwakke schakel in het kabinet van VVD, D66, CDA en CU. Wopke Hoekstra is als partijleider de zwakke schakel in het coalitieoverleg. CDA en Hoekstra zijn op zoek naar een identiteit die ze niet kunnen vinden. Dat maakt het CDA onberekenbaar en een risico voor het voortbestaan van het kabinet Rutte-Kaag.

Door interne personele problemen (Omtzigt), de spanning tussen de linker- en rechtervleugel binnen de partij, de mislukte electorale doorbraak naar de grote steden, het afwijzen door regionale CDA-bestuurders van het stikstofbeleid, het nieuwe stikstofbeleid dat breekt met de macht van de landbouwlobby binnen de overheid waar het toenmalige CDA een hoofdrol in had, de opkomst van boerenpartij BBB die stemmen wegsnoept bij het CDA en nauw verbonden is met de agro-industrie en de radicale boerenbeweging, en de gestage achteruitgang van de invloed van partijen op religieuze basis, staat de leiding van het CDA onder druk. Hoekstra lijkt in paniek geraakt.

In het AD is vandaag een interview met Hoekstra gepubliceerd waarin hij zegt dat de doelstelling van het kabinet om de stikstofuitstoot per 2030 te halveren “niet heilig” is. Christenpoliticus Hoekstra volgt ook in zijn afwijzing van het kabinetsbeleid het jargon van de bijbel. Hoekstra’s uitspraak staat haaks op het kabinetsbeleid en de coalitieafspraken.

Premier Mark Rutte zegt in een reactie dat Hoekstra’s uitspraken staatsrechtelijk ‘op het randje‘ zijn omdat Hoekstra als partijleider van het CDA politieke ruimte zou hebben om dat te zeggen. Dat is onzin omdat wat minister Hoekstra zegt tegen de eenheid van het kabinetsbeleid ingaat. Het kabinet moet naar buiten toe met één mond spreken.

Minister Hoekstra doorbreekt dit uitgangspunt. Hij bewerkstelligt dat het stikstofbeleid van het kabinet niet serieus meer kan worden genomen. Dat werkt averechts om het stikstofprobleem op te lossen. Hoekstra gaat ‘over het randje‘. Premier Rutte probeert Hoekstra’s breken met het kabinetsbeleid te maskeren om zijn kabinet te redden.

Schermafbeelding van deel artikelRutte: Stikstofuitspraken Hoekstra staatsrechtelijk op het randje‘ in Trouw via ANP, 19 augustus 2022.

Hoekstra laat zich kennen als een politicus die bang is om de stem van het platteland te verliezen. Hij vergeet dat de impasse waar het stikstofbeleid in is verzeild geraakt grotendeels het gevolg is van de pro-agro-industrie opstelling van het CDA in de afgelopen jaren.

Hoekstra goochelt met cijfers en wil de doelstelling van 2030 naar achteren schuiven. Dat is te eenzijdig gedacht vanuit het boerenbelang en negeert de waarschuwingen van de natuur- en milieu-organisaties dat een reductie met 50% van de stikstofuitstoot in 2030 al het minimum is om de diversiteit en veerkracht van de natuur te redden.

Hoekstra weet dat hij tegenstrijdig is als hij zegt de doelstelling van 50% reductie in 2030 te willen handhaven en volgende generaties niet op te willen zadelen met problemen, maar de reducties op veel plekken toch uit te willen stellen. Dat kan niet. Het is het een of het ander.

Schermafbeelding van deel artikelRutte: Stikstofuitspraken Hoekstra staatsrechtelijk op het randje‘ in Trouw via ANP.

Door zijn uitspraak zet Hoekstra stikstofminister Christianne van der Wal (VVD) in de kou. Het CDA laat haar vallen. Dat zullen vooral VVD en D66 Hoekstra kwalijk nemen. Tegelijk beseffen deze partijen dat het CDA aan steun verliest op het platteland, in een identiteitscrisis verkeert, geen gezaghebbende leider heeft en een uitweg uit de eigen politieke impasse gegund moet worden.

Wopke Hoekstra maakt zich met zijn electorale opportunisme en angst voor de radicale boeren en agro-industrie, en gebrek aan standvastigheid om de rug recht te houden politiek ongeloofwaardig. Hij zou zich als partijleider van het CDA met zijn uitspraak over het stikstofbeleid wel eens definitief gediskwalificeerd kunnen hebben. Wie zal hem nog op zijn woord geloven?

Repliek op een opinie van Rick Honings. Historische onderzoekers moeten zich niet door schuld of schaamte laten leiden, maar door wetenschappelijke normen

Schermafbeelding van deel opinie-artikel ‘Laat Indonesiërs ‘ons’ koloniaal verleden onderzoeken‘ van Rick Honings in Trouw, 19 november 2021.

Het opinie-artikel van Rick Honings over de omgang van Nederland met het koloniale verleden is niet zozeer prikkelend of verkeerd, maar onevenwichtig. Honings is de Scaliger-hoogleraar Bijzondere Collecties aan de Universiteit Leiden. De koppeling van deze collectie met dit onderwerp is dat de 16de-eeuwse Franse humanist Scaliger zijn handschriften en boeken in oosterse talen aan de Leidse bibliotheek naliet.

Honings verwijst voor de omgang van Nederland met het koloniale verleden naar de term Vergangenheitsbewältigung die hij omschrijft als ‘het proces in Duitsland om in het reine te komen met zijn naziverleden‘. Dat betreft dus vooral de omgang met de oorlogsmisdaden tegen onder meer de Slavische volkeren en de misdaden tegen de menselijkheid zoals die tijdens het proces van Neurenberg (1946) in een handvest werden opgesteld.

Honings stelt dat recente verleden van Nederland en Duitsland niet gelijk, maar gaat tegen de feiten in als hij zegt dat Indonesiërs niet in concentratiekampen werden opgesloten. Dat gebeurde van 1926 tot 1942 wel degelijk in Boven-Digoel dat een strafkamp werd genoemd en waar onder meer Rudy Kousbroek in het Oostindisch Kampsyndroom uitgebreid verslag van heeft gedaan. Een Duits Konzentrationslager was geen Vernichtungslager zoals Auschwitz of Treblinka, hoewel de mortaliteit in een concentratiekamp hoog kon zijn.

Honings meent aan de hand van de Duitse omgang met het recente verleden dat Nederland daar een voorbeeld aan moet nemen voor het koloniale verleden. Maar hij stelt het mooier voor dan het is. Hij kijkt selectief. Waarom vergeet Honings de eerste genocide van de 20ste eeuw te noemen, de Namibische Genocide? Duitse troepen vermoordden tussen 1904 en 1908 doelbewust 80.000 leden van het Herero- en Namavolk. Pas in 2015 erkende een vertegenwoordiger van de Duitse regering deze genocide. Meer dan 100 jaar nadat die had plaatsgevonden. Zo voorbeeldig is de omgang van Duitsland met het eigen verleden niet.

Honings doet aan begripsverwarring. Hij hanteert Vergangenheitsbewältigung alsof het gaat om Wiedergutmachung als hij gratis studeren van Indonesische studenten in Nederland erbij haalt. Hij wil rekeningen vereffenen die nog open zouden staan voor dat koloniale verleden door het goed te maken met de nakomelingen van de slachtoffers. Dat is wat anders dan als land in het reine komen met het eigen verleden. Nederlanders moeten zelf tot inzicht komen om de blik op hun kolonialisme bij te stellen. Per definitie kunnen anderen daar alleen indirect als aangevers bij betrokken zijn. Daarnaast is Wiedergutmachung een leeg gebaar als het dient om jezelf er beter of minder schuldig over te hoeven voelen.

Honings heeft een punt als hij stelt dat Indonesiërs met hun expertise en talenkennis die in Nederland aan het verdwijnen is behulpzaam kunnen zijn bij het ontsluiten van bronnen. De samenwerking tussen Indonesische en Nederlandse instituten en universiteiten zou in beider belang op een hoger plan gebracht kunnen worden voor de gezamenlijke studie van de Nederlands-Indonesische geschiedenis.

Met Vergangenheitsbewältigung of Wiedergutmachung heeft dat echter niks te maken. Honings verwart het opbouwen van een solide infrastructuur voor academische studie met een schuldgevoel dat Nederland jegens hedendaagse Indonesiërs zou hebben. Opmerkelijk is dat Indonesiërs daar niet op zitten te wachten. De sorry-cultuur leeft in Indonesië minder dan aan de Universiteit Leiden. De eigenlijke vraag is dus tot wie Honings zich richt en waarom hij Indonesiërs meent te moeten gebruiken voor een intern Nederlands, of wellicht zelfs Leids debat.

Honings stelt zich op als de typische post-koloniaal. Hij meent het goede te doen, maar sluit Indonesiërs vanuit een idee van ongelijkheid op in slachtofferschap. Een nieuw slachtofferschap. Het is de vraag in hoeverre hij dat beseft.

Honings zet in zijn opinie sterk in op schaamte en schuld die hij projecteert op een koloniaal verleden. Dat compliceert op onnodige wijze een zorgvuldige omgang met de geschiedenis. Het beste dat Honings en andere Nederlandse onderzoekers die zich bezighouden met de koloniale geschiedenis kunnen doen is het verrichten van gedegen historisch onderzoek. Als dat leidt tot het retourneren van roofgoed dan zijn Indonesiërs daar meer mee gediend dan met gevoelens van schuld en schaamte van 21ste-eeuwse Nederlanders die vooral voor intern gebruik zijn bedoeld.

Journalistiek opereert zwak in ‘kwestie’ Hoekstra en de Pandora Papers

Tweet van Zihni Ozdil, 3 oktober 2021 en mijn reactie.

De huidige CDA-leider en demissionaire minister van Financiën Wopke Hoekstra was gisteren groot nieuws in de Nederlandse media. Volgens de zogenaamde Pandora Papers is hij de enige Nederlandse politicus die erin genoemd werd. Vandaar waarschijnlijk de gretigheid van Nederlandse media om aandacht aan hem te besteden. Het genoemd worden van zijn naam was het nieuwsfeit.

De Nederlandse media die hierin geïnvesteerd hadden, te weten TrouwHet Financieele Dagblad en onderzoeksplatform Investico, wilden blijkbaar niet met lege handen staan en resultaat van hun investering zien. Hoekstra moest dus hangen. Hoe flinterdun de kwestie ook was en al snel bleek dat Hoekstra geen wet had overtreden. Hij had een belang in een brievenbusfirma op de Britse Maagdeneilanden dat hij verkocht voordat hij minister werd. De winst van iets meer dan 4000 euro zou Hoekstra aan een goed doel hebben geschonken. Peanuts dus.

Een interview in Nieuwsuur van 3 oktober 2021 met een vertegenwoordiger van Het Financieele Dagblad en onderzoeksplatform Investico leverde niets op. Het was een losse flodder. Nieuwsuur had beter kunnen besluiten afstand te houden tot deze kwestie die geen kwestie wilde worden en beide journalisten hadden beter thuis kunnen blijven om zich te verdiepen in de echt belangrijke kwesties in de Pandora Papers.

Door een verkeerde focus hebben betreffende media en het onderzoeksplatform het omgekeerde bereikt van wat ze beoogden. In plaats van aandacht voor belastingontwijking en onwettelijke fiscale constructies van politici en politieke actie om krachtig op te treden om dit onrecht te repareren hebben ze door hun journalistieke wapen bot en ondoordacht in te zetten de geloofwaardigheid van de journalistiek beschadigd. Ze hebben het publiek in verwarring gebracht met een opgepimpte eend die een canard blijkt te zijn.

Krimp geeft katholieke kerk kans om ontspannen terug te keren naar oude roeping

Schermafbeelding van deel artikelMinder gelovigen, geld en pastorale krachten: aartsbisdom Utrecht maakte moeilijk 2020 door‘ in het Katholiek Nieuwsblad, 8 juli 2021.

Afgelopen dinsdag 6 juli 2021 publiceerde het Aartsbisdom Utrecht het jaarverslag 2020. Er wordt een beeld in gegeven dat ondanks ‘praktische moeilijkheden en beperkingen die de coronapandemie met zich bracht‘ de betrokkenen zich goed hebben ingezet, maar dat het vechten tegen de bierkaai is. De middelen in geld en personeel zijn ontoereikend. De financiële situatie van het aartsbisdom is slecht en de ontkerkelijking eist zijn tol. Die zou in 2020 versneld zijn.

Uit statistieken van het CBS blijkt dat in 2019 20,1% van de Nederlandse bevolking aangaf Rooms-katholiek te zijn. In 2015 was dat nog 25,3%. In vier jaar heeft dus 20% van het aantal katholieken de kerk verlaten. Dat heeft te maken met de publiciteit over het kindermisbruik door pastoors en andere kaderleden van de kerk en de daaropvolgende deels mislukte pogingen van de kerkleiding om dat in de doofpot te stoppen. Het heeft ook te maken met natuurlijk verloop. De aanhang veroudert en de aanwas van jongeren blijft achter. In 2020 kwam daar de coronapandemie bovenop waardoor een nieuwe afkalving van het aantal katholieken als deel van de bevolking valt te verwachten. Het jaarrapport sorteert daar op voor. Het aartsbisdom Utrecht schetst een minderheidskerk die probeert te overleven.

Een recensie door Sjoerd Mulder in Trouw van het boekGeloof en godsdienst in een seculiere samenleving‘ van de Belgische kardinaal Jozef De Kesel valt op te vatten als een aanvulling op het jaarrapport van het aartsbisdom Utrecht. De Kesel plaatst kanttekeningen bij de ontkerkelijking en ziet die niet als negatief. Mulder: ‘Sterker nog, volgens De Kesel moeten we rekening houden met de mogelijkheid dat het christendom wellicht uit ons werelddeel verdwijnt. Die verrassende optiek hangt samen met zijn overtuiging dat de westerse meerderheidskerk een historische uitzonderlijkheid was. Het is volgens hem veel natuurlijker, veel passender voor wat de kerk in wezen is, om als kerk marginaal te zijn, aan de rand van de maatschappij.’ De theorie van kardinaal De Kesel brengt het aartsbisdom Utrecht in praktijk.  

De Kesel schetst het kader waarbinnen de Europese Rooms-katholieke kerk in de toekomst moet opereren. Niet het winnen van zieltjes of het verwerven van wereldse macht via de kerk is daarbij het doel, dus het streven naar meer, maar het tevreden zijn met wat het nu is. Een kleine, compacte kerk is waarde op zichzelf.

De Kesel: ‘Missionering betekent niet noodzakelijk christianisatie van de samenleving. Missionering mag niet verward worden met het herstel van een homogeen christelijke beschaving. De Kerk is niet geroepen om stilaan zelf de wereld te worden en de ganse samenleving in haar schoot op te nemen. De Kerk is de gemeenschap van christenen, niet de verzameling van de bevolking‘.  

Deze teruggang naar het proberen te hervinden van een vroegere kern van een oude kerk is interessant. De Kesel heeft gelijk dat deze ontspannen omgang met de onvermijdelijke krimp van de kerk een nieuwe vrijheid biedt. Een minderheidskerk waar nu waarschijnlijk nog ongeveer 15% van de bevolking lid van is geeft ruimte om meer dan voorheen de eigen roeping te volgen. De pretentie van machtsuitoefening die toch niet meer succesvol kon worden gerealiseerd kan worden losgelaten.

Het secularisme biedt in Nederland en België alle godsdiensten en levensovertuigingen de garantie van de staat gelijkwaardig en waardig beschermd te worden onder de rechtsstaat. Dat is de verzekering voor de toekomst van de Rooms-katholieke kerken van Europa.

Als Trouw nuance zoekt in inhoud, dan kan het de nuance in het begrippen- en woordgebruik niet achterwege laten

Schermafbeelding van deel artikelDe seculiere meerderheid en orthodoxe gelovigen begrijpen niks van elkaar’ in Trouw, 5 april 2021.

Trouw is een dagblad dat veel aandacht geeft aan religie. Dat gebeurt vanuit een religieus perspectief en is niet altijd als zorgvuldig te omschrijven. De framing zitten de journalistieke onpartijdigheid en het professionalisme in de weg. Trouw zit gevangen in de vooroordelen van een traditie waarin oude woorden hun betekenis hebben. In elk geval roept lezing van Trouw dat beeld bij mij op.

Neem nou bovenstaand artikel dat als kop heeft ‘De seculiere meerderheid en orthodoxe gelovigen begrijpen niks van elkaar’. Waarom kiest Trouw deze kop? Er had ook kunnen staan: ‘De gematigde en orthodoxe gelovigen begrijpen niks van elkaar’.
Het wordt en nog vreemder op als in de introductie van dit artikel staat: ‘De spanning tussen orthodoxe religieuze minderheden en de liberale meerderheid groeit.’ Wat moet onder ‘de liberale meerderheid‘ verstaan worden? Zijn dit alle niet-orthodoxe gelovigen? Omvat dit ook de sociaal-democraten, rechts-radicalen, christen-democraten en anarchisten? Trouw maakt het niet duidelijk. Dit is blijkbaar geheimtaal in de eigen kring die buitenstaanders niet kunnen ontcijferen.

Want wat wordt hier nou bedoeld met ‘liberaal’? Is dat volgens het jargon van de protestante christenen een omschrijving van vrijzinnig of onorthodox? Maar waarom scherpt Trouw dan een tweedeling tussen orthodoxe gelovigen en vrijzinnigen aan die als zodanig in de samenleving niet bestaat en laat het de niet-orthodoxe gelovigen ongenoemd?

Wat gelovigen met ‘seculier’ bedoelen is evenmin altijd duidelijk. Vaak gebruiken ze het in de minachtende betekenis ’wereldlijk’ als tegenstelling tot religieus of godsdienstig.

Dat is problematisch als ermee de politieke filosofie van het secularisme wordt bedoeld die vanuit de christelijke flanken indirect onder vuur wordt genomen. Secularisme houdt in dat alle geloven en levensovertuigingen in gelijke mate onder de nationale rechtsstaat zijn gegarandeerd. Het secularisme is niet anti-religieus of pro-‘seculier’. Het secularisme is perfect neutraal. Het secularisme is de vertaling van rechtsstatelijkheid op het gebied van geloof en levensovertuiging. Degenen die zich verzetten tegen het secularisme door dat ter discussie te stellen of verdacht te maken verzetten zich tegen de rechtsstaat. Uiteraard zien ze dat zelf anders in hun eigen belangenbehartiging.

Feit is dat vooral orthodoxe christenen ten onrechte claimen dat het secularisme anti-religieus is. Vanuit hun beperkte opvatting is dat logisch. Het heeft ermee te maken dat ze het secularisme als zodanig niet aanvaarden omdat het te beperkend zou zijn voor het in de volle breedte belijden van hun geloof. Want als geloof en samenleving één zijn, dan staat een politieke filosofie die ruimte geeft aan andere geloven en levensovertuigingen die vereniging van eigen geloof en samenleving in de weg. Voor die volle breedte van de orthodoxe christenen moeten andersdenkenden wijken, zoals dat in de moderne Nederlandse geschiedenis altijd het geval was. Dat was staande praktijk totdat in de tweede helft van de 20ste eeuw de ontkerkelijking op gang kwam met als gevolg dat nu een meerderheid van de bevolking zegt zich niet meer te laten inspireren door het geloof. Daarom wijzen deze orthodoxe christenen ook de moderniteit af.

De paradox is dat Trouw weliswaar afstand neemt van de kritiek op het secularisme dat uit orthodox christelijke hoek komt, maar geen afstand neemt van de framing en het jargon van deze orthodoxe christenen. Hiermee neemt Trouw inhoudelijk een ruimdenkende, pluriforme positie in die door het woordgebruik en het misleidend gebruik van begrippen niet past bij de inhoud, voor verwarring zorgt en haaks op de inhoud kan komen te staan. In elk geval buitenstaanders vragen zich vervolgens af hoe vorm en inhoud, ofwel formuleringen en ideologie zich tot elkaar verhouden.

Waarschijnlijk beseffen de trouwe lezers van Trouw, de doorgaans christelijke opinieleiders die Trouw artikelen leveren en de eindredacteuren van Trouw niet hoe gedateerd en verkeerd het gebruik van dit christelijk jargon is dat steeds minder past bij de inhoud. Dit jargon als relict van een oude nestgeur blijft daar bij achter en werkt verwarrend.

Mogelijk heeft het moeizame afstand nemen van dit christelijke jargon voor Trouw ermee te maken dat de conservatieve protestante media als het Reformatorisch Dagblad en het Nederlands Dagblad die economische en geestelijke rivalen zijn van Trouw er nog volledig in ondergedompeld zijn. Zowel in dat oude jargon als in traditionele standpunten die ermee samengaan. Dat maakt de positie van Trouw hybride. Met de pretentie om pluriformiteit van opinies te bieden zou Trouw ook voor de eigen lezers nauwkeuriger kunnen zijn door zorgvuldig om te gaan met de begrippen die zijn geworteld in het orthodoxe christendom en die in de kern een vaak stilzwijgend beeld van vijandigheid tegenover de 21ste eeuwse samenleving uitdrukken. Van dat laatste zou Trouw afstand moeten nemen.

Trouw zou er goed aan doen om in een Code alle medewerkers regels op te leggen via geformuleerde afspraken en op de hoogte te brengen van de journalistieke kernwaarden en de ideologie van Trouw. In zo’n Code kan omschreven worden wat het verstaat onder begrijpen als ’seculier’, het ’secularisme’, ‘orthodoxie’ en ‘liberaal’. Voor alle journalisten en eindredacteuren van Trouw is dan duidelijk dat het in vorm en inhoud ondubbelzinnig de rechtsstaat en het secularisme ondersteunt. Als Trouw de nuance zoekt in de inhoud, dan kan het niet achterblijven door de nuance in het woord- en begrippengebruik achterwege te laten. Dat wringt.

Sionkerk op Urk houdt zich niet aan coronaregels, maar kan dat doen door de uitzonderingspositie die het van het kabinet kreeg

De gereformeerde Sionkerk in Urk is volgens een bericht in Trouw ontevreden met het overheidsbeleid inzake de bestrijding van de COVID-19 pandemie. Zo laat de kerkenraad de afstandsregels los, omdat het tegemoet wil komen aan ‘de nood en het geestelijk welzijn’ van de gemeente. Ouderling en voorlichter H. Snoek zegt daarover het volgende: ‘We willen gehoorzaam zijn aan de overheid, maar wel in samenhang met Gods geboden. We doen dit vanwege het zielenheil van de mens.

Kerken worden naar het oordeel van het kerkbestuur achtergesteld, zo zegt het bericht van Trouw. In werkelijkheid is het omgekeerde waar. Volgens de maatregelen van de Rijksoverheid geldt er voor ‘het belijden van godsdienst of levensovertuiging’ een uitzondering voor bijenkomsten in een binnenruimte van maximaal 30 personen. Om dat te legitimeren wordt er verwezen naar de vrijheid van godsdienst. Dat is merkwaardig omdat allerlei grondrechten tijdelijk zijn ingetrokken in de bestrijding van COVID-19. Daarom is het bizar dat religieuze organisaties een uitzonderingspositie in mogen nemen van het kabinet. Het is nog absurder dat kerkbesturen in die bevoordeling een achterstelling zien. Zij zijn ermee de kijk op de realiteit kwijt. Zo geldt voor culturele instellingen, zoals schouwburgen, archieven en musea de uitzondering niet. Dit zijn doorgaans professionele instellingen met een goede organisatie die veel hebben geïnvesteerd in de ontvangst van gasten. Maar toch mogen ze niet opengaan.

Opvallend is dat in de recente publiciteit over de aanpak en maatregelen de Rijksoverheid de uitzondering die voor kerken geldt niet meer expliciet noemt. Het is onduidelijk waarom dat zo is. Maar de brede kritiek op de voorrechten van kerken die mogen wat culturele of commerciële instellingen niet mogen heeft er mogelijk mee te maken. Dit voorrecht voor kerken is slecht te beredeneren. Het is niet alleen slecht te verdedigen, maar wordt er onhoudbaar en potsierlijk op als kerken in de slachtofferrol kruipen en menen dat ze achtergesteld worden.

Het kabinet Rutte III heeft deze rechtsongelijkheid en bedreiging voor de volksgezondheid over zichzelf afgeroepen. Het kan niet ingrijpen omdat het de kerken een uitzonderingspositie heeft gegeven. Daar is de fout gemaakt. De Sionkerk in Urk of andere orthodoxe kerken in de biblebelt nemen de ruimte die het kabinet hun heeft gegeven. Deze kerken treft weinig verwijt. Dat ze niet maatschappelijk handelen, het algemeen belang van de volksgezondheid niet zwaar laten wegen en vooral op zichzelf gericht zijn was vooraf te voorzien geweest.

Dat kerken en andere religieuze organisaties voorrechten genieten is een maatschappelijk onrechtvaardigheid. Onlogisch is dat religieuze organisaties als meer gelijk worden gezien dan niet-religieuze organisaties. Ze hebben voorrechten die anderen niet hebben. Dit is des te merkwaardiger omdat artikel 6 van de Grondwet over de vrijheid van godsdienst het kabinet een wettelijke grond geeft om in te grijpen: ‘De wet kan ter zake van de uitoefening van dit recht buiten gebouwen en besloten plaatsen regels stellen ter bescherming van de gezondheid’. Waarom heeft het kabinet daar geen gebruik van gemaakt?

Voor de uitzonderingssituatie van religieuze organisaties in de bestrijding van de pandemie is geen rechtvaardiging te vinden. We mogen de kerkenraad van de Sionkerk in Urk dankbaar zijn dat het de absurditeit van het kabinetsbesluit om kerken een uitzonderingspositie te geven via een omweg onder de aandacht brengt. Het raakt aan een maatschappelijk probleem van een land waarvan de bevolking zich in meerderheid niet-godsdienstig verklaart, maar waar de godsdiensten nog proportioneel veel invloed hebben. Alsof het verleden nog voortkabbelt.

Raad van Toezicht van het NMVW moet zich alsnog bezinnen op de toekomst. Het oude beleid is mislukt, gedateerd en dood als een pier

Positief nieuws voor het Nationaal Museum van Wereldculturen (NMVW): algemeen directeur Stijn Schoonderwoerd vertrekt naar Nationale Opera & Ballet waar hij per 1 februari 2021 algemeen directeur wordt. Dat geeft zicht op een nieuwe koers, op een herformulering weg van het populisme en de politieke correctheid die tijdens Schoonderwoerds directoraat (2012-2021) werden doorgevoerd. Met als gevolg dat het NMVW afgelopen jaren in coma is geraakt.

De musea van het NMVW moeten weer echte musea worden waar met plezier professioneel gewerkt worden en het om de kunst gaat. Nu zijn het locaties waar het amateuristisch handelen van goedwillenden de boventoon voert. Bij een herstart moeten op belangrijke functies weer kundige museumprofessionals benoemd worden.

Schoonderwoerds vertrek geeft dus ruimte aan museumprofessionals en professioneel handelen bij het NMVW waar het de afgelopen jaren zo aan heeft ontbroken. Het NMVW moet uit de ivoren toeren afdalen en weer met de voeten in de museale modder gaan staan. Dat dit de afgelopen jaren zo slecht is doorgedrongen tot de publieke opinie is grotendeels de Nederlandse kunstjournalistiek te verwijten. Ze kunnen geweten hebben wat er aan schortte, maar hebben er geen verslag van gedaan. Of de Raad van Toezicht het inzicht, de daadkracht, de geesteshouding en de ambitie heeft om zich fundamenteel te bezinnen op een nieuwe koers is de hamvraag.

Het is onduidelijk welke constructie de Raad van Toezicht voor de toekomst als gewenst ziet. De koepelformule van vier musea, te weten Tropemmuseum, Afrika Museum, Museum Volkenkunde en Wereldmuseum (dat er losjes aan is verbonden) is topzwaar en leeghoofdig en lijkt uitgewerkt. Gewenst is een formule waarbij de vier musea autonomie hebben en vanuit hun eigen collectie autonoom tentoonstellingen kunnen maken. Dat kan dan aangestuurd worden door een locatiedirecteur of hoofdconservator.

Een teken aan de wand dat de huidige koers wordt voortgezet is de benoeming van Wayne Modest tot inhoudelijk directeur, aldus een bericht van het Tropenmuseum. Volgens Schoonderwoerd is door de benoeming van Modest de ‘continuïteit in de directie na mijn vertrek verzekerd. Ik vertrek dan ook met een gerust hart, in de wetenschap dat met Wayne als inhoudelijk directeur ons beleid wordt voortgezet.’ Hiermee verklaart Schoonderwoerd Modest tot bijwagen van zichzelf. Het is nog maar de vraag of Modest dat echt is. Schoonderwoerd heeft echter gelijk als hij beweert dat het huidige beleid eruit bestaat dat Modest en hij weinig tot niks van kunst weten. Het is bedenkelijk genoeg dat iemand met zo’n profiel inhoudelijk directeur van een kunstmuseum kan worden. Zijn profiel sluit eerder aan bij de functie van een leidinggevende  van een theoretisch-wetenschappelijk bureau als toeleverancier voor een museum.

Het is ronduit potsierlijk als Schoonderwoerd in het interview met Trouw zegt dat kunstmusea de agenda van het NMVW overnemen: ‘Met tevredenheid stel ik vast dat nu andere musea ook de thema’s overnemen die hoog op onze agenda stonden. Ook kunstmusea wijden nu volop aandacht aan ons koloniale verleden.’ Dit schouderklopje dat Schoonderwoerd zichzelf geeft is niet alleen protserig en pocherig, maar ook naast de waarheid. Als andere musea dezelfde agenda volgen wil dat niet zeggen dat dit door het NMVW is geïnitieerd. Het valt eerder te verwachten dat het op enig moment ‘in de lucht hing’ of dat er een gemeenschappelijk bron is waar het NMVW ook van heeft ‘geleend’.

Indien de voortzetting van het oude beleid uitgerekend dat is wat niet moet gebeuren en een nieuwe algemeen directeur ook niet wil dat dat gebeurt, loopt Schoonderwoerd met de tegelijk late en voortijdige benoeming van Modest zijn opvolger voor de voeten. Dat is van Schoonderwoerd niet netjes en van de Raad van Toezicht niet verstandig. De Raad van Toezicht had hier op z’n minst een bredere visie op moeten ontwikkelen en daar naar moeten handelen. Dat doet het niet. Dat baart zorgen. De Raad van Toezicht had een rustperiode moeten inlassen na Schoonderwoerds vertrek om zich te bezinnen op de toekomst. Onder meer over het optimale beleid dat niet meer bij 2012 maar bij 2021 past. Het heeft vooralsnog die kans voorbij laten gaan, maar kan dat alsnog corrigeren.

Voorstelbaar is een constructie met een algemeen/zakelijk directeur (belangenbehartiging, marketing, fondsenwerving en financiën); een directeur van het wetenschappelijk bureau en de nevenprogrammering met lezingen en publicaties ed. (Modest) en locatiehoofden voor de vier musea die in volle autonomie en met een eigen budget de kunst en de museale onderdelen (presentatie, collectie, registratie) voor hun rekening nemen.

Een bijzondere positie neemt het Wereldmuseum in. De laatste spectaculaire tentoonstelling was Powermask van conservator Alexandra van Dongen en gastconservator Walter Van Beirendonck. Zie hier voor mijn commentaar uit 2017 over deze tentoonstelling. De twee ‘Rotterdamse’ leden in de Raad van Toezicht (Patricia de Weichs de Wenne en Liane van der Linden) kunnen hun kans grijpen om te eisen dat de onder Schoonderwoerd verwaarloosde Rotterdamse signatuur van het Wereldmuseum dat in een motie in de Rotterdamse gemeenteraad als voorwaarde voor financiële steun aan de koepel is gesteld serieus wordt genomen. Het herstel van de Rotterdamse signatuur kunnen ze als eis aan de nieuwe algemeen directeur stellen. De vergroting van de autonomie van de vier afzonderlijke musea met elk een locatiedirecteur of hoofdconservator als hoofd zou dat bezwaar wegnemen.

Foto: Schermafbeelding van deel artikelHet Museum van Wereldculturen voelt zich weer springlevend. ‘Anderen nemen onze agenda over’ in Trouw, 5 januari 2021.

Slobs uitspraak over homoseksualiteit op scholen thematiseert het debat over de bekostiging van het bijzonder onderwijs

Scholen mogen ouders vragen een verklaring te ondertekenen waarin ze een homoseksuele levenswijze afkeuren. Dat zei de minister van basis- en voortgezet onderwijs Arie Slob maandag in de Tweede Kamer. Hij reageerde daarmee op kritische vragen van Kamerleden over de identiteitsverklaringen die op sommige reformatorische scholen worden gehanteerd.‘ Aldus een verslag in Trouw.

Het is vreemd dat een kabinetsminister zulke uitspraken doet over homoseksualiteit. Gelijke monniken, gelijke krantenkoppen. Het gevolg van zijn woorden is dat scholen van het kabinet toestemming krijgen om uit te sluiten. Stel dat het om christenen gaat en scholen ouders mogen vragen een verklaring te ondertekenen waarin ze een christelijke levenswijze afkeuren. Wat zou daar de reactie van de Nederlandse christenen op zijn?

Bijzondere scholen die door de overheid worden bekostigd mogen dit soort uitsluitende eisen stellen. De uitspraken van minister Slob geven echter aan dat dit geen duurzame situatie is. Scholen hebben de vrijheid om in eigen kring andersdenkenden uit te sluiten, maar het is niet passend dat dit door financiële ondersteuning van de overheid gebeurt en wordt gelegitimeerd.

Zo kunnen Slobs woorden aan waarde winnen. Namelijk dat er in de Tweede Kamer een fundamenteel debat op gang komt over het automatisme om het bijzonder onderwijs door de overheid te laten bekostigen en de bijkomende voorwaarden die daar mee samen behoren te gaan.

De politici van de vrijzinnige partijen doen er, als ze van de schrik van Slobs woorden bekomen zijn, verstandig aan om dit debat over de bekostiging van het bijzonder onderwijs in de Tweede Kamer hoog op de agenda te zetten. Het is een al meer dan 100 jaar oud compromis dat zichzelf overleefd heeft en niet meer houdbaar is. Het is niet de taak van de overheid om scholen die de ongelijkheid prediken te subsidiëren.

In zijn politieke onhandigheid heeft minister Slob dit aspect gethematiseerd dat de christelijke koepels niet bespreekbaar willen maken. Minister Slob die bekend staat als een zwakke minister is niet voor het eerst de weg kwijt. Hij probeerde met zijn uitspraken over homoseksualiteit op scholen zijn achterban te bedienen, maar bereikt het omgekeerde als vrijzinnige partijen als GroenLinks, D66, VVD, PvdA en SP een debat opstarten over de voorwaarden van de bekostiging van het bijzonder onderwijs door de overheid.

Foto: Schermafbeelding van deel artikelSlob: Homoseksualiteit afkeuren mag, zolang scholen zorgen voor een veilig leerklimaat’ in Trouw, 9 november 2020.