Het debat over een nationaal designmuseum is gepolitiseerd

Update 25 augustus 2022: De lokale partij Bosch Belang pleit ervoor om het Design Museum van Den Bosch te verkassen naar Eindhoven. Achtergrond is dat het Noordbrabantsmuseum ruimte nodig heeft om een schenking van Jos Koster van 550 topwerken te kunnen presenteren. Daarom moet het aangrenzende Design Museum verhuizen naar een andere lokatie, waarschijnlijk de Bossche spoorwegzone. Die verhuizing staat begroot voor 30 miljoen euro. Dat stelt Bosch Belang nu ter discussie.

Update 7 januari 2021: In het Eindhovense Evoluon wordt weer een museum gevestigd, aldus een bericht in Trouw. Het zou gaan om een Museum voor de Toekomst. Het concept is ontwikkeld door industrieel ontwerper Koert van Mensvoort. De verknoping van techniek en design lijkt nog steeds het uitgangspunt van dit museum. Maar het wordt zo niet meer genoemd. De neutrale term ‘Toekomst’ moet de eerdere mislukte poging om een museum voor Design te vestigen doen vergeten. 

Hoeveel designmuseums kan Nederland hebben? Die vraag wordt opgeroepen door politieke ontwikkelingen en de opmerking van de nieuwe artistiek directeur van het Stedelijk Museum Rein Wolfs in een interview in NRC. Hij zegt: ‘Maar als ik het hele Nederlandse aanbod overzie, zou wat meer variatie en specialisatie goed zijn’. Dat is een pleidooi tegen het kluitjesvoetbal in de museumsector waarbij ieder museum hetzelfde doet.

In Den Bosch is er het Design Museum Den Bosch -dat als vanouds het accent op sieraden en keramiek legt- waarmee directeur Timo de Rijk sinds eind 2016 succesvol aan de weg timmert. Hij noemt zich in februari 2017 in een interview in BD samen ‘met Gent en Groningen’ nu ‘het grootste designmuseum in West-Europa‘. Voor het gemak vergeet hij het London Design Museum, het Duitse Vitra Design Museum, het Parijse Cité de l’Architecture et du Patrimoine of het V&A in Dundee. Maar ook het in 2015 geopende Cube Design Museum  in Kerkrade dat zich presenteert als ‘het eerste museum van Nederland volledig gewijd aan design. Cube toont design met inhoud; design dat impact heeft op de wereld.’ De stilzwijgende suggestie hiervan is dat andere designmusea design zonder inhoud presenteren. De Rijk en Wolfs geven te kennen dat ze belang hechten aan de kunstgeschiedenis en meer moderne of na-oorlogse kunst willen tonen. De Rijk en zijn team bereiden nu een overzichtstentoonstelling van design van het Derde Rijk voor die op 7 september 2019 opent.

Daarnaast is er in Rotterdam het HNI dat ‘Design’ in de naam heeft (naast Architectuur en Digitale Cultuur) dat zich eind 2016 opwierp als coördinator voor een tijdelijk designmuseum in Amsterdam om daar langdurige bruiklenen van andere musea te tonen. Een initiatief waarover sinds die tijd weinig is vernomen. Ik gaf daar in december 2016 een commentaar op waarin ik weinig begrip toonde voor dit initiatief, maar ook wees op twee interessante opmerkingen van het hoofd beleid en actualiteit van HNI Floor van Spaendonck. Breder kijkend dan dit initiatief alleen zei zij: ‘(..) is er behoefte aan één plek die geheel in het teken staat van design’ en ‘Het aanleggen en beheren van een vormgevingsarchief behoort niet tot de opdracht van HNI’. Er bleek dus eind 2016 volgens Van Spaendonck in Nederland geen museum dat geheel in het teken staat van design (wat haaks staat op de claim van het in 2015 geopende Cube) en evenmin een nationaal vormgevingsarchief voor design.

De politieke ontwikkeling blijkt uit bovenstaand citaat uit het artikelPlan Designmuseum Eindhoven krijgt steeds meer vorm’ in het ED van november 2018. Het lijkt er sterk op dat het een plan is uit de koker van D66 dat door de VVD wordt gesteund. In het huidige Eindhovense college is D66 niet vertegenwoordigd. Van 2014 tot 2018 was Mary-Ann Schreurs namens D66 wethouder van Innovatie en Design, Cultuur en Duurzaamheid. Nu is ze onafhankelijk raadslid en heeft volgens een persbericht van maart 2019 over een verschil van mening D66 verlaten. Schreurs maakte zich sterk voor design en technologie zoals uit de steunbetuiging van een D66’er blijkt. Ook de Dutch Design Week (DDW) is een manifestatie van de verknoping van design en techniek.

Er is dus in de afgelopen jaren een sterke D66-lobby opgezet voor een Designmuseum in Eindhoven waarbij het de vraag is of dat doorzet omdat D66 in Eindhoven en in de provincie Noord-Brabant aan macht heeft ingeboet. Daarnaast richt Timo de Rijk zich in het 35 km verder gelegen Den Bosch sinds 2016 nadrukkelijk op design en toegepaste kunst. Een grotere ambitie viel af te lezen in de naamsverandering. In juni 2018 werd de naam Het Stedelijk Museum ’s-Hertogenbosch veranderd in Design Museum Den Bosch. Maar wellicht kan wat in de pijplijn zit nog gematerialiseerd worden zodat er nog net een Eindhovens Designmuseum uitgeperst kan worden. Een in de Provinciale Staten van Noord-Brabant in oktober 2017 aangenomen motie van D66 vraagt om uit te zoeken of er een nationaal designmuseum kan komen in het Evoluon in Eindhoven:

Minister van OCW Ingrid van Engelshoven (D66) houdt de signalen van haar partijgenoten uit Brabant in elk geval nog in de lucht zoals deze week bleek uit de presentatie van de ‘Ontwerp-subsidieregeling culturele basisinfrastructuur 2021-2024’ dat op het lijf van een Eindhovens Designmuseum is geschreven en uitgaat van de verknoping van design en techniek. Zo vanzelfsprekend is dat echter niet. Hooghartigheid blijkt uit het interview uit november 2018 met DDW-directeur Martijn Paulen die meent dat het een fluitje van een cent is om een museum met als uitgangspunt de combinatie van design en techniek in een nationaal designmuseum te realiseren. Dat gaat eraan voorbij dat die formule die afgeleid is van de Eindhovense situatie waarbij design en techniek nauw worden gecombineerd een keuze is die niet alleenzaligmakend is. Design kan ook worden gekoppeld aan autonome kunst, (kunst)geschiedenis of sociaal-maatschappelijke aspecten. Het is de vraag of, als er een nationaal designmuseum of rijksmuseum voor design moet komen dat gesteund wordt vanuit de landelijke overheid, die combinatie van kunst en techniek (of technologie) het uitgangspunt dient te zijn. Op z’n minst zou er een breed debat aan vooraf moeten gaan over het profiel van zo’n nieuw te vormen nationaal designmuseum waarbij de gesprekspartners liever niet alleen uit Eindhoven of uit de kringen van D66 komen.

Nederland kan best meerdere designmusea herbergen, in Den Bosch, Kerkrade, Eindhoven of waar dan ook. Laten we evenmin de kunstmusea met belangrijke afdelingen design (Museum Boijmans, Stedelijk Museum, Centraal Museum, Groninger Museum, HNI) en de ‘materiaalmusea’ (Nationaal Glasmuseum, TextielMuseum, Keramiekmuseum Princessehof) vergeten die zo’n nationaal designmuseum kunnen ‘voeden’. Of de herhaling van meer van hetzelfde zonder voldoende variatie en specialisatie wenselijk en doelmatig is, is een vraag die het bovensectorale ministerie van OCW zich moet stellen. De museumsector moet ideeën kunnen aandragen.

OCW zet echter op onaanvaardbare wijze een dubbele pet op als het bij de bekostiging van een nationaal designmuseum uitgaat van normen die meer volgen uit de partijpolitiek en een regionale lobby, dan uit een beredeneerde keuze voor profiel, kwaliteit en inbedding in de culturele basisstructuur ervan. In het verlengde speelt de vraag bij welke instelling een nationaal vormgevings/designarchief ondergebracht moet worden.

Foto 1: Schermafbeelding van deel artikelPlan Designmuseum Eindhoven krijgt steeds meer vorm’ in ED, 24 november 2018.

Foto 2: Schermafbeelding van ‘Actuele Motie M1 Provinciale Staten 27 oktober 2017; Nationaal Designmuseum in het Evoluon` door Statenfractie van D66 (AANGENOMEN).

Foto 3: Schermafbeelding van deel ‘Ontwerp-subsidieregeling culturele basisinfrastructuur 2021-2024’ van het ministerie van OCW, 11 juni 2019 (p. 35).

Delfts onderzoek over beleving van musea wint als het de eigen beperking beseft

MuseumFutures van de Faculteit Industrieel Ontwerpen van de TU Delft onderzoekt hoe de beleving van musea door technologie en producten opgeroepen en vergroot kan worden. De faculteit ontwerpt belevingen. Dr. Arnold Vermeeren is directeur van dit studiolab. In een interview met BNR Radio licht Vermeeren toe hoe hij vooral de kleine musea wil helpen om via de beleving ‘op een creatieve manier nieuw publiek te bereiken‘. Vermeeren meent dat zijn onderzoek eraan meehelpt om dit soort musea levensvatbaar te houden. Kleine musea die met vrijwilligers werken en geen middelen of communicatieafdeling hebben zijn doorgaans onzichtbaar. De uitdaging is dan om de bereikbaarheid van die kleine musea te vergroten.

Vermeeren heeft interessante standpunten over musea, maar redeneert vanuit het programma van zijn faculteit: beleving. Dat is tevens de blinde vlek van zijn onderzoek. Want het plaatst het museum in de hoek van de evenementen, de attractie en de sensatie. Het is dan ook mogelijk om niet cynisch te worden over het uitgangspunt over musea dat Vermeeren met zijn studiolab inneemt. Voor de oplossing om de beleving te vergroten ligt namelijk de vraag of een museum daarmee gediend is en of het aansluit bij de doelstelling ervan. Daar gaat Vermeeren in het interview met BNR Radio al te makkelijk aan voorbij.

Net als kunst, kan een museum met presentaties schuren en aanscherpen. Tot nadenken aanzetten. Dat staat haaks op het plezieren van en tegemoetkomen aan de bezoeker die gereduceerd wordt tot een object van beleving. Toch kan het onderzoek MuseumFutures van belang zijn als de beperking ervan beter beseft en aangegeven wordt. Vermeeren is daar nu zo onduidelijk over dat het lijkt alsof hij de functie van een museum niet echt beseft. Het is aannemelijk om het vergroten van de beleving aan te laten sluiten bij de marketing en beleving die in musea al aanwezig zijn. Dus de meer commerciële en publieksgerichte onderdelen zoals museumwinkel, productielab met eigen label (Textielmuseum), museumrestaurant of een nevenprogramma dat samen met externe partners wordt georganiseerd. Het lijkt logisch om daar de beleving te vergroten.

Wat voorkomen moet worden is dat de beleving de kerntaken van een museum overneemt. En het museum een Efteling 2.0 wordt. Vermeeren verwijst in het interview enkele keren naar de Museumvereniging, maar het is onduidelijk waar de samenwerking uit bestaat. Het onderzoek MuseumFutures kan zin hebben als de beperking ervan beter beseft en uitgelegd wordt. Dat zal ook de weerstand ertegen bij de traditionele museummensen doen afnemen. Het onderzoek kan iets toevoegen aan de commerciële en publieksgerichte aspecten van een museum of presentatie-instelling, maar moet niet overschat worden. Het is begrijpelijk dat Vermeeren in de publiciteit het belang van zijn onderzoek uitvergroot. Maar hij zou er verstandig aan doen om dat te vermijden en minder vanuit zijn onderzoek en meer vanuit de museumsector te redeneren.

Foto: Folder MuseumFutures.

Textielmuseum Tilburg krijgt Museumprijs 2017

Blijdschap bij het personeel van het Textielmuseum in Tilburg. De uitreiking van de Museumprijs 2017 geeft betrokkenen inclusief de BankGiroLoterij en de Nederlandse Museumvereniging een mooi marketingmoment. Zo gaat dat nu eenmaal. Een verdiend resultaat dat in de tijd past van musea die van de politiek de opdracht krijgen over hun eigen grenzen heen te kijken. Uitdaging is dan om genoeg profiel over te houden. Dat is het Textielmuseum gelukt. Het combineert prachtige wisseltentoonstellingen, een interessante vaste opstelling over het productieproces van textiel en een grensverleggend laboratorium waar ontwerpen van kunstenaars worden geproduceerd. Met het nabijgelegen Museum De Pont en het in Oisterwijk gevestigde EKWC kondigt steeds meer een aantrekkelijke kluster aan van drie eigenzinnige instellingen die de omweg waard zijn.

Foto: Still uit videoUitreiking BankGiro Loterij Museumprijs 2017: TextielMuseum Tilburg’ van de BankGiroLoterij.

Grayson Perry in het Bonnefantenmuseum te Maastricht. Opening naar samenwerking met werkplaatsen?

De Engelse kunstenaar Grayson Perry heeft een solotentoonstelling in het Bonnefantenmuseum Maastricht. Tot 5 juni 2016 is ‘Hold Your Beliefs Lightly’ te zien. De toelichting schetst in een keurige tweedeling diens thema’s: ‘religie & mythologie, identiteit & gender, kunst & kunstwereld, klasse & consumentisme, conflict & oorlog. Deze thema’s staan centraal voor het werk van Perry en vormen het klankbord van zijn leven.’ Dat klinkt vele malen zwaarder dan uit het verslag blijkt. Waar blijven humor & parodie?

Vraag is hoe Perry zich verhoudt tot ooit als truttig beschouwde materialen keramiek en textiel. Heeft hij die helpen opwaarderen tot sexy, of is hij meegelift op de hernieuwde populariteit ervan? Na de tentoonstelling Ceramix dat met Franse partners werd ontwikkeld is het accent van het Bonnefanten op keramiek opvallend. Dat roept dezelfde vraag op als bij Perry: helpt het keramiek opwaarderen of lift het mee op de toenemende populariteit ervan? Het wachten is op een samenwerking met sundaymorning@ekwc in Oisterwijk voor een definitief antwoord. Of met het lab van het Textielmuseum in Tilburg voor de textiel. Op afstand gewenst door de politiek. Musea kunnen meer samenwerken met werkplaatsen en ontwikkelinstellingen dan ze nu doen.

Levi van Veluw in Marres te Maastricht. Echt niet meer dan ervaring?

Bij het aanprijzen van beeldende kunst is tegenwoordig een belangrijk verkoopargument dat het ervaren kan worden. Cerebraal is uit op een paar culturele instellingen na als het Utrechtse BAK of het Van Abbemuseum die loodzwaar de theorie induiken. In Nederland voeren ze een achterhoedegevecht met mediagenieke popup-musea en tentoonstellingen die ervaringen bieden. De Maastrichtse presentatie-instelling Marres die in de periode 2013-2016 530.589 euro per jaar in de basisinfrastructuur ontvangt onderzoekt zogezegd de theorie van de ervaring. En verbindt zo handig de twee uitersten. Valentijn Byvanck is de directeur.

Het project ‘The Relativity of Mattervan Levi van Veluw is ‘een allesomvattende installatie die beslag legt op een heel gebouw, ruimte of huis. Het is volgens de toelichting ‘een alomvattende scenografische ervaring die de bezoekers onderdompelt in een wereld van uiteenlopende expressieve vormen.’ Van Veluw is bekend van de video ‘Origin of the beginning’ die nog onlangs te zien was op de tentoonstelling ‘Under the Skin in het Textielmuseum. Levi van Veluw gaat onvoorzien dieper dan de marketing het voorstelt. Reserveren vereist

lwW4Ojjb9l2Ah5kZ

Foto: Still uit publicatiemateriaal voor de crowdfunding op voordekunst van  ‘The Relativity of Matter‘ van Levi van Veluw.

Cultureel ondernemerschap in het TextielMuseum. Eigen productie

‘Het nieuwe label presenteert een spraakmakend assortiment huishoudtextiel ontworpen door topontwerpers. De ontwerpen in het assortiment kennen een belangrijke inspiratiebron; de collectie van het TextielMuseum bestaande uit meer dan 100 jaar oud erfgoed op het gebied van kunst en vormgeving. Het TextielLab vertaalt het verhaal van de ontwerper met moderne technieken naar fraaie, kwalitatieve en onderscheidende producten. Op deze manier zet het TextielMuseum een volgende stap in het cultureel ondernemerschap en brengt zo topdesign met een verhaal in de keuken van de Nederlandse huishoudens. Zoals cultureel ondernemerschap betaamt worden de opbrengsten bij succes van het label ‘by TextielMuseum’ aangewend om het aanbod van educatieve programmering en tentoonstellingen te versterken.’ Aldus het TextielMuseum in Tilburg in een toelichting bij de presentatie van tentoonstelling en nieuw eigen merk ‘by TextielMuseum’.

Animator Julia Veldman geeft in haar filmpje de impressie van een reisverslag. Een keer kijken is onvoldoende om te vangen waar het precies om gaat. Een koffer, een zesdaagse reis, huishoudtextiel en het gebruik ervan. Wordt ermee verwezen naar de ouderwetse handelsreiziger die met stalen en staalboeken verkooppunten bezoekt? Een uitgestorven traditie die eindigt in het museum om daar te herleven. Ook de vormgeving doet denken aan voorbije tijden zonder in nostalgie weg te glijden, maar die evenmin uit te sluiten. Of verwijst het filmpje naar een wereld zonder grenzen waar huishoudtextiel een eigen leven zoekt? Het kan allemaal. Het TextielMuseum fabriceert zelf producten die vroeger uit de fabriek kwamen. Best bijzonder ondernemerschap.

2012FH3941_jpg_l

Foto: Marian Mahler, meubelstof (print op katoen), 1952. Collectie V&A London.

Kan de museumsector buiten eigen grenzen denken?

De grotere musea van het zogenaamde miniconvent kwamen vorige week met een advertentie. Ze willen met de politiek praten. Naar verluidt gaat dat op 9 november gebeuren in een hoorzitting met de Commissie OCW van de Tweede Kamer. Maar wat kan de inzet van de musea zijn in hun gesprek met de politici? Want het praten om het praten zal niet de bedoeling zijn. Ik schets de grote lijn en ga aan details voorbij.

Even een stapje terug voor het perspectief. Wereldwijd verschuift het economische en politieke evenwicht van West naar Oost. Zo heeft China al 3.200 miljard dollar opgekocht. Opkomende economieën als Brazilië, Rusland, India en China eisen hun plek aan tafel. Bijvoorbeeld bij het IMF. Ze willen dokken onder eigen voorwaarden. VS en Europa hebben jaren op te grote voet geleefd en gezegd wat anderen moesten doen. Nu zijn de rollen omgedraaid.

Zeggen dat er sprake is van een economisch crisis is defensief en ontkenning van een nieuwe werkelijkheid. Want er is geen economische crisis in die zin dat de vraag wegvalt of de afzet hapert. Het evenwicht verschuift. Weg van Europa en de VS. Uiteraard pakt dat beroerd uit voor de meeste burgers van deze landen. Maar een verschuivend evenwicht stort de wereldeconomie niet in een crisis. Het herverdeelt de welvaart. Wat crisis genoemd wordt is een kwestie van evenwicht. En van opgelopen schulden.

Is het niet logisch om te veronderstellen dat wat voor economieën en landen geldt ook voor kunst geldt? Ook daar verschuift het evenwicht van West naar Oost. De oude economieën  kunnen niet meer realiseren wat een museum of biënnale in Korea, China of India wel voor elkaar krijgt. De musea in de VS onttrekken zich enigzins aan de neergaande tendens omdat ze schokvaster zijn door private financiering. Zogenaamde endowments stabiliseren de bestedingen van bestaande instellingen. In dat laatste zit hun conservatisme.

Maar Europa dus, Nederland. Afgelopen jaren zijn industriële bedrijven gesloten en naar lageloonlanden verplaatst. Het evenwicht is naar diensten en handel verschoven. Wat zijn de kunstinstellingen die een industrieel karakter hebben? Want die zou de Nederlandse kunstsector kunnen outsourcen. Omdat publiek niet mee kan verhuizen staat de publieksfunctie haaks op dat industriële karakter. Zit in dat onderscheid niet de oplossing om verantwoord af te slanken?

Welke instelling kan buiten Nederland functioneren? Alleen of in een joint venture met een buitenlandse partner die het leeuwedeel financiert. Dat hoeft trouwens niet per se een opkomende economie te zijn. Maar ook Noorwegen of Qatar. Post-academische instellingen zoals Sundaymorning@ekwcde Rijksacademie of het Binger-instituut zijn niet gebonden aan Nederland. Hetzelfde geldt ook voor de hogere vakopleidingen op het gebied van glas, keramiek, edelsmeden, textiel en grafiek. Opmerkelijk trouwens dat ze ook binnen Nederland niet allang binnen hetzelfde kennisinstituut zijn ondergebracht. Dat gaat dus om binnenlandse outsourcing.

Door herschikking kan het kunstbudget anders ingedeeld worden en kunnen bezuinigingen beter opgevangen worden. Ze zijn onherroepelijk en in lijn met het geschetste beeld dat Europa op te grote voet leeft. Er komt dan tevens ruimte voor vernieuwing. Een gesprek met politici zou kunnen gaan over de mogelijkheden van zo’n herschikking door outsourcing. Als de VVD en het CDA bereid zijn met een open geest hierover een gesprek te voeren dat zoekt naar een optimale besteding van overheidsbudget dan valt er iets te bespreken.

Foto: Landelijke advertentie ‘Wat nu wordt gemaakt’ van acht musea, september 2011