Antwoord aan Sergej Loznitsa. Eis voor verbod op Russische cultuur is in strijd om voortbestaan van staat, taal en cultuur van Oekraïne niet krankzinnig

Schermafbeelding van deel artikelVerbod op Russische cultuur eisen is immoreel en krankzinnig” van Sergej Loznitsa op Raam op Rusland, 24 mei 2022.

Mijn reactie op een artikel van de Oekraïense regisseur Sergej Loznitsa die een eis tot een verbod op Russische cultuur immoreel en krankzinnig vindt. In vertaling bij Raam op Rusland. Daar denk ik anders over. Maar wel onder voorwaarden:

Er is in de Russische Federatie vanuit het centrale gezag een campagne van Russificatie gaande. Die is gericht op etnische niet-Russen met ‘afwijkende’ talen, religies en culturen. De Russische Federatie is immers een veelvolkerenstaat.

In Oekraine is sinds 2014 een campagne van de-Russificatie gaande die door de recente Russische invasie extra is versneld. Niet in alle gevallen wordt dat van bovenaf opgelegd.

In die campagnes spelen iconen uit de kunst een rol. Door ze op de voorgrond te plaatsen en zo de eigen taal en cultuur als superieur te profileren of ze te verwijderen zodat de cultuur van de opponent als minderwaardig kan worden gezien. Want als Oekraïense iconen uit de kunst niet bestaan doordat ze niet worden genoemd of doordat ze geannexeerd zijn door de Russische cultuur, dan kan er ook niet naar verwezen worden. Dat ondermijnt weer de zelfbewustheid en het streven naar autonomie.

De context is dat de leiders in het Kremlin de Oekraïense staat met een eigen taal, kunst en geschiedenis niet erkennen en uit willen wissen. In 2014 werden Oekraïense boeken verbrand door pro-Russen in de Krim, zoals dat ook in Hitlers Duitsland in 1933 gebeurde.

Russificatie door het ontkennen van Oekraine was het doel van de huidige Russische invasie in Oekraïne. Die overigens tot nu toe slecht is gelukt en wat de positie van de Oekraïense taal en cultuur betreft tot een omgekeerd effect heeft geleid.

Het verbod op Russische of Oekraïense cultuur staat niet los van politieke en militaire strijd. Het verbod op de Russische cultuur in Oekraïne dat overigens geen regeringsbeleid van Kyiv is kan beschouwd worden als defensief, tijdelijk en noodzakelijk. Het is wellicht immoreel, maar niet krankzinnig omdat het raakt aan het zelfbehoud van Oekraïne dat ook op het culturele front vecht voor zelfbehoud. Hier hoort ook bij dat televisiezenders die propaganda uitzenden in het buurland worden verboden.

De luxe van een liberale houding om de vijand binnen de poorten te laten kan tijdens een oorlog die gaat om overleven van staat, taal en cultuur opgevat worden als risicovol en onrealistisch. Bij alle hens aan dek om de eigenheid te verdedigen hoort blijkbaar een houding die in normale tijden ongepast wordt geacht. Nood breekt wetten. Mits tijdelijk.

Taalnormering moet terughoudend zijn. Over ‘slaaf’, ‘tot slaaf gemaakte’ en het verdwenen begrip van slaaf

Slave of Richard Townsend / W.H. Ingram’s Photograph and Ferrotype Gallery, No. 11 West Gay Street, West Chester, PA‘. 1855-1870. Collectie: Library of Congress.

I. Taal doet ertoe en heeft een politieke lading. Hoe maakt het gebruik van het woord ‘slaaf’ duidelijk. Er zijn twee bewegingen die afstand van het woord slaaf nemen. Niet verrassend is dat dit gaat om twee tegengestelde politieke richtingen, links tegenover rechts. De status quo is de middenpositie, het houdt het woord ‘slaaf’ in ere.

II. De eerste politieke richting die afkomstig is uit de hoek van de identiteitspolitiek heeft in Nederland geleid tot het woord ‘tot slaaf gemaakte’ dat moet doen uitkomen dat niemand vrijwillig een slaaf is, maar daartoe wordt gedwongen. Critici van dit woord hebben een punt als ze beweren dat het woord slaaf die notie van onderworpenheid en onvrijheid al bevat. Het begrip ‘tot slaaf gemaakte’ is dubbelop.

Taal ontwikkelt zich volgens patronen. Zal dit zo gaan dat in de toekomst aan situaties en beroepen die ook onvrijheid en dwang uitdrukken het achtervoegsel ‘gemaakt’ wordt toegevoegd? Denk aan ‘gevangene’, ‘dwangarbeider’, ‘lijfeigene’, ‘bediende’, ‘hoer’, maar ook aan ‘kostschoolleerling’, ‘gelovige’, ‘dienaar’, ‘ondergeschikte’ of ‘echtgenote’.

Want zoals het een door politieke druk ingegeven overweging is om ‘slaaf’ te veranderen in ‘tot slaaf gemaakte’ kan dat uitgebreid worden naar allerlei situaties, hoedanigheiden en beroepen. Hoewel er verschillen en gradaties zijn. Maar invloeden sijpelen in de taal door en beïnvloeden aangrenzende begrippen die wellicht minder extreem zijn, maar delen van dezelfde kenmerken bevatten. In dit geval dwang en onvrijheid.

Hoever dat kan gaan leert een persoonlijke ervaring. Ik was ooit tegen mijn zin in dienstplichtig soldaat wat me 16 maanden van mijn vrijheid kostte. Met de pest in mijn lichaam was ik soldaat en voelde ik me niet thuis in het leger. Zal in de geschiedschrijving die kritisch staat tegenover een krijgsmacht met dienstplichtigen in de toekomst een soldaat’ ooit een ‘tot soldaat gemaakte’ genoemd worden? Het ligt in de lijn dat iemand die de taal wil politiseren en kritisch is op de krijgsmacht dat ooit zo zal zeggen door aan te haken bij een vergelijkbare constructie. In dit geval dus ‘tot slaaf gemaakte’.

III. De tweede politieke richting gaat de tegenovergestelde kant uit en accentueert of dramatiseert het begrip ‘slaaf’ niet, maar laat het verdwijnen door het te vervangen door een verhulling ervan. Dat volgt uit een rechts-conservatieve overtuiging. Dat wegpoetsen is een politiek correct eufemisme.

Een artikel in Salon gaat in op een nieuwe, evangelical bijbelvertaling in de VS. Het meent dat de vervanging van het woord ‘slave’ door ‘bondservant’ een verzachting is van het begrip ‘slaaf’. Maar dat valt te bezien zoals deze uitleg over de herkomst en betekenis van de woorden ‘slave’, ‘bondservant’ en ‘servant’ doet blijken. Deze woorden drukken uiteenlopende historische posities uit binnen het Romeinse Rijk van wie ‘slave’ de meest ondergeschikte is. Ondanks dat kan het toch zo zijn dat in een oudere tekst het begrip ‘slave’ of ‘slaaf’ wordt verzacht en vervangen door een ander begrip dat verhullend is.

IV. Zo zijn er op dit moment drie posities over het woord ‘slaaf’ mogelijk. Een links-radicale die wordt ingegeven door identiteitspolitiek en het woord verandert in ‘tot slaaf gemaakte’. In Nederland heeft de afgelopen jaren dat begrip een succesvolle opmars doorgemaakt en is doorgedrongen tot de media. Aan de rechts-radicale kant van het politieke spectrum gebeurt het omgekeerde, namelijk dat het woord ‘slaaf’ wordt weggemaakt om de harde tegenstellingen van de macht te verhullen en ongenoemd te maken. Alsof macht, ondergeschiktheid en eigendom niet bestaan en geanonimiseerd kunnen worden. De links-radicale en rechts-radicale transformatie van het woord’ slaaf’ zijn op te vatten als een politiek correct eufemisme dat bij die politieke stroming past. De taal wordt tot politiek instrument gemaakt.

Taal is niet neutraal. Taal kan gekaapt worden voor politieke doeleinden en daardoor bezoedeld worden. Een historisch voorbeeld daarvan is wat de nazi’s deden met de Duitse taal die aan prestige verloor doordat de politieke stroming die de taal had gekaapt een oorlog verloor. Dat is het gevaar van politisering van de taal. Het kan teruggedraaid worden als de politiek wind draait. Dat leidt tot verarming én verwarring.

V. Uiteraard is taal altijd in beweging en verandert het continu. Maar om duurzaam te zijn moet dat een organische verandering zijn die past bij de ontwikkeling in een taalgebied en niet vanuit politieke correctheid door politieke activisten is opgelegd en zodoende een geforceerde snelle opmars heeft kunnen doormaken. Daarom dienen taaladviseurs en taalnormeerders terughoudend te zijn in de normering van politiek correcte termen als ‘tot slaaf gemaakte’.

Burgers moeten afbraak publieke omroep halt toeroepen. Frans Kleins schoten in eigen voet bieden kansen voor nieuw omroepbestel

Frans Klein, 7 mei 2021 in Nieuwsuur. © NPO

In de recente uitspraken van directeur video van de NPO Frans Klein valt op dat hij het nooit echt over de inhoud heeft en hij alles beredeneert vanuit de kijkcijfers en het marktaandeel. Hij is verantwoordelijk voor de programmering van NPO 1, 2 en 3, NPO Start, ZAPP en Zappelin. 

Klein redeneert vanuit marketing. Hij bevestigt telkens het idee dat programma’s niet een hoger doel dienen, maar instrumenteel zijn voor een ander doel. Namelijk het behalen van marktaandeel of het aantrekken van specifieke doelgroepen. Zoals de middengroep van 20 tot 49 jaar.

In dit denken gaat het mis. Klein bevestigt het failliet van de omroeppolitiek dat gericht is op kijkcijfers en niet op inhoud. Dat valt hem niet persoonlijk aan te rekenen omdat hij een functionaris is die bestaand beleid uitvoert. Het beleid dat hij invult is echter krakkemikkig en slecht doordacht.

Waarom het in Nederland zo mis gaat met de omroeppolitiek omschreef ik in 2016 in het commentaarHoofd Klara wordt netmanager VRT. Waarom kan zoiets niet in Nederland?’ dat ik hieronder herhaal omdat het raakt aan de kern van het probleem van de Nederlandse omroeppolitiek en nog even actueel is als vijf jaar geleden. Namelijk het ontbreken van de focus op inhoud en de koudwatervrees om kwaliteit te maken die eeen deel van het publiek afstoot. Ik zoomde in op kunst, maar dat geldt precies zo voor zware informatie. Niet te verwarren met het lichte soort waarmee de NPO kosmetisch opinieprogramma’s tot journalistiek omkat, maar serieuze journalistiek zoals onderzoeksjournalistiek, gedegen historische documentaires en diepgravende interviews met opinieleiders die de tijd krijgen om te reflecteren op samenleving, politiek en wetenschap:

Zomaar een bericht in het Vlaamse nieuws. Deze keer niet over islamitische terreur en bomaanslagen in Brussel, maar over cultuur. Chantal Pattyn is netmanager van het Vlaamse Klara en wordt hoofd cultuur van de Vlaamse publieke omroep VRT.  Na de inkrimping en het bewust om zeep helpen om interne omroeppolitieke redenen in 2006 van de Nederlandse Concertzender en de infantilisering van Radio 4 is Klara nog de enige nationale culturele zender van niveau in het Nederlandse taalgebied die het beluisteren waard is.
Het cliché is waar, Vlamingen vinden cultuur belangrijk. Dat heeft met hun emancipatiestrijd te maken en het besef dat taal en kunst ertoe doen. En de overeenstemming over partijen heen dat het de nationale identiteit versterkt. In Nederland doen VVD en PVV die eveneens zeggen nationale identiteit belangrijk te vinden het omgekeerde: ze breken bewust de publieke omroep en de kunsten af. Maar ook in Vlaanderen moeten kunst en cultuur voor de poorten van de hel worden weggesleept. Ook daar moet telkens weer de liefde voor kunst op de politiek bevochten worden. Niets komt vanzelf. De loyaliteit van de bestuurders in de cultuursector lijkt het verschil te maken. De Vlaamse cultuurminister Sven Gatz (‘kunst dient nergens toe’) haalde in 2014 met terugwerkende kracht dezelfde shockdoctrine van cultuurbezuinigingen als Halbe Zijlstra uit de liberale kast.
Kunst is kunst, maar ook een wapen waarmee de strijd tegen terreur die van buiten komt en onverschilligheid die van binnen komt gewonnen kan worden. Het is de strijd om de harten en geesten van de eigen bevolking die telt en een positieve impuls kan geven. Media kunnen daarin een opbouwende rol spelen. Niet omdat het educatief is of doelgroepen emancipeert, maar omdat het kunst als voorbeeld voorhoudt. Juist dat patroon is in Nederland uitzondering geworden. Onder het uitroepen van ‘zie ons eens aan kunst doen’ wordt kunst naar aparte reservaten verbannen of slachtoffer van popup en populariteitsdenken. Wat Nederland mist is die positieve, vanzelfsprekende grondhouding tegenover kunst en cultuur die in een samenleving tamelijk breed gedragen wordt. In elk geval in omroepkringen die een kunsthistoricus tot netmanager benoemen. Klasse. 

In 2018 kondigde Frans Klein al aan om te willen bezuinigen op journalistieke programma’s. In zijn NPO’s Newspeak noemde hij dat ‘vernieuwen‘. Hij zei toen in een interview met NRC’s Wilfred Takken dat journalistieke programma’s een steeds kleiner publiek bereiken en daarom een andere vorm moesten krijgen. Dit gaf toen ook al aan dat Klein niet redeneert vanuit de programma’s, de inhoud of een hoger doel als democratie of spreiding van kennis, maar vanuit de marketing. In het commentaarNPO-directeur Klein komt met ongeloofwaardige ‘vernieuwingen’, na kritiek op hem te korten op journalistieke programma’s‘ uit 2018 schreef ik:

De argumentatie van Frans Klein dat de kijker van Tegenlicht al ‘zeer goed bediend wordt door de publieke omroep’ zodat er gekort kan worden op Tegenlicht is onjuist. Tegenlicht en ook Andere Tijden zijn unieke programma’s die niet vervangen kunnen worden door andere programma’s.
Daarnaast maakt Klein nog een andere denkfout. Jongeren, maar ook ouderen kijken niet meer vanzelfsprekend lineair naar televisie. Uiteraard weet Klein dat. Waarom hij dan toch tot de gedachtensprong komt dat hij televisie voor jongeren wil maken is de vraag. Het lijkt onzinnig om krampachtig televisie voor jongeren te willen maken. Daar trappen jongeren niet in. Het gaat erom goede programma’s te maken die zowel ouderen als jongeren kunnen bedienen.
Het Nederlandse omroepbestel is gefragmenteerd en lijkt in die versplintering te weinig soortelijk gewicht te hebben. De noodzaak tot hervorming wordt versneld door extra bezuinigingen. Frans Klein is het symbool van een ouderwets zuilensysteem met levensbeschouwelijke omroepen dat zichzelf heeft overleefd. Hij is geen deel van de oplossing, maar van het probleem.
Klein helpt kwalitatief journalistieke programma’s om zeep, beschermt de omroepen, doet aan wensdenken en beseft onvoldoende dat de traditie van broadcasting niet meer gerevitaliseerd kan worden in de vorm die hij ons voorspiegelt. Dat tijdperk ligt achter ons. Ook in Hilversum. De winst van zijn interventie is dat hij zich ermee zo onmogelijk maakt in potsierlijkheid en wereldvreemdheid dat hij er onbewust een punt voor de tegenpartij mee maakt.
Namelijk voor degenen die de omroepen willen omvormen en afslanken tot productiehuizen en een nationale omroep willen optuigen. Klein bewijst met zijn manier van denken het Nederlandse publiek een grote dienst. Zijn schot in eigen voet biedt volop kansen voor de toekomst met een levensvatbaar omroepbestel zonder de omroepen zoals we die nu (nog) kennen. Dan is het definitief geen 1925 meer in Hilversum.

Er is een gezegde dat aan Joseph de Maistre wordt toegeschreven dat zegt: ‘Elk land heeft de regering die het verdient’. Een variant daarop is ‘elk volk krijgt de leiders die het verdient’ dat naar allerlei sectoren kan worden uitgebreid. Dat is een fatalistisch standpunt dat suggereert dat macht een land overkomt. Vertaald naar de publieke omroep luidt dat: ’Nederland krijgt de directeuren van de NPO die het verdient’.

Maar dat is onzin. Het Nederlandse volk hoeft het marktdenken van de publieke omroep dat wordt gepersonifieerd door omroepbobo Frans Klein die macht naar zich heeft toegetrokken niet voor zoete koek aan te nemen. Want zijn argumentatie is zwak en eenzijdig. Gezien de kritiek op Kleins plannen in 2018 en nu weer in 2021 vinden veel Nederlanders de plannen van de NPO die hij presenteert slecht en ongepast. Klein is een zetbaas die beleid uitvoert waar veel betrokken burgers het niet mee eens zijn. Welnu, laten ze niet Klein daarop aanvallen, maar degenen die er de oorzaak van zijn dat Klein dit dient uit te voeren. Te weten de politieke partijen.

De marges zijn smal, maar de Nederlandse publieke omroep moet geen aansluiting zoeken bij de markt omdat dit een doodlopende weg is die teruggaat naar de 20ste eeuw en de laatste restjes kwaliteit inlevert, zodat er bij de volgende aankondiging van Klein of zijn opvolgers in 2024, 2027 of 2030 niks van kwaliteit meer is om in te leveren. Daarnaast is Nederland als markt te klein om in internationaal verband een vuist te maken.

Klein en degenen die hem zijn standpunten influisteren moeten nu teruggefloten worden in hun idee van meer van hetzelfde en minder van kwaliteit. Hun afbraak van de publieke omroep is ongewenst en strijdig met het grondidee van een publieke omroep. Dat is niet het populisme en het marktdenken dat Klein probeert te verkopen, maar algemeen nut zoals de watervoorziening of het elektriciteitsbedrijf. Dat kan uit principe niet vermarkt worden.

Hoe moeten we de zinsnede ‘Identiteit is zeker in het linkse Nijmegen een vies woord’ opvatten?

Museum Het Valkhof is voorlopig gered met een bijdrage van de gemeente Nijmegen van 16 miljoen euro. Op termijn vloeit dat bedrag terug naar de gemeente, zo is het idee. Mede door achterstallig onderhoud gaat het dit museum al jarenlang slecht. Afhankelijk van geldschieters is het een probleemgeval geworden dat onderwerp van onderzoek, interim management en grootste plannen is. Conservatoren werden wegbezuinigd zodat het de vraag is wat de kunsthistorische kurk nog is waar dit museum op kan drijven.

Er wordt nu van alles beweerd, geclaimd en geschetst over de toekomst van dit museum. De Gelderse journalist René Arendsen zegt in een column voor Omroep Gelderland onder meer het volgende. Het heeft slechts zijdelings met het onderwerp te maken, maar mijn oog bleef er aan haken.

Arendsen breekt een lans voor de kunst en meent dat links in Nijmegen niks met identiteit heeft. Nu ken ik links in Nijmegen niet, maar links buiten Nijmegen heeft alles met identiteit te maken. Links buiten Nijmegen is identiteit. Het wordt zelfs als reden gegeven waarom links de steun van de witte ‘arbeiders’ verloren heeft omdat het de sociaal-economische onderwerpen, zeg de klassenstrijd die voltooi zou zijn, ingewisseld heeft voor het opkomen voor de emancipatie van vrouwen, homoseksuelen, migranten en welke minderheid dan ook en het bestrijden van het onrecht dat deze groepen zouden ervaren. Behalve de ‘arbeiders’.

Maar is dat dezelfde identiteit die Arendsen bedoelt? Wat bedoelt Arendsen als hij zegt dat identiteit in het linkse Nijmegen een vies woord is? Is het niet net andersom? Namelijk dat links in Nijmegen zoals elders sinds de jaren 1990 te veel is opgekomen voor een abstract idee van identiteit en daarom de gewone brood-en-boter onderwerpen heeft verwaarloosd inclusief de doelgroepen die belang hadden bij de aandacht ervoor? En spreekt hij zichzelf niet tegen omdat regionale identiteitspolitiek in Nijmegen springlevend is?

Het kan zijn dat Arendsen bedoelt dat links in Nijmegen niks heeft met kunst, erfgoed en culturele identiteit en hij stilzwijgend veronderstelt dat wij eten dat links alles heeft met de identiteitspolitiek van de sociale identiteit van bepaalde groepen, maar dat is een loze bewering omdat dit voor de hele politiek van Nederland geldt.

Geen enkele politieke partij in Nederland maakt zich op een vanzelfsprekende, oprechte en niet hijgerige manier hard voor kunst en benadrukt dat de Nederlandse taal, kunst, cultuur, wetenschap en geschiedenis onlosmakelijk samenhangen en het verdienen om bevorderd, gesteund en onderhouden te worden. Zelfs nationalistische partijen doen dit niet, hoewel het omgekeerde het geval lijkt als ze praten over Wilhelmus, Gouden Eeuw, VOC-mentaliteit of de joods-christelijke cultuur. Maar dat is beeldvorming en politieke marketing die niet door beleid wordt gevolgd.

Symbolische incidenten als de oprichting van een Nationaal Historisch Museum die door onder meer de SP werd geïnitieerd en steeds mislukten door interne verdeeldheid benadrukken het ontbreken van visie van de partijpolitiek op de nationale identiteit van Nederland. Alleen als men ermee kan scoren door het binnenhalen van een locatie voor zo’n museum wordt het belangrijk geacht. Of als partijen het kunnen invoegen in hun programma, bijvoorbeeld door het onderscheid met niet-Nederlandse elementen ermee te vergroten.

Het erin opgesloten idee dat nationale identiteit van Nederland met geschiedenis, taal, kunst en wetenschap telt en essentieel is en het verdient om vanuit de eigen verdiensten bevorderd te worden ontbreekt bij zowel de linkse als rechtse politiek. Identiteit wordt door de politiek altijd voor het eigen karretje gespannen. Omdat identiteit die identiteit is zich juist daar per definitie aan onttrekt is dat een zinloze en uitzichtloze poging tot inlijving. Waarschijnlijk bedoelt Arendsen het ook zo, maar hij zegt het anders.

Foto 1: Kabinetsfoto G. Korfmacher Nijmegen.

Foto 2: Schermafbeelding van deel columnMuseum Het Valkhof moet durven kiezen het mooiste verhaal van Nederland te vertellen’ van René Arendsen op Omroep Gelderland, 3 maart 2021.

Kunst is voor PVV en FvD geen strijdpunt, maar een zwijgpunt. AfD’er Martin Renner pleit voor nationale kunst

Ik ben ervan overtuigd dat kunst ondersteund moet worden door de overheid, maar geen staatszaak moet zijn. Zoals de overheid vele sectoren steunt waarvan de burgers en de politiek vinden dat die de moeite waard zijn of waarvoor de vrees bestaat dat ze verpletterd worden door de marktwerking. Landbouw, de publieke omroep, de industrie inclusief multinationals, monumentenzorg, het koninklijk huis, de zorg, het onderwijs, en dus de kunsten. De afstand van kunstenaars of kunstinstellingen tot de overheid moet niet te klein zijn. Want dan bestaat het risico dat de overheid de kunst door het in bescherming te nemen, die kunst overneemt. Dan is de kunst niet meer vrij. Dat is ongewenst. Kunst moet de vanzelfsprekendheid bezitten om tegen elke zittende macht te kunnen schoppen. Zoals trouwens elke macht tegen kunst schopt. Maar de overheid heeft de plicht om in kunst de eigen tegenmacht te organiseren zonder daarover zeggenschap te willen claimen.

In beginsel ben ik het eens met de woorden van Martin Renner, AfD-afgevaardigde in de Duitse Bundestag. Hij lijkt immers te pleiten voor een antithese, een tegenstelling tussen kunst en het politieke establishment. Tot dat laatste behoort hijzelf uiteraard ook als afgevaardigde van zijn partij in de Bundestag. Maar bedoelt hij wel wat hij zegt? Nee, kunst moet niet rood of groen zijn, zoals de Hamburgse AfD-afgevaardigde Alexander Wolf in een scheldpartij beweert om zijn op het oog open houding te versmallen tot een partijpolitiek betoog. Zo verkeert zinvolle kritiek over de te kleine afstand tussen kunst en politiek in zijn tegendeel. Ook Renner gaat de fout in als hij eist dat kunst die door de overheid financieel wordt gesteund ‘Duits’ moet zijn. is. Want ook dan wordt kunst door de politiek ingelijfd en voor een karretje gespannen. Dan is kunst niet meer vrij.

Toch kan zo’n standpunt van Renner helpen om tot op zekere hoogte de vermenging van kunst en politiek aan de kaak te stellen. En die te ontvlechten en een middenweg te vinden tussen links knuffelen en rechtse onverdraagzaamheid jegens de kunst. Renner moet alleen niet vertrouwd worden in zijn beweegreden omdat hij niet opkomt voor de vrijheid van de kunst. Hij ageert tegen politiek die te dicht tegen de kunst aanleunt. Die diagnose klopt, maar zijn advies dar eruit volgt is nutteloos en tegenstrijdig met wat hij claimt te beweren.

Een vergelijking met de Nederlandse radicaal-rechtse partijen valt in het nadeel uit van de PVV en FvD. De AfD ziet nog het belang en de kracht van kunst, al is dat door het ervan te betichten samen te spannen met de linkse politiek. In Nederland bannen PVV en FvD kunst liever uit het publieke debat. Ze hebben er niks mee.

De Rotterdamse PVV’er Maurice Meeuwissen noemde overheidssubsidies voor kunst en cultuur ‘een grote schande’ en praat over ‘onzinkunst’. FvD-leider Thierry Baudet eigent zich een ongenuanceerd oordeel aan over hedendaagse kunst en verwart dat met kritiek. Nooit komen PVV en FvD met een alternatief, zoals de nationale kunst die Renner voorstaat, hoe tegenstrijdig dat ook is. Wellicht kunnen PVV en FvD een eerste stap zetten en in het parlement pleiten voor kunst die de nationale identiteit en de Nederlandse cultuur, taal en geschiedenis versterkt. Dat zou een begin zijn van het erkennen van het belang van kunst. Hoe dat politiek ingepast wordt, zien we dan wel weer verder. De apathie van PVV en FvD is erger dan de verontrustende mening van de AfD. In Nederland is kunst voor radicaal-rechts geen strijdpunt, maar een zwijgpunt.

Over ‘Onzinkunst en Onzincultuur’. Begrijpt PVV Rotterdam wat het inhoudt als het zegt dat ‘goede kunst en cultuur zichzelf bedruipt’?

De PVV heeft één zetel in de Rotterdamse gemeenteraad die wordt ingenomen door Maurice Meeuwissen. De PVV Rotterdam heeft als standpunt, aldus Meeuwissen dat ‘goede kunst en cultuur zichzelf bedruipt’. Dat is een verdedigbaar standpunt dat door rechtse partijen als de VVD, PVV of FvD wordt ingenomen. Volgens deze partijen is dat van een andere orde dan subsidies of (belasting) rulings voor multinationals of banken. Hij gaat echter een stap te ver door subsidies voor kunst en cultuur ‘een grote schande’ te noemen. Want hiermee rekt hij zijn standpunt oneigenlijk op. Het is dan niet langer een beleidsonderwerp waarmee hij het niet eens is, maar dat hij als het ware buiten de orde plaatst. Dat behoort een lid van een democratische partij niet te doen.

Men kan zich alleen afvragen hoe deze rechtse partijen hun pleidooi voor de afschaffing of vermindering van overheidssubsidies voor kunst en cultuur denken te kunnen combineren met hun pleidooi voor nationale identiteit en de Nederlandse cultuur, taal en geschiedenis. Of monumentenzorg. Want het is het één of het ander, het kan niet allebei. Meeuwissen wijst met zijn standpunt uitingen van Nederlandse cultuur af die door Rotterdamse culturele instellingen worden beheerd en geprogrammeerd. Het lijkt er niet op dat hij zijn eigen tegenstrijdigheid ziet. Dat gebrek aan nuance en onderscheid is het meest opmerkelijke aan zijn standpunt.

Op z’n minst zou men verwachten dat een vertegenwoordiger van een rechtse partij als Meeuwissen zou pleiten tegen hedendaagse kunst dat een hobby van de linkse kerk heet te zijn in de ogen van de rechtse denkers (of hoe we ze moeten kwalificeren) en voor Nederlandse kunst die de grootsheid van de Nederlandse kunst, taal en geschiedenis onderschrijft. Nu laadt Meeuwissen de verdenking op zich ook tegen het behoud en de presentatie van kunstwerken te zijn die de Nederlandse identiteit en cultuur schragen. Is dat de ware bedoeling van zijn stoere stellingname of begrijpt Maurice Meeuwissen in de kern niet wat hij echt beweert?

Foto: Jan Weenix, Dode Zwaan (1716). Collectie Museum Boijmans-van Beuningen. Met toelichting ‘Dit stilleven is een bijzonder rijk en decoratief pronkstuk. Het hoofdmotief is de dode zwaan die aan één poot is opgehangen en waarvan één vleugel breed is uitgespreid. Op de gedecoreerde tuinvaas rechts zijn klassieke motieven te zien. De eigenaar kon met deze geschilderde buit zijn sociale status aangeven, want de jacht op deze grote vogels was een privilege. Rond 1700 was de Hollandse elite gewonnen voor de smaak van buitenlandse hoven, die op hun beurt de mogelijkheden van de Hollandse kunst hadden ontdekt. Toen de inmiddels 75-jarige Weenix dit reusachtige stilleven schilderde, had hij net een reeks van zulke jachtstillevens geleverd aan de keurvorst van de Palts, die in Düsseldorf resideerde. De techniek is typisch Hollands, maar het formaat doet denken aan kastelen elders, en het onderwerp aan macht.

Jörg Maurer beoefent de kunst om kort te zijn

De Duitse auteur van misdaadverhalen Jörg Maurer beoefent in een sketch de kunst van het weglaten. Ofwel, de kunst om kort te zijn. Dit taalspel is een voortzetting van de stijloefeningen (Exercices de style) van de Franse auteur Raymond Queneau die in de jaren ’70 (vdve) door Rudy Kousbroek in Nederland geïntroduceerd werden. In Nederland was in die tijd Hugo Brandt Corstius, ofwel Battus een taalspeler in zijn Opperlandse taal en letterkunde. Maurer speelt het spel vol overgave en vindt de interviewster aan zijn zijde als ze concludeert dat het weglaten niet tot verlies heeft geleid en alles aanwezig is. Echt? Dan begeven we ons op het terrein van de kunst van het veinzen of nauwkeuriger gezegd, het net doen alsof het doen alsof geen doen alsof is. Spel. 

Petitie ‘Internationalisering onderwijs’ is kritisch op het bestuur van de Radboud Universiteit Nijmegen

Een ongelofelijke en kenmerkende petitie op Petities.24.com van studenten Psychologie aan de Nijmeegse Radboud Universiteit met drievoudige kritiek. Ze voelen zich voorgelogen en belazerd omdat de universiteit de afspraak schendt en geen Nederlandstalig maar Engelstalig onderwijs aanbiedt. Tevens vinden ze dat de universiteit daar onvoldoende over heeft gecommuniceerd. Tenslotte vinden ze het niveau van het Engelstalig onderwijs dat de docenten geven onder de maat, mede omdat het niet onafhankelijk getoetst wordt. De studenten merken op dat ze zich hadden aangemeld voor Nederlandstalig onderwijs ‘met het oog op een baan in Nederland (vaak in de zorg), waarbij het van groter belang is de juiste termen te kennen in het Nederlands’.

De meesten reageren anoniem, maar enkelen spreken zich uit en geven aan teleurgesteld te zijn in hun universiteit. Jette: ‘Ik teken omdat de kwaliteit van onderwijs echt onderuitgaat door het internationaliseren van de studie.’ Judith G.: ‘Ikzelf 2ejaars psychologie studente ben en hier last van ervaar. Als ik van tevoren had geweten dat het zo liep op de Radboud universiteit had ik me misschien wel aangemeld bij een andere universiteit in Nederland.’ Judith S.: ‘Ik teken dit. omdat ik boos ben dat ons onderwijs (psychologie Radboud Universiteit Nijmegen) ontzettend achteruit gaat in kwaliteit, doordat cursussen zo nodig in het Engels gegeven moeten worden, terwijl het overgrote deel later in Nederland aan de slag gaat…….’. Liz: ‘Ik teken omdat dit probleem al veel te lang speelt en de universiteit zich er gemakkelijk van af maakt door de problemen bij de student te leggen. Het wordt tijd dat de kwaliteit weer voorop komt, in plaats van het geld.’

Nederlandse universiteiten hebben geen vijand nodig, want ze helpen zichzelf om zeep. Zoals Liz opmerkt, universiteiten zetten niet de kwaliteit van het onderwijs voorop, maar het geld. Daarnaast gaat het erom dat zoals de studenten beweren ze zijn voorgelogen. Dat is ontoelaatbaar omdat het studenten schaadt en de geloofwaardigheid van de Radboud Universiteit beschadigt. De internationalisering van het onderwijs is prima, maar moet op een serieuze manier gebeuren. Met moedertaal sprekers van het Engels en geen Nederlandse docenten die hun variant van Steenkolenengels spreken en daarbij geen nuances kunnen overbrengen, laat staat als het al lukt om de grote lijn over te brengen. Overigens zijn deze docenten eveneens slachtoffer omdat ze voor de leeuwen worden gegooid door een onverantwoord opererend universiteitsbestuur.

Een andere taal kan het Nederlands niet vervangen. Evenmin is er noodzaak voor als het gaat om studenten die naar verwachting in een Nederlandstalige omgeving in Nederland werk zullen vinden. Internationale oriëntatie moet niet vermeden worden, maar het kan het onderwijs in het Nederlands niet vervangen en moet goed voorbereid worden. Dat gebeurt nu niet zoals dit voorbeeld aan de Radboud Universiteit verduidelijkt. Terwijl het probleem van slecht Engelstalig onderwijs door Nederlandse docenten toch al jaren geleden is geconstateerd. Dat laten gebeuren is onverantwoord gedrag van het universiteitsbestuur. Een bijkomend nadeel van Engelstalig onderwijs is trouwens dat oriëntatie op het Engels andere moderne talen als Chinees, Russisch, Spaans, Frans of Duits wegdrukt. Universiteitsbestuurders verliezen de essentie van een universiteit uit het oog in hun blindstaren op bedrijfsmodellen, rendement, marketingplannen, groei, internationalisering en de drang ‘om bij de tijd te zijn’ en de concurrentie met andere universiteiten niet te verliezen.

Foto: Schermafbeelding van deel petitieInternationalisering onderwijs’ van Amber Albrecht en Eileen Markmann op Petities24.com, 10 november 2018.

Promotiefilmpje van Noord-Brabant over cultuur is voorbeeld van slechte marketing en gebrek aan zelfbewustzijn

De provincie Noord-Brabant zegt in bovenstaande promotiefilm rijk aan cultuur te zijn. Het voegt toe: ‘Cultuur is belangrijk voor onze Brabantse identiteit en samenleving’. Maakt Noord-Brabant die claim met dit filmpje waar? Het lijkt er in de verste verte niet op. Wat opvalt is het volledig ontbreken van de belangrijkste dragen van cultuur in elke Nederlandse provincie, wellicht op Friesland na, namelijk de Nederlandse taal. Precies dat wat onmisbaar is voor menselijk contact, identiteit, samenleving literatuur, zangkunst, toneel ontbreekt.

Een glibberig, onbestemd soort nietszeggende Engelstalige non-muziek begeleidt de filmbeelden. Dat blijft nergens aan haken. Vindt het bestuur van de provincie Noord-Brabant dat deze rimpelloze deun typisch voor de Brabantse cultuur is? Dat is geen aanbeveling. Houdt het provinciebestuur werkelijk van een identiteitsloze pudding van Engelstalige riedeltjes zonder veel karakter en vindt het typisch voor de Brabantse cultuur? Is deze kleurloosheid het nieuwe niks dat cultuurgedeputeerde Henri Swinkels vindt dat Noord-Brabant naar buiten moet brengen? Dan ziet het er beroerd uit voor deze provincie die altijd trots beweerd voor cultuur te gaan. Staat de vorm van dit filmpje niet per ongeluk haaks op wat het via de inhoud wenst te vertellen?

Het debat over de in veel gevallen onnodige verengelsing van het onderwijs aan de Nederlandse universiteiten is afgelopen week losgebarsten. Dat kent nog een logica van commercie en internationalisering. Maar dat de provincie Noord-Brabant de cultuur van Brabant die zo belangrijk heet te zijn voor de Brabantse identiteit en samenleving zonder enige noodzaak verengelst is pas echt merkwaardig. Noord-Brabant beseft niet eens wat haar eigen identiteit, cultuur, taal en dialect inhouden. Het levert alles onachtzaam in voor slechte marketing.

Waarom ‘onuitsterfbaar’ niet in de Nederlandse woordenschat is opgenomen

Een petitie op petities24.com vraagt om opname van het woord ‘onuitsterfbaar’ in de Dikke van Dale. Een reden wordt niet gegeven. De petitie baseert zich op het lemma ‘onsterfelijk’ in de Dikke van Dale. Het woord ‘onuitsterfbaar’ lijkt een nieuwe zegswijze (‘neologisme’) dat ontstaat uit de woorden ‘onsterfelijk’ en ‘uitsterven’. Als het bestond zou ‘onuitsterfbaar’ trouwens geen bijwoord, maar een bijvoeglijk naamwoord zijn. Net als ‘eetbaar’ of ‘verteerbaar’. Bijvoorbeeld in de samenstelling ‘de onuitsterfbare mensheid’ of ‘een onuitsterfbaar idee’. Het achtervoegsel ‘-baar’ geeft er de betekenis ’te uit te sterven’ aan. Dat is een rare opeenstapeling. Het maakt duidelijk waarom het niet in de Dikke van Dale opgenomen is. Het woord toont onnatuurlijk en onlogisch. Voor degenen die denken dat eeuwigheid bestaat, en een hogere macht daarin een rol speelt is dit waarschijnlijk een onverteerbaar idee. Ze zullen hun heil bij andere woorden moeten zoeken.

Foto 1: Schermafbeelding van petitieOnuitsterfbaar in de Dikke van Dale’ op petities24.com, 11 oktober 2017.

Foto 2: Schermafbeelding van lemmaonsterfelijk’ in de Dikke van Dale Online.