Opnieuw: het haperende Utrechtse beeldende kunstklimaat en de rol van Utrecht Marketing

Bart Lunenburg, Ashes (2022).

In het opinie-artikelBeschamende onkunde van Utrecht Marketing over promotie van musea. Waarom heeft Utrecht geen levendige beeldende kunstsector?‘ van 16 augustus 2022 vroeg ik me af wat het achterblijvende beeldende kunstklimaat van Utrecht verklaart. Toch de vierde stad van het land met 362.000 inwoners. Dit commentaar is een vervolg op dat artikel.

I. Een begin van een antwoord zag ik in de stadspromotie en de marketing die een papieren werkelijkheid schept die de echte werkelijkheid vervangt. Utrecht, de stad van het surrealisme.

Hoe kan het dat Utrecht Marketing in haar promotie initiatieven die geen museum zijn als museum beschouwt? ExBunker, Kunstliefde, Domtoren, DOMunder, BAK en IMPAKT zijn geen musea, maar volgens Utrecht Marketing wel. Kan in stadspromotie of marketing alles gezegd worden dat afwijkt van de geldende definities? En ook: wie roept Utrecht Marketing tot de orde? 

De directeur van Utrecht Marketing is idolaat van sport en houdt zich voornamelijk daar mee bezig. De adjunct van deze Cor Jansen is Ronald Besemer die de kunst mag doen, maar geen aantoonbaar gevoel, betrokkenheid of inzicht toont. Zo kennen we de vlotte mannen van de marketing. Besemer lijkt de Utrechtse beeldende kunst als halfproduct voor Utrecht Marketing te beschouwen.

In Utrecht probeert Utrecht Marketing kunst in het frame van sport of stadspromotie van het stationsgebied te stoppen. Dat werkt niet. Utrecht Marketing is niet dienstbaar aan de beeldende kunst, maar meent dat de kunst dienend moet zijn aan de marketing van de stad, zoals uitgevoerd door Utrecht Marketing.

Kortom, het is duidelijk waar dit Utrecht Marketing in de kern mee bezig is. Namelijk proportioneel veel aandacht voor sport. Kunst past niet in het format. Godsamme in een college waar GL en D66 de grootste partijen zijn. Het management van Utrecht Marketing lijkt mentaal te ongeïnspireerd en niet fijngevoelig genoeg om kunst te begrijpen en in de marketing een volwaardige plek te geven.

De beeldende kunst met zijn rafelranden, onvoorspelbaarheid, niet direct maatschappelijk nut en spotten met hiërarchie en autoriteit staat dwars op het denken van Utrecht Marketing dat gaat voor direct maatschappelijk nut, voorspelbaarheid en langlopende projecten, bevestiging van de status quo en aansluiting zoeken bij de economische macht van ondernemers.

3D-tekening van Aziz Elgart als project van Utrecht Marketing ter ere van La Vuelta 2022 in Utrecht. DUIC citeert Utrecht Marketing: ‘De vier 3D-tekeningen brengen niet alleen een ode aan de wielerkoers, maar vestigen ook de aandacht op de vele culturele en sportieve activiteiten die rondom de Vuelta in stad en regio Utrecht plaatsvinden‘.

II. Het ontbreekt naar mijn idee in Utrecht aan samenwerking tussen de onderdelen van de beeldende kunst. Geen synergie dus. Terwijl dat er in de muzieksector wel is. Het opvallende is dat Utrecht een beeldende kunst traditie heeft. Denk aan Erich Wichmann, Pyke Koch, Joop Moesman en ook Gerrit Rietveld. Er is wel zoiets als belangenbehartiger Art Utrecht dat voor de gemeente dient als loket, en voor de kunst en kunstenaars als documentatie, uithangbord en platform, maar dat heeft beperkte draagwijdte als de omgeving hapert.

Er dient geïnjecteerd te worden in de beeldende kunstsector. Dat was de conclusie van enkelen die reageerden op mijn opinie. Laten we het de nieuwe verslaving noemen.

III. Velen verwezen naar kunstbeurzen en festivals om de kunstsector een extra zetje te geven. Of dat werkt zou per kunstdiscipline bekeken moeten worden. Het kan, maar een garantie is er niet. De ondergrond, de humus moet aanwezig zijn om van bovenaf geparachuteerde initiatieven in vruchtbare grond te laten vallen. Zo niet, dan ontbreekt het effect op de langere termijn om het beeldende kunstklimaat op een hoger peil te brengen.

Elke gemeente houdt wat financiële steun betreft van kortlopende projecten en niet van losse eindjes. Een gemeente wil controle hebben omdat het overzichtelijk en bestuurlijk eenduidig is. Het is makkelijker om een festival te steunen dan de exploitatie van een kunstinstelling.

We zagen dat bij het jaren op het randje van faillissement balancerende MOA (Museum Oud Amelisweerd) waarvan al bij aanvang duidelijk was dat het niet levensvatbaar was. De Utrechtse raad had in een motie beslist om er geen exploitatiesubsidie aan toe te kennen. Het MOA ging mede hierdoor, maar ook om vele andere redenen failliet. Dat is ook het Utrechts kunstklimaat, namelijk een project om politieke redenen ontwikkelen met eenmalig vastgoedgeld om daarna de steun te stoppen.

IV. De gemeente zou een te afwachtende houding aannemen om de beeldende kunst te helpen. Soms verschuilt de afdeling CZ (Culturele Zaken) zich achter regelgeving en komt er niet aan toe om een creatieve oplossing voor een gerezen probleem te helpen vinden. De achtereenvolgende gemeentebesturen laten sinds de PvdA-wethouders (Kees Pot, Paulien van der Linden) weinig ambitie zien die uit een diepe politieke overtuiging volgt. Ze lijken kunst op zijn best op te vatten als inbreng voor andere doelen. Of de verantwoordelijke wethouders krijgen binnen het college onvoldoende steun om kunst ondubbelzinnig te promoten.

Beeld van tentoonstelling met onder andere Max Kisman in Moving Gallery te Utrecht. Via Art Utrecht.

V. Het handvol artistiek belangrijke Utrechtse galerieën (Sanaa, Larik, Moving Gallery, KUUB) hebben doorgaans hoge huren. Ze verdienen niet veel en kunnen met moeite het hoofd boven water houden. Toch worden ze door de gemeente als commerciële ondernemingen beschouwd. Maar dat zijn ze slechts ten dele.

Galerieën zouden juridisch opgedeeld moeten worden in een commercieel en niet-commercieel deel. Onder dat laatste zou dan talentontwikkeling van jonge kunstenaars en presentatie van experimentele, moeilijk verkoopbare, kunst kunnen vallen. Dat zou voor de gemeente de belemmering wegnemen die uit de regelgeving volgt en het onmogelijk maakt om galerieën financieel te steunen. De gemeente zou juridisch kunnen adviseren over de splitsing. Galerist Henk Logman probeerde dat idee van kweekvijver enkele jaren geleden uit en wilde die tweedeling in zijn galerie doorvoeren, maar heeft het door zijn vroegtijdig overlijden niet af kunnen maken.

Een algemene vraag is wat de rol van galerieën in tijden van sociale media en narrowcasting van kunstenaars die hun eigen ondernemer zijn nog kan zijn. Ze zitten in een overgangsfase, maar kunnen nog steeds een constructieve bijdrage aan een lokaal kunstklimaat leveren als ze niet te veel concessies aan de markt doen. Maar zoals gezegd, galerieën zitten met hun hybride rol tussen commercie en kunst in een lastige positie. Het valt de gemeente niet te verwijten dat het daar volgens de regelgeving niets aan kan doen, hoewel in de marges wel wat meer financiële steun geboden zou kunnen worden.

VI. Kunst lijkt in Utrecht niet autonoom te mogen zijn. Veel kunstenaars zijn verzameld in Kunstliefde, maar dat is de afgelopen jaren door omstandigheden (verhoogde huur, dreigende verhuizing over 5 jaar) vooral met zichzelf bezig. Hoewel er mooie presentaties waren. Jongere kunstenaars zijn gegroepeerd rond de Nijverheid waar veel activiteiten zijn, maar de marges zijn klein en in de profilering staat het optrekken met andere geledingen van de kunstsector niet centraal.

Daarnaast zijn er kunstenaarsinitiatieven van onderop nodig. Die zijn er in Utrecht en nog steeds trekken groepen kunstenaars samen op in een soort creatieve gemeenschap (Soesterberg, Bernardus Baldus, Caz Egelie en co in Overvecht). De gemeente helpt soms met het vinden van tijdelijke atelierruimte. De invloed van deze kunstenaarsinitiatieven op het kunstklimaat is aanwezig, maar blijft beperkt.

Alain Teister, installatie met bed, paspoppen, stoel, hout en verf (1973-74). © Centraal Museum, Utrecht / Ernst Moritz.

VIII. Conclusie. De politiek kan de boel vlot trekken door hier en daar een helpende hand toe te steken. Zodat van onderop de galerieën en kunstenaarsinitiatieven kunnen groeien. Ook door te voorzien in atelierruimte waardoor kunstenaars niet de stad verlaten. De Kersenboomgaard in Leidsche Rijn is een succesvol voorbeeld. De breed gevoelde mening is dat het Centraal Museum met de rug naar de kunstenaars van de stad staat. Het biedt weliswaar ruimte aan hedendaagse Utrechtse kunst, maar dat wordt als onvoldoende ervaren. Waarom heeft het Centraal Museum geen stadsconservator die actief het contact onderhoudt met Utrechtse kunstenaars en galerieën, en op openingen, bijeenkomsten en gespreksavonden aanwezig is?

Waarom stellen de cultuurwoordvoerders in de raad van GL, PvdA en D66 geen raadsvragen over de verkeerd uitpakkende macht van Utrecht Marketing en het haperende beeldende kunstklimaat? Melody Deldjou Fard (GL), Dirk-Jan van Vliet (D66), Hester Assen (PvdA) of andere raadsleden, duik eens in dit onderwerp en stel er raadsvragen over.

Beschamende onkunde van Utrecht Marketing over promotie van musea. Waarom heeft Utrecht geen levendige beeldende kunstsector?

Schermafbeelding van deel paragraaf ‘Musea Utrecht‘ van Ontdek Utrecht.

Afgelopen jaren heb ik vele mensen in en buiten de Utrechtse beeldende kunstsector de vraag gesteld wat de reden is dat het ontbreekt aan een Utrechts beeldende kunstklimaat dat past bij de vierde stad van het land. Niemand heeft een sluitend antwoord.

Utrecht presteert slecht op het gebied van de beeldende kunst. Zelfs het Centraal Museum deelt in de malaise en lijkt op een enkele tentoonstelling na vooral nog met zichzelf en de eigen bedrijfsvoering bezig. Het is in de eigen schulp gekropen. Is dat het wat het Utrechtse kunstklimaat verklaart?

Wat schort eraan in Utrecht? Is het de nabijheid van Amsterdam? Is het de ‘zwarte’, katholiek-surrealistische onderstroom die nog steeds als een geestelijke domper werkt? Is het gebrek aan ambitie en zelfvertrouwen? Is het het doelgroepenbeleid in Leidsche Rijn (Raum) dat als aflaat dient om verder geen initiatieven te ondernemen en verder te denken?

Is het het gebrek aan initiatief en creativiteit van de afdelingen Culturele Zaken of Economische Zaken van de gemeente om kunstgalerieën en kunstinitiatieven een start te geven?

Als er galerieën ontstaan (Larik), dan gebeurt dat niet dankzij, maar ondanks de gemeente. In de bioscoopwereld gebeurde afgelopen jaren hetzelfde toen Jos Stelling als particulier ondernemer met Bioscoop Slachtstraat (en met medewerking van het Utrechtse Monumentenfonds) een nieuwe bioscoop realiseerde dat het door de gemeente gesubsidieerde ’t Hoogt niet voor elkaar kreeg.

Kan de malaise in de beeldende kunstsector verklaard worden door het zware accent van de gemeente op marketing en stadspromotie, zodat inhoud er minder toe doet? In dat Utrecht is de schone schijn van marketing een doel op zichzelf. Toch weer dat surrealisme. Niemand die het doorprikt. Niemand die doorvraagt. Niemand die het nog op waarde schat. Zo ontstaat geen publiek debat over dit onderwerp.

Schermafbeelding van deel paragraaf ‘Over Ons‘ op Ontdek Utrecht.

Schrijnend is de promotie van Ontdek Utrecht (deel van Utrecht Marketing) waar allerlei instellingen die geen musea zijn musea worden genoemd. Of culturele instellingen in Bunnik, Amersfoort of Soest door de gemeente Utrecht worden geclaimd als Utrechts. Zijn Bunnik, Soest en Amersfoort zonder dat we het weten geannexeerd door de gemeente Utrecht? Daar lijkt het niet op. Utrecht Marketing doet aan desinformatie.

Het is duidelijk dat Ontdek Utrecht en Utrecht Marketing geen idee hebben waarover ze praten. Wat is hun expertise en wie is er binnen het gemeentebestuur verantwoordelijk voor voor wat ze naar buiten brengen? Is Utrecht Marketing onderhand zo losgezongen van de realiteit dat het alles kan zeggen en niemand het meer kan schelen of de inhoud klopt? Ontdek Utrecht en Utrecht Marketing weten blijkbaar niet wat een museum is en krijgen alle ruimte om dat te verkondigen.

Dat opnemen in een publiekscampagne is niet zozeer een devaluatie van het begrip museum, maar van de marketing van Utrecht. Kunst en de musea worden niet zozeer gepromoot en serieus genomen, maar tot halfproduct gemaakt van een hybride marketing waarin vele partners meepraten en de waarheid blijkbaar een compromis tussen alle betrokkenen is geworden.

Met de Utrechtse Potemkin-façade is de kous af en hoeft er niet nagedacht te worden over de vraag wat past bij het ambitieniveau van de vierde stad van het land. De promotie ervan neemt de plaats in. Dat is toch lekker makkelijk en ook nog eens goedkoper?

Wat verklaart het haperende Utrechtse beeldende kunstklimaat? Ik weet het antwoord nog steeds niet. De conclusie van veel van mijn gesprekspartners is wel dat de gemeente Utrecht eerder een sta-in-de-weg is dan een kracht die verder kijkt dan marketing en eigen promotie.

Antwoord aan Broos Schnetz: Utrechtse Culturele Zondagen zijn bij het oud vuil gezet omdat ze aan culturele inhoud hadden verloren

Antwoord aan Broos Schnetz die een open brief aan de raadsleden van de gemeente Utrechts stuurt om wat er van de Culturele Zondagen terecht is gekomen. Ik ben het deels eens, deels oneens met de briefschrijver. Ik heb mijn reactie ook geplaatst op de DUIC waar op 30 mei 2020 genoemde open brief werd gepubliceerd:

De poging om de verkeerde framing van de Culturele Zondagen (CZ) aan te pakken levert nieuwe verkeerde framing op. Want er is heel wat voor te zeggen dat Utrecht Marketing (UM) en CZ vreemde bedgenoten zijn die elkaar niet liggen. Dat marketing de cultuur zou wegdrukken viel te verwachten voor iedereen met ook maar oppervlakkige kennis van de kunst heeft. Kortom, de samenwerking van kunst en cultuur met marketing, stadspromotie en toerisme was vanaf het begin ten dode opgeschreven. Dat kon het Utrechtse gemeentebestuur weten.

Maar de auteur wijkt af van zijn koers en maakt het er onnodig verwarrend op als hij zijn pijlen richt op de grote culturele instellingen. De mislukking van de fusie kan echter niet eenzijdig op het bordje van de grote culturele instellingen geschoven worden. Het wordt er zelfs ronduit rancuneus op als hij zegt: ‘Cultuurgeld verdwijnt al voor het overgrote deel in de zakken van de grote culturele instellingen die toch vooral een cultuur faciliterende functie hebben.

Wie spreekt over geld dat verdwijnt in de zaken van culturele instellingen toont vijandschap tegenover kunst en cultuur en bedient zich van een jargon dat aanhaakt bij de haat tegen kunst. Of in elk geval kunst haar rechtmatige plek niet vanzelfsprekend gunt. Deze onnodige opmerking doet afbreuk aan het betoog dat zinnige en waardevolle elementen bevat.

De grote culturele instellingen hebben als ondernemingen hun eigen verantwoordelijkheid. Ze zijn verzelfstandigd en staan alleen nog in een subsidierelatie tot de gemeente. Ze bepalen hun eigen beleid.

Er heeft altijd spanning bestaan tussen het Centraal Museum (CM), de Stadsschouwburg en Tivoli Vredenburg en de rest van de culturele instellingen. Simpelweg omdat ze een andere positie innemen dan de kleinere culturele instellingen of de individuele kunstenaars.

De grotere culturele instellingen zijn verplicht om een steeds groter percentage van hun inkomsten uit de markt te halen. Daarmee komen ze verder af te staan van de gemeente. Het gemeentebestuur heeft niet altijd rechtlijnig geopereerd door de grote culturele instellingen ook nog deelgenoot te willen maken van gemeentebeleid dat tegen het eigenbelang van die grote instellingen inging. Het lijkt alsof ze door het gemeentebestuur en de betrokken beleidsambtenaren nog worden beschouwd als de instellingen die ze voor hun verzelfstandiging waren.

CZ is een voorbeeld van een project waar de grote culturele instellingen niet veel belang bij hebben. Dat valt deze instellingen niet te verwijten en zelfs uiteindelijk niet het gemeentebestuur dat altijd wil bundelen, koppelen en focussen. Overigens hebben de grote culturele instellingen waar mogelijk coöperatief meegewerkt. Het is eerder door de verzelfstandigingen die zich pas tijdens de looptijd van de CZ aankondigden dat er een gebrek aan eenstemmigheid naar boven kwam in de opzet van de CZ omdat die door de tijd achterhaald was.

Het gevolg was dat de afstand van de gevestigde kunstinstellingen met de CZ werd vergroot. Er ontstond een kader waar de grote culturele instellingen per definitie niet in pasten en de CZ verloor aan culturele inhoud. Met als gevolg dat de per definitie oppervlakkige marketing van UM het gat moest vullen. Dat is de samenloop van omstandigheden. Het is te simpel om dat verband niet te zien.

Gemeentebestuur Almere wil museum voor ‘Tomorrow Art’ van internationale allure dat groter is dan het Stedelijk Museum A’dam

Ambitie is goed, maar zelfkennis en realisme zijn beter. De provincie Flevoland en de gemeente Almere willen in laatstgenoemde stad een museum voor ‘Tomorrow Art’ dat groter is dan het Stedelijk Museum Amsterdam. Kunst voor morgen dus, dat kan niet anders dan digitale ‘actuele multimediale kunst’ zijn. Internationale allure in de polder. Almere vergelijkt zich in vergezichten met het Parijse Palais de Tokyo en het Londense Tate Modern. De spreekwoordelijke regionale D66-bestuurder mag het project uitventen waarbij zoals altijd opvalt dat hij niet begrijpt waarover hij praat en het jargon van de sector waar hij verantwoordlijk voor is niet in de vingers heeft. Dus heeft hij het over moderne kunst waar hij hedendaagse kunst bedoelt. Van dat niveau. Het is aardig dat gedeputeerde Michiel Rijsberman volmondig toegeeft dat hij er weinig van snapt. Nog in 2018 opteerde hij voor een museum dat gespecialiseerd was in grote kunstwerken. Als het maar groot is dus.

Op 1 en 2 juli 2019 brachten de Almeerse wethouder Hilde van Garderen met Rijsberman en de directeur van de Floriade een gezamenlijk bezoek ‘aan twee vooraanstaande Londense musea: Serpentine Galleries en Tate Modern’, zoals in een verslag op de website van de gemeente Almere te lezen valt. Met als doel ‘kennis uitwisselen en de mogelijkheden van samenwerking verkennen met betrekking tot de realisatie van een Almeerse museale voorziening’. Het is verrassend dat deze twee Londense presentatie instellingen van hedendaagse kunst blijkbaar geïnteresseerd waren in het uitwisselen van kennis met Flevoland. Het is typisch dat de tijdelijke paviljoens van de Serpentine Gallery waarin de bestuurders geïnteresseerd zeggen te zijn ze op ideeën brengt. Ze doen denken aan de tijdelijke paviljoens van Museum De Paviljoens dat in 2013 door het toenmalige Almeerse gemeentestuur definitief om zeep werd geholpen. Want waarom iets van het eigen verleden leren als het ook in een Londens park te halen valt? Almere begint blijkbaar liever vanuit het niets.

We kunnen lacherig doen over de pretenties van Almere en Flevoland in de wetenschap dat het de vergelijking met Londen, Parijs en Amsterdam niet aankan. Maar dat is te makkelijk. Toch is de vrees dat de vijand van goed beter is. Waarom heeft Almere een museum van hedendaagse kunst gesloten en daarmee de kennis uit de gemeente laten verdwijnen om nu drie stappen tegelijk te willen zetten met plannen die zo op het eerste oog te hooggegrepen zijn. Waarom heeft Almere niet gekozen voor een organische en geleidelijke groei? Is dat omdat het gemeentebestuur niet structureel maar projectmatig denkt, een museum direct knoopt aan de ontwikkeling van vastgoed en niet normaal, maar bijzonder wil zijn omdat dat bij het DNA van Almere zou passen? Het gewone is blijkbaar niet goed genoeg voor Almere. Daarom vlucht het weg in het buitengewone.

Marketingscampagne om meer bezoekers naar Utrecht te trekken is een slecht idee. Onder meer omdat de stad nog niet op orde is

Binnensteden van grote Nederlandse steden worden steeds voller. Ruimte is schaars en iedereen wil die innemen. Er woedt een strijd om de publieke ruimte. Betrokkenen eisen een portie op, waar ze het volste recht op menen te hebben. Machtige, commerciële partijen zijn aan de winnende hand, zetten de stad naar hun hand en ontfutselen die aan de bewoners. Het gemeentebestuur treedt niet op als onpartijdige bemiddelaar tussen betrokkenen, maar wordt deelnemer met marketing en stadspromotie van het prullerige soort.

In Utrecht start vandaag een campagne om mensen naar de binnenstad te trekken. Dat is om drie redenen een slecht idee. Met de stadsbewoners wordt onvoldoende rekening gehouden. Hun belang wordt in ‘het overleg’ weggedrukt en gemarginaliseerd omdat de commerciële partijen elders winst proberen te halen. Maar de stad is al druk en de stad is nog niet op orde. Op dat laatste aspect ga ik in in mijn reactie bij het artikelNieuwe campagne om meer bezoekers naar het centrum van Utrecht te trekken’ in DUIC van 4 september 2019:

Het is merkwaardig dat in Utrecht marketing en snelle winst blijkbaar voor kwaliteit gaan. Voelt het centrum-linkse Utrechtse gemeentebestuur van GroenLinks, D66 en ChristenUnie dat werkelijk zo en vindt dat dat de weg die Utrecht moet gaan? Namelijk de weg van de minste weerstand en de snel verdiende euro. Is dat de stadspromotie die het gemeentebestuur echt voor ogen heeft?

Het Utrechtse gemeentebestuur gaat niet ondubbelzinnig voor duurzaamheid, klasse of kwaliteit, maar voor volume, kwantiteit en de korte termijn. De coalitiepartijen laten zich kennen als populistisch en gemakzuchtig. Niet het uitgangspunt wat de stad en de inwoners nodig hebben en aankunnen is leidend, maar de pragmatiek van de ongebreidelde toestroom waarbij een gedragsprogramma (‘nudging’) om de toestroom in banen te leiden dient als pleister op de wonde.

Wie bezoek ontvangt ruimt eerst het eigen huis op. Dat zou Utrecht ook moeten doen in die delen van de stad waar het bezoek ontvangen wordt. Opruimen, stroomlijnen en op orde brengen en dan het bezoek ontvangen. Maar dat doet het gemeentebestuur niet. Het zet de deur open voordat het huis is opgeruimd. Zo loopt het continu achter de feiten aan.

Laten we ervan uitgaan dat het meeste bezoek in het centrum ontvangen wordt. Er is nauwelijks nog een trottoir dat vrij toegankelijk is en niet versperd wordt door geparkeerde fietsen. Het is niet alleen geen gezicht, het is ook gevaarlijk voor hoogbejaarden, gehandicapten, blinden en kinderen die hun weg willen vinden.

Het is merkwaardig dat dat door het gemeentebestuur wordt toegestaan en er niet allang een actieplan in werking is getreden om de stad begaanbaar en visueel aantrekkelijk te maken. Waar komt deze passiviteit van het centrum-linkse gemeentebestuur vandaan dat suggereert zich voor de burger in te zetten? Op dit moment maakt het gemeentebestuur dat niet waar.

Waarom geeft het gemeentebestuur aan handhaving geen prioriteit? Als afleiding worden bruggen en nog een paar vaste plekken vrijgehouden van fietsen, zodat de verantwoordelijke wethouder de kritiek kan neutraliseren, maar de rest van de binnenstad wordt overgeleverd aan de chaos van geparkeerde fietsen.

Het gemeentebestuur heeft het huis niet op orde. De bouw van parkeergarages voor fietsen is prima, maar kan geen excuus zijn om de rest van de binnenstad dan maar over te leveren aan de wildgroei van kriskras neergesmeten en onhandig geparkeerde fietsen.

Kortom, bezoek in de stad ontvangen is best. Maar zorg dan eerst voor een stad die op orde is. Dat is in het belang van de commercie en van de inwoners.

Zorg voor een goed toegankelijke stad. Zorg voor openbare (dames)toiletten. Zorg voor goede looproutes. Zorg voor openbaar vervoer dat aansluit op de behoeften van het bezoek en goed de publiekstrekkers (musea) ontsluit. Zorg voor parkeerplekken voor auto’s en fietsen. Zorg voor een kwalitatief hoogstaand winkelaanbod. Zorg ervoor dat leegstaande panden ondanks geldende maatregelen niet alsnog een horecabestemming krijgen. Zorg dat terrassen en private uitingsvormen niet de publieke ruimte bezetten en verdringen. Zorg er met op maat gemaakte marketing voor dat bulktoeristen ontmoedigd worden om Utrecht te bezoeken. Zorg ervoor dat Utrecht synoniem wordt met kwaliteit en niet met haveloosheid en onverzorgdheid.

Utrechts gemeentebestuur van GroenLinks, D66 en ChristenUnie besef wat meer bezoek in de stad betekent en besef de urgentie ervan, doe je huiswerk beter dan nu en ga nou eens goed, doelgericht en hard aan het werk. Pas dan kan een marketingcampagne gebruikt worden om extra bezoekers te trekken. Dan is de stad het waard. Dan pas, als de stad er klaar voor is, niet eerder.

Foto: Schermafbeelding van deel artikelNieuwe campagne om meer bezoekers naar het centrum van Utrecht te trekken’ in DUIC, 4 september 2019:

Zaanstad wil in 2021 een ‘Monetjaar’ houden. Niet voor de kunst, maar om het toerisme, de economie en de stadspromotie

Gemeente Zaanstad wil in 2021 samen met verschillende partners uit de stad een ‘Monetjaar’ organiseren. Want in 2021 is het ‘precies 150 jaar geleden’ dat ‘de wereldberoemde Franse schilder de Zaanstreek bezocht’, aldus een nieuwsbericht van de gemeente. Wat een toeval dat het precies 150 jaar geleden is, toch?

Maar waarom grijpt Zaanstad terug op een bezoek van 150 jaar geleden van Monet aan de Zaanstreek? Wethouder cultuur en toerisme Sanna Munnikendam (uiteraard D66) geeft het antwoord: ‘Monet vond het Zaanse landschap prachtig. Hij heeft dit op zo’n unieke manier geschilderd dat het voor elke Zaankanter herkenbaar is. Dat is iets waar we met elkaar trots op mogen zijn. Het organiseren van een Monetjaar is een mooie manier om Zaanstad bekender te maken als aantrekkelijke stad om in te wonen en leuke dingen te doen. Dat is ook goed voor de groei van het aantal (inter)nationale toeristen die naar de Zaanstreek komen. En dat heeft weer een positieve invloed op onze lokale economie.’ Kortom, de marketing van kunst, of liever gezegd een 19de eeuwse Franse kunstenaar als glijmiddel voor economie, stadspromotie en toerisme.

Er zitten nog addertjes onder het gras zoals Patrick Meershoek in een artikel in Het Parool aanstipt. Want de gemeente Zaanstad die volgens wethouder Munnikendam zulke herkenbare schilderijen van de Zaanstreek heeft geschilderd heeft afgelopen jaren weinig moeite gedaan om werken van Monet te verwerven. Het Parool: ‘In het Zaans Museum op de Zaanse Schans hangt één echte: het werk De Voorzaan en de Westerhem, dat in 2015 voor 1,1 miljoen euro op de kop is getikt’. Die afwachtende houding van de politiek is herkenbaar.

Oud-wethouder Dennis Straat steelt de show in het artikel in Het Parool. Bij dit soort plannen komen altijd oud-wethouders om de hoek kijken die druk bezig zijn om plannen ’te ontwikkelen’. Straat heeft zoals dat in dit soort gevallen gaat ook een stichting opgericht. De naam? Uiteraard, de stichting Monet in Zaanstad. Ach, het vervolg is zo voorstelbaar dat het bijna  niet meer geschetst hoeft te worden. Enfin, voor de volledigheid dan maar. Straat: ‘Monet moet in de hele stad opduiken. We denken bij voorbeeld aan steigerdoeken met zijn werk langs de invalswegen. We moeten de claim van Monetstad stevig neerzetten. De kunst moet centraal staan, maar er is niets mis met een restaurant dat een Monetlunch aanbiedt.’ Nou, dat laatste viel al te vrezen.

Foto: Schermafbeelding van nieuwsberichtZaanstad wil in 2021 ‘Monetjaar’ organiseren’ van de gemeente Zaanstad.

Raadsleden wacht een opdracht: een einde maken aan de macht van de afdelingen Communicatie bij lokale overheden?

Op de FB-pagina van de gemeente Utrecht wordt een vragenlijst over de binnenstad gepresenteerd. Het is van een tenenkrommende onnozelheid. De burger wordt bij zijn voornaam aangesproken. De vragen dienen niet om de burger werkelijk inspraak te geven, ze dienen de marketing en stadspromotie van de gemeente Utrecht, en in het verlengde ervan de verantwoordelijke wethouder. Welke raadsleden maken nou eens een einde aan die marketing en voorlichting door de afdelingen Communicatie die als nooit zwijgende Stalinorgels hun voorlichting op de burgers afvuren? In de vorm van tweets, brochures, pagina’s in huis-aan-huis bladen, persberichten, foto’s, video’s en vragenlijsten. Gedragsbeïnvloeding dus. Mijn commentaar bij de vragenlijst:

Marketing en stadspromotie, meer lijkt de vragenlijst niet te zijn. Dat is een gemiste kans. Schijnt in de hoofden van de opstellers altijd de zon zodat ze zelf zijn gaan geloven in hun eigen werkelijkheid uit de promotiefilmpjes?

De bewoners van Utrecht verdienen meer betekenis, zwaarte en invloed dan deze lichtzinnige vragenlijst biedt. Wie is verantwoordelijk voor deze exercitie in luchthartigheid? Want het is in de kern ontwijkingsgedrag van de opstellers die hier door het stadsbestuur voor zijn aangesteld. De verantwoordelijke wethouder zou deze marketing een halt moeten toeroepen omdat het een belediging voor de Utrechters is.

Want waarom moet het zo braaf? Waarom is er geen ruimte voor aanmerkingen en kritiek, en waar kunnen de zwakke punten van het beleid van het gemeentebestuur opgesomd worden?

Wie aan deze vragenlijst meewerkt stapt in de wereldvreemde waarheid van de opstellers. Utrechters zijn slimmer en weten wel beter. Ze willen best suggesties doen en constructief meewerken aan het verbeteren van hun stad, maar niet binnen het frame die de vragenlijst biedt.

De vragenlijst bereikt het omgekeerde van wat het beoogt. Het zorgt niet voor verbinding, maar voor vervreemding.

 

Is de verhuizing van de Kunstuitleen Utrecht naar landhuis Oud Amelisweerd een verstandige, wezenlijke en blijvende oplossing?

Het gemeentebestuur van Utrecht worstelt met de bestemming van landhuis Oud Amelisweerd in Bunnik waarvan het eigenaar is. Na het faillissement in 2018 van de Stichting Museum Oud Amelisweerd is het op zoek naar een nieuwe bestemming. Maar daartoe moeten knopen worden doorgehakt. Daar is het Utrechtse gemeentebestuur blijkbaar nog niet toe in staat. Uit het bericht in DUIC blijkt dat Kunstuitleen Utrecht een jaar lang gebruik kan maken van het landhuis. Hiermee zit het in een erg ruim en duur jasje. Eerder was de Kunstuitleen Utrecht onder meer gevestigd op Maliebaan 42, het Fentener van Vlissingenhuis, dat niet toevallig evenals landhuis Oud Amelisweerd eerder beheerd werd door het Centraal Museum. Volgens een afspraak uit 1951 zou de gemeente dit majestueuze pand een culturele bestemming geven, maar begin 2018 lapte de gemeente Utrecht deze afspraak eenzijdig en naar het idee van cultuurminnend Utrecht onnodig aan haar laars. De verhuizing kan opgevat worden als een genoegdoening voor de Kunstuitleen. Er kunnen veel woorden worden besteed aan dit dossier dat een aaneenrijging van blunders en halfzachte oplossingen is, maar de onmacht van het Utrechtse gemeentebestuur is onderhand te groot om het nog in woorden te vatten.

Mijn reactie bij het artikel: ‘Is dit een blijvende oplossing voor de bestemming of eerder het uitstel van een oplossing en een uitstel van het doorhakken van een knoop? Ofwel, kick the can down the Bunnik-road. Het blijft een lastig dossier waarin het Utrechtse gemeentebestuur al sinds 2011 de weg kwijt is.

Foto: Schermafbeelding van artikel ‘Kunstuitleen Utrecht in landhuis Oud Amelisweerd’ in DUIC, 29 januari 2019.

Bedenkingen bij de verbolgen toon én de opvattingen van het CDA Utrecht over kunst, de openbare ruimte en marketing

Aldus een passage uit een artikel op de site van het CDA Utrecht. De vorm van de tekst is exemplarisch voor de inhoud. Het ziet er chaotisch, onsamenhangend en slordig uit. De titel maakt dat duidelijk: ‘Waarom kunst júist zichtbaar moet zijn in de stad’. Daar valt geen chocola van te maken. Wat wordt hier bedoeld?

Het CDA Utrecht meent dat ‘kunst omwille van de kunst zeker een waarde heeft’, maar … En dan komt het grote ‘maar’ dat dat eerste standpunt onderuit haalt en de grond inboort. Een wijziging maakt duidelijk hoe normatief de uitspraak is: ‘Religie omwille van de religie heeft zeker een waarde, maar als gemeente moeten we ook kijken hoe religie voor onze inwoners een meerwaarde kan hebben’. Ik vermoed niet dat religieuze organisaties dit zouden pikken onder verwijzing naar hun soevereiniteit in eigen kring. En gelijk hebben ze. Maar het CDA Utrecht wil die soevereiniteit die het voor religie claimt blijkbaar niet geven aan de kunst en de organisaties werkzaam in de kunstsector. Kunst moet in de visie van CDA Utrecht dienstbaar, zichtbaar en afhankelijk zijn. En vooral niet zichzelf. Het CDA Utrecht creëert daarnaast met een paternalistische houding tegenover kunst ook nog eens een tegenstelling die niet noodzakelijkerwijze  bestaat. Want waar concludeert het CDA Utrecht uit dat ‘kunst omwille van de kunst’ geen meerwaarde voor de inwoners van Utrecht heeft?

In het artikel geeft het CDA Utrecht het standpunt van DENK over kunst in de openbare ruimte verkeerd weer als het zegt dat DENK tegen het plaatsen van schilderijen in de openbare ruimte is. CDA Utrecht bedoelt daar ongetwijfeld de afbeelding van iconische schilderijen van oude meesters mee. Het wordt lastig met het oog op behoud en verzekering om schilderijen van oude meesters aan gevels in de wijken Overvecht en Kanaleneiland op te hangen. Aanleiding zijn schriftelijke vragen die door DENK-fractiemedewerker en kunsthistoricus Jelle Bouwhuis zijn geformuleerd en ingaan tegen de visie van het CDA Utrecht om ‘Utrechtse Meesters een gezicht’ in de openbare ruimte te geven. In een commentaar van 23 november 2018 besteedde ik aandacht aan deze aanvaring tussen DENK en het CDA. DENK lijkt echter niet zozeer tegen het voorstel om afbeeldingen van schilderijen in de openbare ruimte te plaatsen, maar wil daar wel de bewoners inspraak in geven en voorwaarden aan het soort afbeeldingen stellen opdat ze zinvol zijn voor alle inwoners van de stad.

Wat is er aan de hand als het CDA Utrecht op verbolgen wijze opmerkt: ‘En Utrecht Marketing krijgt op de kop omdat ze geschikte schilderijen selecteren’. Het kan toch nooit de taak van een uitvoerende dienst als Utrecht Marketing zijn om geschikte schilderijen voor een afbeelding te selecteren? Dat behoort toch op beleidsniveau te gebeuren door beleidsmakers op het snijvlak van openbare ruimte, cultuur en wijkgerichte participatie? Utrecht Marketing heeft 57 medewerkers met als expertise citymarketing, communicatie en het signaleren van ontwikkelingen. CDA Utrecht laat zich kennen omdat niet iedereen haar voorstel voor de Utrechtse Meesters in de openbare ruimte omarmt en verzet zich zelfs tegen de VVD dat ‘opeens’ het voorstel wel omarmde.

Het wordt er nog merkwaardiger op als het CDA zegt: ‘Het achterhoedegevecht van DENK en de VVD moeten ze lekker samen uitvechten, ik hoop dat veel inwoners en culturele organisaties met ons meedenken over hoe we onze cultuurgeschiedenis en toekomstig talent een mooie plek in het straatbeeld kunnen geven.’ Dit soort kinderachtige uitspraken over tamelijk ondergeschikte onderwerpen is er precies de reden voor dat burgers afstand van de politiek nemen en er vervreemd van raken. CDA Utrecht claimt voor zichzelf in de avant-garde van de kunst te opereren omdat het verder wenst te kijken dan kunst omwille van de kunst. CDA Utrecht is de artistieke spookrijder die de meerwaarde voor kunst vooral bij zichzelf legt. Hoe het CDA Utrecht meent door het realiseren van afbeeldingen van oude meesters in de openbare ruimte het ‘toekomstig talent’ een mooie plek in het straatbeeld te geven is illustratief voor het onzorgvuldig en lui denken van het CDA Utrecht.

Foto’s 1 en 2: Schermafbeelding van deel artikelWaarom kunst júist zichtbaar moet zijn in de stad’ van het CDA Utrecht, 27 november 2018.

Foto 3: Realisering van de afbeelding van een schilderij van een Utrechtse meester (Dirck van Baburen, De luitspeler) aan een gevel van een flat op Kanaleneiland, Utrecht; eigen foto 30 november 2018.

Hoe gepast is realisatie door het bestuur van christelijke werken in de openbare ruimte? DENK stelt vragen aan Utrechts college

Utrechtse raadsleden willen Utrechtse meesters een gezicht geven. Bovenstaande motie 51 van 29 juni 2017 die werd ingediend door GroenLinks, CDA en Student&Starter verzocht het college mogelijkheden te onderzoeken ‘voor het permanent onder de aandacht brengen van enkele oude Utrechtse meesters in de binnenstad’. In een commentaar van 3 september 2018 had ik daar kritiek op. Ik schreef: ‘Laten de Utrechtse meesters niet ondergeschikt gemaakt worden aan de stadspromotie en de marketing van Utrecht. Een Utrechtse meester past per definitie niet in dat frame. Het surplus van een culturele icoon is niet te vangen. Dat moet daarom niet geprobeerd worden. Ook als de poging goedbedoeld en welgemeend is. Het wringt.’

Ook DENK dat in de raad met 2 zetels vertegenwoordigd is heeft twijfels over het idee om de Utrechtse meesters in de openbare ruimte te promoten met het oog op cultuureducatie en publieksbereik. Het lijkt er trouwens op dat gaandeweg de werking van de openbare ruimte is verruimd van de binnenstad uit motie 51 naar andere delen van de stad. Uit het antwoord op bovenstaande schriftelijke vragen van 18 oktober 2018 van DENK (‘Eerdere vragen Geef Utrechtse Meesters een Gezicht’) bleek al dat een partij die vragen stelt over het vanzelfsprekende dat niet zo vanzelfsprekend is een heel eind kan komen. Want het college stelt in haar antwoord weliswaar dat de Utrechtse meesters ‘Utrechtse iconen voor álle bewoners van Utrecht zijn’, maar het is nog maar helemaal de vraag of dat zo is, hoe dat aangetoond kan worden, of dat zo door alle inwoners ervaren wordt en het etnisch, cultureel en kunsthistorisch wel klopt. Het lijkt er sterk op dat het college met het volgen van motie 51 (2017) met ogen open het mijnenveld van de identiteitspolitiek in is gelopen.

Op 22 november heeft DENK opnieuw schriftelijke vragen gesteld (‘Geef Utrechtse Meesters een Gezicht’) die inzoomen op de openbare ruimte van Kanaleneiland en Overvecht. DENK merkt op over het antwoord van het college op de vragen van 18 oktober: ‘Hierin werd duidelijk dat het Centraal Museum en Utrecht Marketing enkele monumentale wandschilderingen willen realiseren in de wijken Kanaleneiland en Overvecht, bij wijze van publiciteit voor de aanstaande overzichtstentoonstelling van Caravaggisten in het Centraal Museum.’ Op 16 december 2018 opent de tentoonstellingUtrecht, Caravaggio en Europa’ in het Centraal Museum. DENK stelt vragen ‘over de aard van deze werken, en de informatie erover naar de Raad en de buurtbewoners’ en vraagt zich in het bijzonder af hoe gepast het is dat ‘instellingen ( ..) monumentale werken met religieuze thematiek realiseren in de openbare ruimte’. De schilderijen van de Caravaggisten staan bij uitstek bekend om ‘de Christelijke, bijbelse thematiek’ zo stellen deze vragen met kunsthistorische invalshoek. DENK meent dat het gemeentebestuur hierover ‘duidelijk’ de raad moet informeren ‘aangezien het gaat om religieuze uitingen in de openbare ruimte die buiten het domein staan van religieuze instellingen en gebouwen’.

Deze vragen stellen op een demonstratieve wijze dat deze religieuze uitingen niet neutraal of onpartijdig zijn in een stad als Utrecht waar de grote meerderheid van de inwoners vrijdenker of niet-christen is. Het tonen van wandschilderingen met christelijke, bijbelse thematiek in Overvecht en Kanaleneiland mag dan marketing zijn voor een lokale tentoonstelling en verkocht worden als promotie voor de kunst en cultuur van Utrecht, maar valt tevens op te vatten als religieuze propaganda voor het christendom in de openbare ruimte. Dat is ongewenst. De principiële vraag die DENK stelt is volgens welk grondrecht het gemeentebestuur dit meent te kunnen doen of waarom het een uitzondering op dit grondrecht meent te kunnen maken. Deze vragen gaan over heel wat meer dan marketing en stadspromotie alleen. Ze gaan er ook over van wie de stad is en hoe gewenst en neutraal de realisatie van ‘culturele’ werken met religieuze thematiek in de openbare ruimte is.

Foto 1: Schermafbeelding van motie 51 (2017) ‘Geef Utrechtse meesters een gezicht’ van Reinhild Freytag (Student & Starter), Steven de Vries (GroenLinks) en Marloes Metaal-Froon (CDA) in gemeenteraad Utrecht, 29 juni 2017.

Foto 2: Schermafbeelding van deel schriftelijke vragen (met antwoord) 140 (2018) ‘Eerdere vragen Geef Utrechtse Meesters een Gezicht’ van College  B&W aan Mahmut Sengur (DENK) in gemeenteraad Utrecht, 18 oktober 2018.

Foto 3: Caravaggio, De graflegging van Christus (‘Deposizione’), 1602-04. Collectie: Pinacoteca Vaticana, werk wordt getoond op tentoonstellingUtrecht, Caravaggio en Europa’ in het Centraal Museum (16 december 2018 – 24 maart 2019).

Foto 4: Schermafbeelding van schriftelijke vragen 160 (2018) ‘Geef Utrechtse Meesters een Gezicht’ van Mahmut Sengur (DENK) in gemeenteraad Utrecht, 22 november 2018.