
In juli 2019 verscheen de Cultuurnota 2021-2024 ‘Kunst Kleurt de Stad’ van de gemeente Utrecht. In een commentaar van 3 juli 2019 toonde ik begrip voor de kritiek van Henk Westbroek over het Berlijnplein in stadswijk Leidsche Rijn. Hij sprak over ‘stadskunst‘. Mijn slotsom: ‘Het stadsbestuur moet wegblijven van de inhoud. Ook indirect via organisaties die het subsidieert’. In een toelichting op de Cultuurnota heeft de verantwoordelijke wethouder Anke Klein het over aanmoedigen en gedragsbeïnvloeding van kunstenaars. ‘Nudging’ dus, dat middel uit de timmerkist van hedendaagse bestuurders dat de inhoud bepaalt onder het mom dat die uitsluitend voortkomt uit het gedrag van de burgers. Dat is een valse voorstelling van zaken. Klein doet in de Cultuurnota niet aan ‘nudging’, maar aan sturing via beleidsmaatregelen. Mijn commentaar bij het artikel ‘Nieuwe cultuurnota Utrecht: ‘We moedigen de culturele sector aan buiten de lijntjes te kleuren’:
De Cultuurnota bevat in de kern een weeffout. Het blijkt voor het stadsbestuur een lastige opgave om tegelijk aan de zijlijn te staan en tegelijk te willen sturen. De fout die wethouder Klein maakt is dat ze zich niet terughoudend opstelt. Ze wil de kunst gebruiken om de samenleving te veranderen, of die een afspiegeling van de samenleving te laten zijn. Maar hiermee rekt ze haar mandaat op. Dat is niet haar taak.
Als vanouds is in het Nederlands openbaar bestuur het adagium van Thorbecke leidend: ‘De kunst is geene regeringszaak, in zooverre de Regering geen oordeel, noch eenig gezag heeft op het gebied der kunst.’ Ofwel, de overheid moet de kunst steunen, maar er geen waardeoordeel over geven.
Wie de Cultuurnota leest struikelt over de waardeoordelen en de sturing. Dat bracht Henk Westbroek in een uitgesproken column onlangs tot de terechte vraag of hier geen sprake is van ‘stadskunst’. Daar lijkt het sterk op. Dat is ongelukkig en ongewenst. Het stadsbestuur wil blijkbaar zo graag het goede doen, dan het het foute doet. Het stadsbestuur dient de voorwaarden voor kunst te scheppen, maar zich te onthouden van oordelen.
In hoofdstuk 1.3.2. over ‘een inclusieve cultuursector’ staat zo’n oordeel dat in tegenspraak is met de opvatting van Thorbecke: ‘Met zo’n grote diversiteit is het, in een stad die bovendien groeit, de uitdaging niet uit elkaar te groeien. Kunst en cultuur kunnen daarbij een rol spelen, juist door verbindingen aan te gaan. Dat maakt inclusiviteit voor deze sector extra belangrijk. Kunst en cultuur zijn bij uitstek in staat alle inwoners van de stad aan te spreken, met verschillende verhalen en cultuurvormen.’
De Cultuurnota introduceert verwarring door te spreken over zowel kunst als cultuur. Kunst en cultuur worden op dezelfde hoop gegooid terwijl ze verschillende functies hebben. Dat is een ongelukkige, en ook wel kwaadaardige begripsverwarring en -vervaging. Cultuur verbindt en heeft een sociale component die ingezet kan worden om politieke doelen te bereiken. Maar dat geldt niet in de meest gangbare opvatting over kunst.
Kunst die voor politieke doeleinden wordt gebruikt houdt op kunst te zijn. Wethouder Anke Klein en haar beleidsambtenaren verliezen in deze Cultuurnota de functie van kunst uit het oog. De Cultuurnota maakt kunstenaars onnodig afhankelijk van de gemeentelijke overheid. De Cultuurnota wil de kunst temmen en in lijn met het overheidsbeleid brengen.
Hiermee wordt het voor kunstenaars die afhankelijk zijn van de voorzieningen die door overheidssubsidie worden gerealiseerd lastig gemaakt om zich in alle vrijheid tot die overheid te verhouden Kunstenaars moeten zich voegen in deze Cultuurnota. Het helpt niet als daar ‘onafhankelijke’ beoordelaars tussen worden gezet omdat de overkoepelende en inkaderende Cultuurnota de sturing blijft geven.
Het valt te hopen dat de leden van de Utrechtse gemeenteraad kritische vragen stellen over de Cultuurnota in het besef dat de overheid geen waardeoordeel of sturing moet willen geven aan de kunst, maar dat met deze Cultuurnota wel beoogt. De raad moet beseffen dat de Cultuurnota een weeffout bevat en dient bij zichzelf te rade te gaan of het dat gewenst vindt. Dat is geen debat over links of rechts, of over pro of contra de zittende coalitie. Dit is een debat over de functie van kunst.
Daarnaast bevat de Cultuurnota tegenstrijdige uitgangspunten die met elkaar in tegenspraak zijn. Want hoe kan kunst tegelijk ‘experimenteel’ en ‘voor iedereen’ zijn? Dat is als de kwadratuur van de cirkel, namelijk een vraagstuk dat onoplosbaar is. Wethouder Klein doet met deze Cultuurnota alsof de verschillende doeleinden die met elkaar in tegenspraak zijn verenigbaar zijn.
Of dat voortkomt uit gemakzucht, intellectuele luiheid, een doorgeslagen politiek compromis waardoor geen echte keuzes kunnen worden gemaakt valt te bezien, maar dat maakt voor de weging van de kwaliteit van de Cultuurnota weinig uit. Die bevat een weeffout en deugt niet.
Kunstenaars moeten zelf kunnen uitmaken of ze inclusief, exclusief, excessief, obsessief of passief willen zijn. Daar gaat de overheid niet over en daar moet de overheid zich niet mee willen bemoeien. De overheid moet voorwaarden scheppen. En anders niks.
Foto: Schermafbeelding van deel artikel ‘Nieuwe cultuurnota Utrecht: ‘We moedigen de culturele sector aan buiten de lijntjes te kleuren’’ op DUIC, 16 juli 2019.
Vind ik leuk:
Vind-ik-leuk Laden...