Er moet me iets van het hart. Ik hou er niet van om deel te zijn van een applaudisserend publiek. In de schouwburg zijn de laatste stappen nog niet gedanst, de laatste clause uitgesproken of de laatste noot gestreken of het publiek rijst op. Collectief. Als een kudde individuen die bij de overgang uit de fictieve wereld op podium en tussen proscenium boog het initiatief terugneemt met een blijk van waardering die bij nader inzien het omgekeerde is van wat het lijkt te zijn. Ook nog eens onderling verwikkeld in een concurrentiestrijd wie het eerste en hardste klapt en daarmee met het tegendeel van stilzwijgendheid en terughoudenheid de claim opeist het het beste begrepen te hebben. Applaus is het signaal waarmee het publiek in de overgang van fictie naar niet-fictie zegt de macht weer terug te nemen op de fictieve wereld van dans, drama of concert.
Ik doe daar niet aan mee. Ik ben geleerd om een voorstelling te laten bezinken, na te denken en vervolgens dan pas tot een oordeel te komen. Het applaus spoelt dat oordeel weg of dringt het op z’n best naar achteren. Ik wil best mijn emotie laten blijken en waardering uitspreken voor een danser, acteur of musicus die een paar uur hard gewerkt heeft, maar ik zou dat graag niet in de vorm van applaus doen. Hoe wel, weet ik echter niet.
Naast het applaus in schouwburg of muziektheater is er ander applaus. Voor de politicus, de sporter of de redder van het in het water gevallen kind. Ik kan me niet herinneren ooit voor een politicus geapplaudisseerd te hebben of dat in de toekomst te willen doen. Ik kan me wel voorstellen dat een politieke leider die met moed en lef de democratie redt uit handen van anti-democratische krachten ooit mijn applaus krijgt. Dat verdient. In Utrecht maakte ik afgelopen jaren op straat de doorkomst van Giro en Tour mee. Zoevende bandjes, een indrukwekkend spektakel. Mensen stonden langs de weg te klappen en te juichen voor de renners. Ook dat was naast welgemeende waardering voor de sporters een uiting van eigen expressie. Met een knipoog. Die competitie tussen de deelpublieken voegde een extra element toe en nam de spanning van de wedstrijd zelf weg. Ik herinner me mijn oudere broer die in een Zeeuwse haven een kind dat letterlijk tussen wal en schip dreigde te vallen bij de kraag pakte en het leven redde. De ouders waren perplex en vergaten te bedanken, laat staan te applaudisseren. Het was een rimpeling in het alledaagse die geen aandacht kreeg.
Applaus is afgedwongen uitstel. Een verschijnsel van het oponthoud, de vertraging, de ontlading, de verschuiving, de gewoonte en de dwang. Het is een afspraak tussen mensen om binnen grenzen op elkaar te reageren. Wie de voorwaarden niet in acht neemt maakt zich tot uitgestotene. Een paria. Dat is om bang van te worden. Zo beredeneerd volgt de schijnwereld van het applaus op de schijnwereld van de fictie en is het geen breuk, maar een voortzetting ervan. Als fictie ruim opgevat wordt en ook een politieke bijeenkomst, een sportwedstrijd of een vlucht per vliegtuig eronder vallen vanwege hun besloten wereld vol schijn en illusie, dan geldt het applaus voor alle uitingen. Het is dan in het algemeen een noodzakelijke overgang die de aanpassing van de fictieve wereld op de realiteit mogelijk maakt. Wellicht moet ik daarom mijn afkeer van applaus na een theatervoorstelling opvatten als hinder die het me kost om weer in de werkelijkheid te landen.