Interpretatie van het recht is niet altijd te voorspellen. Neem twee overeenkomstige gevallen in Nederland en België die leidden tot uiteenlopende uitspraken van colleges. De zaak gaat om vrouwen die op hun werk om religieuze redenen een hoofddoek willen dragen en daarom in conflict komen met hun werkgever die dat als aantasting van de neutraliteit ziet. Zelfs als een bedrijfsreglement het dragen van zichtbare politieke of religieuze symbolen verbiedt, dan is het nog geen uitgemaakte zaak hoe een rechter de afweging maakt.
Het Nederlandse College van de Rechten voor de Mens oordeelde buitenrechtelijk op 26 mei 2016 dat de Rechtbank Rotterdam een moslimvrouw discrimineerde die solliciteerde als buitengriffier en werd afgewezen toen ze bekendmaakte tijdens zittingen haar hoofddoek niet te willen afdoen. De rechtbank hanteert kledingvoorschriften die ervoor moeten zorgen dat ter zitting geen enkel teken van persoonlijke overtuiging zichtbaar is. Volgens het oordeel van het college maakt de rechtbank ‘indirect onderscheid op grond van godsdienst’ door het hanteren van de kledingvoorschriften die elk teken van persoonlijke overtuiging uitsluiten. In de afweging maakt het college het belang van de rechtbank die streeft naar onpartijdigheid en onafhankelijkheid ondergeschikt: ‘Maar tegenover dat belang staat het belang van de vrouw om toegang te hebben tot de functie van buitengriffier zonder in strijd met haar godsdienst te hoeven handelen.‘
Het Hof van Justitie van de Europese Unie concludeert in de Belgische zaak van moslimvrouw Samira Achbita omgekeerd. Het laat de onpartijdigheid en onafhankelijkheid van de werkgever zwaarder wegen dan het recht van een werknemer om een hoofddoek te dragen. Zij werkt als receptioniste bij het Belgische bedrijf G4S Secure Solutions en draaide naast bewakings- en beveiligingsdiensten ook receptiediensten. Na drie jaar eiste ze het recht op om een hoofddoek te dragen. Identiek aan beide zaken is dat Achbita ook in het gelijk gesteld werd door het buitenrechtelijke Belgische Centrum voor gelijkheid van kansen en racismebestrijding, nu Unia.
Advocaat-generaal Juliane Kokott over de Belgische zaak: ‘Een werknemer kan zijn geslacht, huidskleur, etnische afstamming, seksuele geaardheid, leeftijd of handicap niet als het ware aan de haak hangen zodra hij de lokalen van zijn werkgever betreedt, maar er kan van hem wel een zekere terughoudendheid worden verlangd ten aanzien van zijn godsdienstbeleving op het werk, of het nu gaat om religieuze praktijken, religieus geïnspireerde gedragingen of – zoals in casu – de kleding van die werknemer. De mate van terughoudendheid die van een werknemer kan worden verlangd, hangt af van een algemene beoordeling van alle relevante omstandigheden van het individuele geval.’ De afweging is afhankelijk van de omstandigheden. Het gaat erom op welke grond door een rechter wordt beoordeeld of de gerechtvaardigde belangen van een werknemer excessief worden aangetast en het bezwaar daarom als evenredig dient te worden aangemerkt.
Foto: ‘When visiting Iran, women must wear the hijab (headscarf and modest dress and with their ankles covered), in public at all times. So, either wear loose fitting clothing or wear the full chador.’