Paul Cliteur foetert voor een radicaal-rechts gehoor op de publieke omroep

Schermafbeelding van deel artikelDe NPO onder vuur van Paul Cliteur: is er sprake van politieke vooringenomenheid?‘ van Nieuwsredactie DDS, 25 februari 2023.

Bij dit artikel over Paul Cliteur plaatste ik vandaag onderstaande reactie. Een FB-vriend noemde dat ‘terug-trollen‘, maar ik zou het eerder een protest tegen het radicaal-rechtse trollen willen noemen:

Cliteur redeneert niet zuiver. Hij leidt uit tweets over specifieke programma’s het algemene af. Namelijk dat de publieke omroep politiek vooringenomen is. Dat is ondeugdelijk argumenteren. 

Cliteur doet aan stemmingmakerij. Aan hem is de nuance niet besteed. In elk geval kun je niet afleiden uit een of meer talkshows dat de publieke omroep vooringenomen is. 

Cliteur steekt zijn vinger uit het raam en laat daaruit de weersvoorspelling voor de komende 14 dagen weten. 

Cliteur zou in zijn opinie ook mee moeten nemen dat politici als Wilders (PVV) en Baudet (FVD) onwillig zijn om in talkshows op te treden. En als ze al bereid zouden zijn, dan stellen ze bijkomende eisen aan redacties die niet realistisch zijn. 

PVV en FVD zitten helemaal niet op deze talkshows te wachten. Deze partijen willen de volledige controle hebben over hun eigen uitingen. Zonder interventie of relativering. 

Daar hebben deze partijen bewust voor gekozen. Daarom richten ze zich voornamelijk op hun eigen sociale media waar ze hun opinies zonder tegenspraak kunnen verzenden. Ook zonder controle of wat ze beweren wel in lijn met de waarheid is. 

PVV en FVD zijn er dus zelf niet in geïnteresseerd om hun partijleider of kaderleden naar deze talkshows af te vaardigen. Daarbij komt dat ze strikt hiërarchisch georganiseerd zijn en dat de partijleider of het fractiebestuur kamerleden verbiedt om in de publiciteit te treden. Die is weggelegd voor de partijleider en een kleine groep getrouwen. 

Omroepverenigingen hebben hun eigen profiel en nodigen gasten uit die daarbij passen. Bij de EO komt het debat altijd uit bij God, Christus of bijbel. Bij de VPRO gaat het om vrijzinnigheid en non-conformisme. Bij KRO-NCRV gaat het over begrippen als medemenselijkheid en wereldburgerschap. Bij AVRO-TROS gaat het over ondernemen en de status quo. Etc. 

Cliteur lijkt te vergeten dat er andere programma’s dan talkshows zijn waar politici in op kunnen treden. Zoals nieuws- of achtergrondprogramma’s. Die moet hij in zijn opinie meewegen als hij een representatief beeld van de publieke omroep wil geven. 

Uiteraard lobbyen kamerleden om in beeld te komen. Dat is hun garantie om op een verkiesbare plek op de kieslijst te komen. Binnen een grote partij als de VVD zijn de kamerleden elkaars concurrenten. Ze hebben voor hun verkiesbaarheid niets te duchten van leden van andere partijen. Dus de tegenstellingen om in beeld gekomen in een talkshow bestaat eerder binnen dan tussen partijen. 

Een ander feit is dat een kamerlid van een grotere partij een beperkt aantal portefeuilles heeft om zich mee te kunnen profileren, en daarmee expertise opbouwt. Dat is interessanter dan een generalist die over van alles meepraat, maar nergens echt verstand van heeft. Er zijn uitzonderingen als Omtzigt die echter zo zwaar belast is dat hij relatief weinig aandacht aan de publiciteit kan besteden. 

Wat wil Cliteur bewijzen met zijn opinie over het vermeende gebrek aan representatie van de publieke omroep? Zijn betoog rammelt en klinkt als een hondenfluitje vol toespelingen voor de eigen achterban, maar een deugdelijk betoog is het niet. 

En het ergste is, dat weet hij zelf als geen ander, maar toch lanceert hij deze quatsch.

Advertentie

Reactie op de kritiek op een recensie die gematigd kritisch is. Wat onttrekken de identiteitspolitiek en cultuuroorlog aan het oog?

Mijn reactie op de kritiek van ‘Andrea van der Wulp’ op Saltmines op een recensie van Floris van den Berg op TPO over de bundel Diversiteit, Identiteit en de Culture Wars die in 2019 onder redactie van Paul Cliteur verscheen:

Ja, inderdaad, wat veel tekst om iets simpels te zeggen. Maar het kost inderdaad kennis en vaardigheid om het kort te houden.

De kritiek op de toon van Floris van den Berg is onterecht. De auteur ontgaat het onderscheid tussen zakelijke, inhoudelijke kritiek en het optuigen van identiteitspolitiek en de zogenaamde cultuuroorlog. Het is een legitieme en verdedigbare positie van Van den Berg om te pleiten voor zakelijke kritiek en daar Cliteur en anderen zelfs krediet voor te geven, maar de stap verder richting identiteitspolitiek en cultuuroorlog af te wijzen.

Het gaat erom dat het eerste, namelijk de zakelijke kritiek is bedoeld om achterstelling van minderheden aan de orde te stellen met de bedoeling daarin verbetering te brengen, terwijl de identiteitspolitiek of cultuuroorlog een ander doel heeft. De verwarring die bij de auteur is ontstaan kan erin gelegen zijn dat ze deels gelijk oplopen, maar toch op iets anders mikken.

De rechtse en linkse politiek stellen zich pas oprecht op als ze doen wat ze zeggen te doen, namelijk het zich inspannen voor de rechten van minderheden en het tegengaan van ongelijkheid. Als ze dat alleen met de mond belijden zonder het serieus te bedoelen en het vooral bedoeld is om de opponent te vloeren, het politieke debat te agenderen en zo politiek marketing te bedrijven, dan schiet de bekommernis de oprechtheid voorbij.

De waarschuwing voor links is daarbij overigens dat het tegenover het simplisme van rechts niet het eigen simplisme moet zetten. Jammergenoeg gebeurt dat wel en dat is de valkuil voor links. Het moet de obsessie van rechts voor sociaal-culturele onderwerpen als identiteit en nationalisme, die ook deels een slimme misleiding is om het niet over macht, eigendom en belastingdruk te hebben, beantwoorden met sociaal-economische onderwerpen inclusief de achterstelling van minderheden.

Kortom, de positie van Van den Berg is zo gek nog niet. Zijn inschatting van de kritiek op identiteitspolitiek is zinvol en gerechtvaardigd, maar die kritiek schiet zijn doel voorbij en wordt er onwaarachtig op, overtrokken lijkt de beste kwalificatie, als het als instrument wordt gebruikt in de cultuuroorlog zonder de bedoeling te hebben werkelijk iets aan de rechten van minderheden te veranderen of maatschappelijke ongelijkheid te verminderen.

Foto: Deel van de recensie van Floris van den Berg van de bundelDiversiteit, identiteit en de ‘culture wars’’. Auteur: Paul Cliteur, Perry Pierik, 2019. Uitgeverij Aspekt.

Kandidaat-voorzitter Eerste Kamer Beukering (FvD) zet zichzelf in interview met De Telegraaf te kijk als ongeschikt

In een prachtig interview van Inge Lengton en Wouter de Winther in De Telegraaf graaft aanstaand senator van FvD Toine Beukering goedgemutst zijn eigen politieke graf. Deze voormalig brigadegeneraal wil voorzitter van de Eerste Kamer worden, maar loopt met open ogen het mijnenveld van de parlementaire journalistiek in. Met dit interview zal het partijbestuur van FvD niet blij zijn. Beukering doet gekke uitspraken over joden in de Tweede Wereldoorlog, zet twijfels bij de conclusies van JIT en kabinet over de MH17 en denkt desondanks een kans te maken om senaatsvoorzitter te worden. Maar de positie van buitenstaander werkt in zijn nadeel.

Het begint al met het antwoord op de constatering dat hij geen politieke ervaring heeft. Beukering bevestigt dat en antwoordt indirect: ‘Nee, maar dat past ook bij onze partij. Wij hebben mensen uit het bedrijfsleven, uit de gezondheidszorg, noem maar op.’ Het is een opzienbarende conclusie dat Beukering meent dat gebrek aan politieke ervaring past bij FvD. Het interview getuigt ervan. De voormalig brigadegeneraal spreekt zichzelf tegen als hij zegt dat hij een korte inwerktijd nodig heeft voor de functie van senaatsvoorzitter. Hiermee zegt hij dat hij nu nog niet klaar is voor de functie. Dat bevestigt de opmerking van de interviewers dat het voorzitterschap geen stageplek is wat Beukering in woorden ontkent maar met zijn argumentatie bevestigt.

Het beeld dat Beukering van zichzelf schetst is dat van een goedwillende, maar wereldvreemde dilettant. Over de Tweede Wereldoorlog zegt hij: ‘Ik heb als klein jongetje een boekenkast vol gelezen over de Shoah. Ik ben altijd geïntrigeerd geweest hoe dat toch kan. Dat de Joden – zo’n dapper strijdbaar volk – als makke lammetjes gewoon door de gaskamers werden gejaagd. Dat heeft me altijd gefascineerd. Ik heb nooit het echte antwoord gevonden’. Op de vraag dat ‘mensen zich een hoedje schrikken als ze dit lezen in de krant’ lijkt Beukering de strekking van zijn eigen woorden niet te kennen als hij zegt: ‘Ik beledig daar niemand mee.’

Maar erger is zijn overmoed en zijn gebrek aan realisme en zelfkennis. Die komt voort uit het misverstand dat het bedrijfsleven of in zijn geval het leiding geven aan een krijgsmachtonderdeel een voortraject van de politiek zijn. Maar bedrijfsleven en krijgsmacht staan haaks op de politiek. Nu kan men best zeggen, gooi de politiek open, plaats er kundige zij-instromers in en kijk verder dan de traditionele enge blik op en van de partijpolitiek. De Eerste Kamer die weliswaar 100% politiek is, maar toch wat verder afstaat van de actuele politiek van de Tweede Kamer is daarvoor een prima plek om mee te beginnen. Maar ook dan is een minimum aan bestuurlijke en politieke vaardigheid en sociale handigheid nodig. Dat lijkt Beukering totaal te missen. Het is onheilspellend dat FvD iemand van het niveau Beukering als senaatsvoorzitter naar voren schuift. Met zijn positionering lijkt de partij indirect te zeggen dat het geen belangstelling heeft voor het voorzitterschap.

Ook inhoudelijk zit er lucht tussen wat Beukering zegt en wat hij meent. Het is een constante binnen FvD dat kaderleden zich desgevraagd in de openbaarheid in lovende en nietszeggende formules positief uitspreken over partijleider Thierry Baudet (‘Maar ik ben heel trots op wat Thierry heeft bereikt met Forum’), maar vervolgens met allerlei concrete punten van kritiek op zijn standpunten komen die feitelijk het omgekeerde zeggen en de positie van Baudet ondermijnen, namelijk dat veel van wat Baudet zegt in de kern niet deugt. De interviewers leggen dit onderscheid genadeloos bloot. Beukering lijkt het allemaal niet zo goed te begrijpen.

Het is Beukering zelf die zich door zijn uitspraken ongeloofwaardig maakt en markeert dat hij niet uit het goede hout voor het voorzitterschap van de Senaat is gesneden. Maar de journalisten van De Telegraaf lijken maar al te bereid om hem er een handje bij te helpen om zijn ongeschiktheid aan te tonen. Of dat ook een partijpolitieke stellingname tegen FvD of bijvoorbeeld voor de VVD inhoudt is niet op voorhand duidelijk. Dat hoeft het niet te zijn. Want Beukering opereert te onnozel en onervaren om serieus genomen te worden als kandidaat-senaatsvoorzitter. Het lijkt er meer op dat beide journalisten een amateurpoliticus langs de meetlat van de politiek leggen en los van zijn partij tot de conclusie komen dat hij het politieke vak niet beheerst.

Foto: Schermafbeelding van deel artikelFvD-kandidaat voorzitter senaat: ’Oekraïners kunnen MH17 hebben neergehaald’’ van Inge Lengton en Wouter de Winter in De Telegraaf, 8 juni 2019.

Wie herhaalt Kreins kritiek op Trump door in Nederland afstand te nemen van Baudets ontvankelijkheid voor racistische ideeën?

Een relletje over Baudet die in een recensie van de roman Sérotonine van Michel Houellebecq in American Affairs Journal oordelen invoegt die niet direct uit het te bespreken werk volgen, maar er in elk geval wel zijdelings mee te maken hebben. De grens van de recensent die bespreekt en de recensent die zijn eigen mening invoegt is niet duidelijk te trekken. Fictie en non-fictie lopen door elkaar heen in deze recensie. Begrijpelijk voor een politiek tijdschrift waar het niet in de eerste plaats gaat om de literatuur, maar om de ideeën en het gedachtengoed die daar in uitgedrukt worden. Vraag is of daar ook grenzen aan zijn te stellen.

American Affairs is een conservatief politiek tijdschrift dat eens per kwartaal verschijnt en in 2017 opgericht werd door Julius Krein. Het begon als pro-Trump, maar na de rally in Charlottesville in augustus 2017 keerde Krein zich publiekelijk af van Trump in een opinieartikel in de New York Times van enkele dagen later met de duidelijke titel: ‘Ik stemde voor Trump. En ik heb er spijt van.’ In het citaat hierboven neemt Krein afstand van Trump als hij zegt: ‘Het is nu duidelijk dat we onszelf voor de gek hielden. Of de heer Trump is oprecht sympathiek tegenover David Duke types [= voormalig voorman van de KKK], of hij is zo stom dat hij totaal niet in staat is om van zijn ergste fouten te leren. Hoe dan ook, hij blijft zijn felste critici gelijk bewijzen.’

Het is onduidelijk of Baudet Kreins kritiek op Trump volgt en afstand van de Amerikaanse president heeft genomen. Omdat er overeenkomsten zijn tussen Trump en Baudet is het niet ondenkbaar dat Kreins kritiek op Trump ook op Baudet van toepassing is. Reken maar na, Trump en Baudet werden allebei door de gevestigde media aan vrije publiciteit geholpen waarbij hun trivialiteiten en persoonlijk leven centraal stonden en de kritiek op hun politieke denkbeelden doorgaans ontbrak. Ze presenteren zich als apolitieke politici en buitenstaanders. Trump spoorde racisten aan en normaliseerde ze door ze op een lijn te stellen met de critici ervan. Baudet doet hetzelfde, hij doet zelf geen racistische uitspraken, maar spoort degenen die dat wel doen aan. Zo blijft hijzelf buiten schot, maar geeft zijn achterban het signaal waar hij echt voor staat. Baudet en Trump eten van twee walletjes. Critici missen zo een aangrijpingspunt omdat ze het zelf niet hebben gezegd. Het is de politiek van de glibberige mening die veinst en zichzelf door vaagheid beschermt tegen aanvallen.

Een andere overeenkomst tussen Trump en Baudet zijn de meelopers. Hoewel er ook een verschil is, want Trump heeft als levenslange New Yorkse Democraat de Republikeinse Partij overgenomen. Baudet heeft zelf een partij opgericht. Maar alleen door deze opportunisten, meelopers en baantjesjagers kunnen Trump en Baudet hun macht vestigen. De Derk Jan Eppinks, Paul Cliteurs of Robert de Haze Winkelmans wisselen van partij en politieke overtuiging vanwege de kansen die het groeiende Forum voor Democratie biedt waar bestuursfuncties, en zetels in Europarlement. Eerste Kamer of Provinciale Staten zijn te vergeven.

Het wachten is op een Nederlandse Julius Krein die afstand neemt van de denkbeelden van Baudet en toegeeft hem verkeerd te hebben ingeschat omdat hij in de kern een racist is. Niet dat het voor de korte termijn zoveel uitmaakt omdat Baudets achterban zich toch nauwelijks door argumenten laat sturen, maar zweert bij emoties en slachtofferschap. Maar  het verschil maakt het partijestablishment van Forum voor Democratie. Een vis moet in het water kunnen zwemmen, zoals een politieke partij niet kan zonder voetsoldaten en luitenanten. Als dat beseft door wat voor monsterlijke ideeën Baudet gestuurd wordt en zichzelf eens goed afvraagt of het zich daar mee kan verenigen als ‘fatsoenlijke burger’ en ‘democraat’, dan is de betovering doorbroken.

Foto: Schermafbeelding van deel artikelI Voted for Trump. And I Sorely Regret It.’ van Julius Krein in The New York Times, 17 augustus 2017.

Rector van Leidse universiteit zet FvD’er Paul Cliteur voor de keuze: steunt hij Baudets uitspraak dat de universiteit ons ondermijnt?

Paul Cliteur (wiens achternaam bij mensen die die voor de eerste keer horen al snel een reactie van gegiechel en gêne oproept) is medewerker van de Leidse Universiteit en wordt door de Leidse rector magnificus Carel Stolker aangesproken op zijn steun voor het standpunt van Thierry Baudet die laatst in zijn apocalyptische overwinningstoespraak na de provinciale verkiezingen zei ‘dat universiteiten ons ondermijnen’. Het is nu niet zijn naam, maar het standpunt van Cliteur dat gêne oproept. Hoe kan hij als universiteitsmedewerker laten passeren dat de leider van de politieke partij waarvoor hij in de Eerste Kamer gaat zitten dit in volle ernst zegt, zonder daar kritisch op te reageren. Verraadt Cliteur hiermee niet zijn alma mater waar hij en ook Baudet onnoemelijk veel aan te denken hebben? Waarom spugen Cliteur en Baudet in eigen bron?

Als Cliteur die docent is aan de Leidse universiteit de stelling onderschrijft ‘dat universiteiten ons ondermijnen’ , dan is het begrijpelijk dat rector magnificus Carel Stolker vraagt of Cliteur dat kan toelichten. Mare geeft in een artikel de details. In zijn verdediging maakt Cliteur het er alleen nog maar erger op als hij zegt dat hij best een afwijkende mening mag hebben ‘in’ wetenschap. Dat staat echter niet ter discussie en is niet het breekpunt. Het gaat erover dat Cliteur een afwijkende en dissidente mening heeft ‘over’ wetenschap.

Met Cliteurs stilzwijgende steun voor het standpunt van Baudet (‘we worden ondermijnd door onze universiteiten’) positioneert hij zich tegenover de universiteit, neemt daar afstand van en steunt de aanval vanuit de politiek op de Nederlandse universiteiten. Geen enkele organisatie is een knip voor de neus waard als het dat ongenoemd laat passeren. Stolker moet vanuit zijn functie reageren. Hij is aangenomen om het belang van de universiteit te dienen. Dat wordt hier bedreigd door Baudet en zijn sycofant Cliteur.

Cliteur moet als medewerker aan de universiteit kleur bekennen. Hij dient te erkennen of hij de aanval van Baudet steunt. De keuze is aan Cliteur: kiest hij voor de universiteit of de partijpolitiek. Het is slappe hap als hij net doet alsof er niets aan de hand is. Want er is wel degelijk iets aan de hand door de aanval van Baudet.

Een universiteitsmedewerker als Cliteur die niet ondubbelzinnig wenst op te komen voor de organisatie waar hij in dienst is, moet zich goed beraden of hij bij die organisatie nog wel iets te zoeken heeft. Als hij niet beseft dat hij niet te ver af kan wijken van de regels die de letter en de geest van de universiteit vormen, dan plaatst hij zichzelf buiten de orde. Dan kiest hij door zijn wegkijken en bagatelliseren tegen de universiteit.

Foto: Schermafbeelding van deel artikelRector: Cliteur moet afstand nemen van Baudets uitspraak over “ondermijnende universiteiten”’ van Vincent Bongers voor Mare, 3 mei 2019.

Manifest van ‘Vrij Links’ (Aynan, Lakerveld, Terstall en Yücel) over openheid en secularisme roept misverstand op bij Oudenampsen

In een manifest dat in De Volkskrant wordt gepubliceerd pleiten vier auteurs voor een open samenleving en het secularisme. Asis Aynan, Femke Lakerveld, Eddy Terstall en Keklik Yücel noemen zich ‘Vrij Links’ en verzetten zich tegen het groepsdenken en nemen het op voor progressief links. Ze pleiten voor een ‘Vrij Links’ dat ‘weer trouw is aan haar vrijzinnige, seculiere wortels‘. Hiermee claimen ze geen uniciteit en laten open dat er niet-linkse groepen zijn met dezelfde wortels en dezelfde claim. Maar hun claim kan verwarring scheppen en was beter achterwege gebleven. Ofwel, het optuigen van een ‘Vrij Linkse’ beweging staat de duidelijkheid over een open, seculiere samenleving in de weg. Het instrument komt zo deels voor het doel te staan.

Het is geen nieuw geluid, maar een geluid dat als nieuw wordt gepresenteerd. Het manifest weerspreekt het misverstand dat vooral door orthodoxe religieuze leiders de wereld in wordt geholpen dat secularisme hetzelfde als atheïsme zou zijn. Dat is onjuist. Dat zeggen die religieuzen eenvoudigweg vanuit een defensieve reflex omdat het secularisme hun voorrechten wil terugbrengen tot de rechten die ook de minder dominante religies en levensovertuigingen hebben. Daarnaast zijn er zoals Jacques Berlinerblau zegt ook niet-seculiere atheïsten zoals Sam Harris of Chistopher Hitchens die vijandig tegenover het secularisme staan:

Iemand die niet begrepen heeft wat secularisme is, of doet alsof hij het niet begrijpt, is socioloog/politicoloog Merijn Oudenampsen die vanuit links-radicale hoek in een twitterstorm het manifest aanvalt. Hij bezondigt zich aan twee denkfouten. Hij verwart secularisme met atheïsme, en daar bovenop suggereert hij dat wat hij ziet als een kluwen van secularisme/atheïsme links of rechts zou kunnen zijn. Alsof de rechtsstaat en de universele waarden in de hedendaagse praktijk links of rechts zijn. De auteurs van het manifest willen daaraan ontsnappen, hoewel het erop lijkt dat ze in vervoering naar Isfahan reizen. Oudenampsens misverstand is door de onhandige bewoordingen van de vier auteurs zelf de wereld in geholpen door hun claim op linkse progressiviteit. Dat is onnodig en contra-productief in een pleidooi voor een open, seculiere samenleving.

Ouderampsen ontspoort pas echt met een kwaadwillende tweet waarin hij verwijst naar de radicaal-rechtse atheïst Paul Cliteur. Er is veel voor te zeggen om deze in de laatste jaren geradicaliseerde aanhanger van Forum voor Democratie Cliteur net zoals Berlinerblau zegt over Sam Harris en Christopher Hitchens als een niet-seculiere atheïst te beschouwen. Dat is een heel andere weg dan de vier auteurs van het manifest inslaan.

Foto 1: Schermafbeelding van deel artikelOpinie: Vrij Links moet trouw zijn aan zijn vrijzinnige, seculiere wortels’ van Asis Aynan, Femke Lakerveld, Eddy Terstall en Keklik Yücel in De Volkskrant, 17 mei 2018.

Foto 2: Tweet van Merijn Oudenampsen, 19 mei 2018.

Gevestigde media verantwoorden zich voor hun buitensporige aandacht voor Baudet. Maar ze geven verkeerde argumenten

De weinig kritische aandacht voor Baudet van de gevestigde media is een terugkerend thema. In NRC vroeg econoom en columnist (onlangs gestopt) Coen Teulings zich af waarom NRC zoveel kritiekloze aandacht aan Baudet besteedt. NRC-ombudsman Sjoerd de Jong had er geen goed antwoord op. Ik vraag het me ook herhaaldelijk af. Verzaken de media hun plicht in de berichtgeving? De Jong tekent de reactie van chef Den Haag René Moerland op: ‘Wij zijn er niet om politici groot of klein te maken, we willen nieuwsgierig en kritisch zijn tegenover iedereen’. Dat eerste klopt, maar dat tweede staat juist ter discussie. Want het lijkt er sterk op dat in de berichtgeving de gevestigde  media juist niet kritisch genoeg zijn tegenover Baudet en zijn partij.

Wat is dat voor mechanisme van de media om zoveel aandacht aan Baudet te besteden? Ook nog kritiekloos. De 2,5 maal zo sterk in de Tweede Kamer vertegenwoordigde PvdD krijgt minder media aandacht.

Naast de juridische invalshoek van Mihai Martoiu Ticu in zijn open brief aan de hoofdredacteur Philippe Remarque van De Volkskrant is er een politiek-filosofische invalshoek die te maken heeft met de weerbare democratie. Zoals dat door Bastiaan Rijpkema onder de aandacht wordt gebracht in het publieke debat. Deze opvatting houdt in dat een weerbare democratie grenzen dient te stellen aan anti-democratische krachten. Vooralsnog is dat geen kwestie van tijdig ingrijpen om een politieke partij als FvD te verbieden, maar van bewustwording en signalering om te beseffen dat een politicus die zich buiten het politieke spectrum begeeft en niet ondubbelzinnig de democratische instituties steunt een gevaar voor die democratie kan worden.

Het is niet gezegd dat de politiek leider Thierry Baudet op dit volledig samenvalt met zo’n anti-democratische kracht, maar met zijn gedachtengoed leunt hij wel stevig aan tegen radicaal gedachtengoed zoals dat door nationalisten, populisten en de nihilisten van de alt-right beweging wordt vertegenwoordigd. Dat zou de Nederlandse journalistiek kritisch en alert moeten maken, maar dat gebeurt op dit moment onvoldoende.

Hoewel het er raakvlakken mee heeft, gaat de koers van FvD voorbij aan het traditionele rechts-conservatisme dat de status quo verdedigt. Baudet wil juist de gevestigde orde omver schoppen zonder dat hij overigens duidelijk maakt wat daarvoor in de plaats moet komen. Of men moet de mantra over de natiestaat Nederland die het autonoom rooit in een financiële, economische, politieke en militaire arena vol concurrente krachten een geloofwaardig en consistent verhaal vinden. Met politiek realisme heeft het echter weinig te maken.

Waarom stellen interviewers Baudet geen kritische vragen over zijn ideologie? Waarom stellen de interviewers Baudet geen kritische vragen over zijn contacten in rechts-radicale kringen? Waarom is er nog steeds geen achtergrondartikel verschenen dat deze rechtse en nihilistische contacten gedetailleerd in kaart brengt? Waarom vragen interviewers -die zich politiek, economisch en militair geschoold hebben- niet door over de onhaalbaarheid van een zelfstandige natiestaat Nederland die weerloos, machteloos en krachteloos zal zijn tussen de eigen multinationals, bevriende en vijandige naties of supranationale organisaties (IMF, EU)?

Zijn de journalisten die Baudet niet of op z’n best halfslachtig aanpakken lui en oppervlakkig? Klopt de aloude klacht dat de oudere generatie academische geschoolde journalisten superieur is aan de huidige generatie journalisten die academisch tekortschiet? Of is het de angst om teruggefloten te worden door de eigen hoofdredactie die de journalisten berooft van de ambitie, durf en de wil om de potentiële vijanden van de democratie niet minder hard, maar juist harder aan te pakken? ‘Dus de media presenteren zich als waakhonden van onze welzijn en vrijheid, maar ze doen hun plicht niet echt’, concludeert Mihai Martoiu Ticu. Ik denk ook dat de gevestigde media hun plicht verzaken. De media worden ook wel het venster op de democratie genoemd, maar in Nederland zitten de gordijnen potdicht om de democratie actief te verdedigen. 

Als de journalistiek signaleert en iedereen over één kam scheert is het verkeerd bezig. Het neemt daarmee onvoldoende verantwoording. Nieuwsgierig en kritisch zijn tegenover iedere politicus, is een abstracte en ondoelmatige werkwijze. Uiteraard moet de journalistiek niet op de plek van de politiek gaan zitten of zich tot deelnemer maken aan het politieke debat. Het moet aan de buitenkant blijven. Maar het standpunt van NRC-redacteur Moerland dat elke politicus dezelfde mate van nieuwsgierigheid en kritiek oproept is onzinnig en geeft precies aan wat er mis is met de Nederlandse journalistiek. Het weet dat het geen partij mag kiezen, maar verwart dat met het idee dat iedere politicus dezelfde mate van kritiek gegeven moet worden. Als een politicus uitspraken doet die erop duiden dat hij of zij de wet of de democratie in gevaar kan gaan brengen, dan is het de functie van de journalistiek om dat te melden. Dan passen meer nieuwsgierigheid en kritiek.

Foto: Schermafbeelding van deel FB-posting van Mihai Martoiu Ticu, 31 december 2017. 

Waarom is rechts toch zo gebeten op kunst en kunstenaars? Dat is onnodig

De haat in rechtse kringen tegen de kunstsector is groot. Dat is niet alleen ongewenst en onbegrijpelijk, maar ook onnodig. Het lijkt voorbij te gaan aan de kennis van de geschiedenis van de kunst. De aanname is dat kunstenaars -en dus kunst- per definitie links is. Dat is onzin voor wie zich de namen Céline, Brasillach, Pound, Jan Montyn, of Daan Samson in herinnering haalt. En dat valt makkelijk uit te breiden.

In een artikel voor DDS richt Michael van der Galien zijn pijlen op acteur Gijs Scholten van Aschat die sinds 1 september voorzitter van de Akademie van Kunsten is. In plaats van het op te nemen voor de kunst probeert Van der Galien het aan te vallen. Wat trouwens grandioos mislukt. Daarvoor is scherpte, kennis van zaken en zorgvuldigheid nodig. Dat mist Van der Galien. Het is hem blijkbaar alleen te doen om het katten op wat hij als links ziet. De versimpeling is dat hij kunst als een linkse hobby afbeeldt. Hij maakt het zelfs nog bonter door journalist Bert Wagendorp en Van Aschat extreemlinks te noemen. Grappig is dat Van der Galien hiertoe VVD’er Halbe Zijlstra in bescherming neemt. Groeit er toch nog iets moois in Nederland tussen conservatief-rechts (VVD) en de alt-right Breitbart-epigonen van DDS? En dat dankzij de kunst. Van der Galien had het maatschappelijk belang ervan niet beter kunnen aangeven. Alleen jammer dat hij dat zelf niet beseft. Enfin, er komt ongetwijfeld een volgende scheldkanonnade van DDS over kunst. In de herkansing dus. Mijn reactie:

Subsidie aan kunst is niet anders dan subsidie aan landbouw, industrie, koningshuis, omroep of wat dan ook. Een land als Nederland kan het zich veroorloven om deze verschillende sectoren te subsidiëren. De grootte van het bedrag ontstaat in de afweging tussen de sectoren.

Onder de liberale staatssecretaris Halbe Zijlstra (VVD) is er bovenmatig bezuinigd op de kunstsector. De kritiek op Zijlstra door kunstenaars, kunstprofessionals en kunstminnaars betrof niet zozeer de bezuiniging zelf, maar de omvang ervan en de snelheid waarmee het ingevoerd moest worden. Dat laatste kostte de sector nog eens extra geld. Bij evenwichtig beleid had dat voorkomen kunnen worden.

Gijs van Aschat heeft gelijk dat de gevestigde orde uitgedaagd moet worden door de kunst. Want precies dat is de functie van kunst. Het laat ons scherp naar onszelf kijken. Dat is de verdienste van kunst. Dat gebeurt niet als kunst dat bevestigt wat al elke dag bevestigd wordt. Dat is het kenmerk van de marktwerking.

Met links of rechts heeft deze discussie helemaal niets te maken. Of met het cultureel marxisme van Paul Cliteur dat hij 50 jaar na de opstand van de jaren ’60 uit de mottenballen van Gramsci haalt. Kunst is kritisch op de gevestigde orde. Als die links is dan stelt de kunst zich rechts op. En omgekeerd. Zo simpel is het.

Foto: Schermafbeelding van deel artikelTopman Akademie van Kunsten: ‘Kunst moet politiekcorrect links zijn. En vooral zwaar gesubsidieerd worden’’ van Michael van der Galien op DDS, 29 augustus 2017.

Paul Cliteur is onvolledig in zijn weergave van feiten en probeert cultureel marxisme te framen in verdediging van Charlottesville

Afgelopen dagen werd besmuikt of instemmend gereageerd op een opinie-artikel van Paul Cliteur op TPO. Niemand leek het serieus te nemen. Besmuikt door degenen die erin aangesproken werden en instemmend door de achterban van Forum voor Democratie of Geen Stijl die zich per definitie inzet voor wat het als de goede zaak ziet. Zelfs als het niet weet wat cultureel marxisme is, wie Antonio Gramsci was en welke rol hij in het marxistische discours in de studentenrevolte van de jaren ’60 en ’70 in vooral Frankrijk en Italië speelde.

Paul Cliteur werkt de talking points van het Witte Huis uit die zeggen dat het geweld van twee kanten komt. Dit als reactie op de extreem-rechtse manifestatie in Charlottesville waar neonazi’s, racisten en witte suprematisten met succes de straat veroverden op de lokale politie. Cliteur suggereert de nuance te zoeken, maar daar is niets van te merken. Hij deelt die in elk geval in zijn opinie voor TPO zeker niet met de lezer.

Cliteurs nuance stopt waar hij de Brits-Amerikaanse publicist Milo Yiannopoulos looft: ‘Ik was verrast door een intelligente analyse van onze tijd en cultuur’. De conservatieve Yiannopoulos werd in 2017 weerhouden om op Britse universiteiten te spreken vanwege zijn politieke denkbeelden. Maar vanwege zijn opkomen voor -of: relativering van- pedofilie namen zowel conservatieve als progressieve media en organisaties afstand van hem. Ook Breitbart zette Yiannopoulos onder druk om ontslag te nemen. Die animositeit van Yiannopoulos met rechtse media en organisaties laat Cliteur ongenoemd. Hij probeert wat Yiannopoulos overkomt onder verwijzing naar een afgelaste spreekbeurt op Berkeley te framen als progressieve intolerantie of hegemonie. Hij laat ook ongenoemd dat het verbroken contract met uitgeverij Simon & Schuster een gevolg was van die pedofilie-controverse. Vervolgens koppelt Cliteur de receptie van Yiannopoulos aan het cultureel marxisme van Gramsci. Cliteur is onvolledig, geeft een verkeerde voorstelling van zaken en doet aan stemmingmakerij om zijn achterban via TPO te bedienen. Mijn reactie zoals ik die bij Cliteurs artikel op TPO plaatste:

De constatering van Paul Cliteur over culturele hegemonie naar aanleiding van de geschriften van de Italiaanse Marxist Antonio Gramsci is interessant. Het roept echter de vraag op waarom hij er juist nu mee komt en niet 20 jaar geleden. Want Cliteur beschrijft voor de Nederlandse situatie een beeld uit het verleden. Cliteur is overigens onduidelijk over welk land of universiteit hij het nou precies heeft. Nederland, VS, West-Europa. Dat maakt zijn stellingname verwarrend en rommelig.

Twintig jaar geleden zuchtte Nederland onder de knoet van het multiculturalisme. Het was maatschappelijk onaanvaardbaar om er kritische kanttekeningen bij te zetten. Dat was benauwend en ongewenst. Maar sinds de neoconservatieve Bush/Cheney-revolutie in de VS, de opkomst van Pim Fortuyn en Geert Wilders in het kielzog van Frits Bolkestein en de onmanteling in Nederland van de linkse politiek is dat beeld volledig gekanteld. De culturele hegemonie wordt nu bepaald door de rechterkant van het politieke spectrum.

Aan Nederlandse universiteiten is anno 2017 niet langer een linkse culturele hegemonie, maar een rechtse hegemonie van marktdenken en marketing dominant. Nederlandse universiteiten zijn geëconomiseerd met verlies van hun autonomie en hun intellectuele ambitie. Hoogleraren en studentenraden hebben zich in de dwangbuis van de economie, de behoudzucht en het marktdenken laten dwingen.

Studenten kunnen wellicht in toiletten van Amerikaanse universiteiten hun leuzen spuien zoals mevrouw Cliteur waarneemt, maar in de bestuurskamers van de Amerikaanse of Nederlandse universiteit wordt een gesprek van marktdenken, rendement, fondsenwerving en bezuinigingen gevoerd.

In het besef om buitengesloten te zijn van de macht ageren de links georienteerde studenten daarom in de marge. Dat doen ze blijkbaar op het toilet, op de campus, in een Studium Generale-programma of in een kunsttentoonstelling. Op plekken die er niet echt toe doen. Niet in de bestuurskamer waar de macht zetelt.

Over de media waar Cliteur naar verwijst is exact hetzelfde te vertellen. Het kan zijn dat de meeste journalisten links zijn, zoals de meeste studenten dat ook zijn. Maar dat maakt media-bedrijven en media-holdings die gaan voor rendement, macht en economisch nut nog niet links, zoals een linkse student het bestuur of het beleid van een universiteit niet links maakt.

Linkse studenten en journalisten kunnen in de overgangstijd tussen multiculturalisme en een volledig geëconomiseerde structuur in symbiose binnen rechtse structuren bestaan omdat ze daar als afleiding dienen. Die bliksemafledier komt de macht van media of universiteit prima uit. En daarom wordt deze linkse verschijnselen getolereerd. Zonder dat ze nog enige praktische macht hebben.

De observatie van Cliteur die 50 jaar na 1968 Gramsci uit de mottenballen tovert schiet dan ook tekort. Wat mevrouw Cliteur in de toilet ziet is niet onjuist, maar meneer Cliteur kent er vervolgens een verkeerde waarde aan toe. Hij leest een verschijnsel als structuur.

Foto: Schermafbeelding van deel artikelCultureel marxisten hebben geen rust voordat u bent onderworpen’ van Paul Cliteur op TPO, 19 augustus 2017.

Lubach: Thierry Baudet breekt met het Forum voor Democratie al zijn eerste verkiezingsbelofte door de politiek in te gaan

Arjen Lubach is in ‘Zondag met Lubach‘ kritisch op politieke splinterpartijen en zegt in een toelichting: ‘Er zijn inmiddels zoveel kleine partijen op het Binnenhof, dat je op moet passen dat je niet in een splinterpartij stapt. Op dit moment staan er al 57 partijen geregistreerd bij de Kiesraad, waaronder de Piratenpartij, Forum voor Democratie en De Vrijzinnige Partij. Is dat een probleem of goed voor de democratie?’ De vraag stellen is de vraag beantwoorden. Lubach bespot vooral Thierry Baudet en zijn Forum voor Democratie. Lubach toont aan dat Baudet zichzelf tegenspreekt omdat hij nog recent verklaarde ‘buiten de politiek te willen staan’ en zeker niet de politiek in te zullen gaan. En ook de invloed van politiek trouwens verwaarloosbaar te vinden. Lubach: ‘Dit is dus een partij die zijn eerste verkiezingsbelofte al heeft gebroken, door überhaupt mee te doen.’