De meeste analyses over de winst van Donald Trump slaan de plank mis. Trumps winst wordt voorgesteld als een waterscheiding en intrede in een nieuw tijdperk. Waarin het populisme oprukt. Dat is deels zo, maar feiten wijzen ook op iets anders. Cijfers laten zien dat de Republikeinse kandidaat Mitt Romney in 2012 meer stemmen (60.933.504) behaalde dan Donald Trump in 2016 (60.116.240). Dat laatste aantal kan nog licht stijgen. Romney kreeg in 2012 47,2% en Trump in 2016 47,3% van het totaal aantal stemmen.
Dat is tamelijk constant. Gelijkmatiger dan de analyses doen vermoeden. Komende kiezersonderzoeken zullen er waarschijnlijk op duiden dat Trumps achterban is geradicaliseerd. Doordat gematigde Republikeinen thuisbleven of op Clinton stemden en de thuisblijvers en sociaal achtergestelden op Trump stemden. Maar door dat stuivertje wisselen werd het totaal aantal stemmen op de Republikeinse kandidaat er niet groter op.
Het verschil ziet hem in het aantal stemmen voor de Democraten. Vergeleken met de steun voor president Obama in 2012 nam dat in 2016 af met bijna 5,5 miljoen. Dat waren thuisblijvers die zich er niet toe konden zetten om op Clinton te stemmen. Onder wie veel jonge en progressieve kiezers die Clinton afstootte omdat ze een neoliberale koers voer en geen handreiking deed naar de linkervleugel van de partij. Waarschijnlijk ook niet mocht doen van haar sponsors. De teleurstelling in Obama kan trouwens ook een rol hebben gespeeld.
Hoe dan ook hebben de Democratische partij (DNC) en kandidaat Hillary Clinton een wanprestatie geleverd. Vooral door haar nominatie, maar ook door een campagne die de sterkte van Trump onvoldoende erkende. Dat kwam doordat Clinton al kort na 2012 de macht in de partij overnam -dus kaapte- en opponenten werden ontmoedigd. Of geen eerlijke strijd kregen door manipulatie van de partijleiding die tot een verlengstuk van Clintons campagne was geworden. Zoals uit de door WikiLeaks gelekte Podesta Emails blijkt.
De gematigde anti-establishment kandidaat Bernie Sanders werd daarvan het memorabele slachtoffer. Uit alle peilingen bleek dat hij een betere kans maakte om van Trump te winnen dan Clinton. Vooral omdat hij de witte, laagopgeleide kiezer in de oude industriegebieden beter aansprak dan Clinton. Deze groep kiezers bleek beslissend voor winst in het Electoral College. Mede omdat de marges in de swing states klein waren. Als per staat 1% niet had gekozen voor Trump maar voor Clinton, dan had dat tot winst van laatstgenoemde geleid, zoals Nate Silver voor FiveThirtyEight beredeneert. Trump won in gebieden van Clinton waar Sanders ook van haar had gewonnen. Sanders had ook de gematigde Democratische kiezers kunnen vasthouden.
Trump heeft de verkiezingen niet gewonnen, maar Clinton heeft ze verloren. Zij is er door kortzichtigheid en zelfoverschatting verantwoordelijk voor dat de VS en de wereld straks opgescheept zitten met een clowneske, ongekwalificeerde en onberekenbare president. Populisme en een sfeer van anti-establishment waren een factor in de verkiezingen, maar moeten niet overschat worden. Trump en Clinton verloren een deel van de traditionele achterban van hun partij. Deze twee historisch impopulaire kandidaten maakten de verkiezingen atypisch. De les is dat een radicale anti-establishment kandidaat als Trump beter bestreden kan worden met een gematigde anti-establishment kandidaat als Sanders, dan met een establishment kandidaat als Clinton.
De les voor partijen in andere landen die verkiezingen wachten is duidelijk. Mits de leiders mentaal de omslag kunnen maken en niet als konijnen gevangen zitten in de lampen van hun eigen partijpolitieke en persoonlijke belangen. Paradox van partijpolitiek is dat het continuïteit biedt die nodig is om de democratie te schragen, maar door partijbelangen onvoldoende flexibel is om op bedreigingen van buitenaf slagvaardig te reageren.
Foto: Hillary Clinton, 2015.