Chris Janse geeft in boekbespreking orthodoxe blik op NRC, liberalisme en secularisme. De afstand zijn de anderen

Schermafbeelding van deel artikelNRC: Kwaliteitskrant voor hogeropgeleiden’ van Chris Janse in het RD, 18 mei 2021.

Het is altijd aardig en een genoegen van balorigheid om kennis te nemen van de visie van orthodoxe gelovigen over moderniteit en secularisme. Daar zetten ze vraagtekens bij in de veronderstelling dat die begrippen haaks staan op hun godsdienst.

Dat is het misverstand dat orthodoxe gelovigen koesteren en in de lucht houden omdat het hun strategie is om het secularisme, of meer algemeen de wereld, als vijandig af te schilderen. Dat dient driemaal daags voor intern gebruik na de maaltijd te worden ingenomen samen met de bijbellezing.

Opzet van het creëren van een vijandbeeld is dat orthodoxe gelovigen zich aangevallen voelen en in eigen kring terugtrekken. Waarmee hun onderhorigheid is verzekerd, hun zelfstandig denken op sterk water wordt gezet en ze blijvend zijn gemobiliseerd voor de goede zaak.

Daarmee vegen ze onder het tapijt dat het hun orthodoxie is die deze kettingredenering in gang zet. Ofwel, het secularisme staat niet haaks op de christelijke godsdienst. Want het secularisme is niet anti-religieus of pro-atheïstisch, maar neutraal jegens alle geloven en levensovertuigingen.

Het is de orthodoxie die de wereld afwijst en gelovigen opsluit in de definitie van wereldlijk als niet-geestelijk. Dat is niet onjuist, maar wel suggestief omdat het een tegenstelling creëert die bij het bredere perspectief van het secularisme als politiek-filosofische paraplu die alle godsdiensten en levensovertuigingen onderdak biedt bij nader inzien niet bestaat.

In een boekbespreking besteedt oud-hoofdredacteur van het RD Chris Janse aandacht aan John Kroon’s geschiedenis van 50 jaar NRC. Een krant die volgens hem ver afstaat van het RD vanwege de liberale geest die er waait. Hij noemt NRC ook ‘een seculiere krant’ en dat bedoelt hij niet positief. De verwijzing naar oud-hoofdredacteur van NRC Ben Knapen is verwarrend als de begrippen seculier en agnostisch langskomen en onduidelijk is wat die volgens Janse bijdragen aan betekenis. Ze lijken voor intern gebruik bedoeld zodat er niet te veel logica achter gezocht hoeft te worden.

Chris Janse besluit zijn artikel als volgt: ‘Ongetwijfeld is NRC Handelsblad een kwaliteitskrant. Ze hebben er de mankracht voor. Maar tegelijkertijd is het een krant die bij uitstek het seculiere vrijheidsgevoel belichaamt. Dat schept duidelijk afstand’.

Schermafbeelding van deel artikelNRC: Kwaliteitskrant voor hogeropgeleiden’ van Chris Janse in het RD, 18 mei 2021.

Het is weinig grootmoedig van Janse om de kwaliteit van NRC in de kwantiteit en niet in de liberale overtuiging of het journalistieke beleid te zoeken, maar dat is blijkbaar het perspectief van een onderliggend medium als het RD dat de eindjes aan elkaar moet knopen en last heeft van jaloezie.

Opvallend is Janses slotzin die klinkt als zijn credo: ‘Dat schept duidelijk afstand’. De distantie tot andersdenkenden is wat hem en zijn orthodoxe geloofsgenoten obsedeert. Zoals gezegd uit zelfbehoud van de eigen kring. Dat wat hij het ’seculiere vrijheidsgevoel’ van NRC noemt zou volgens hem afstand scheppen.

Maar het is andersom. De slotzin kan uitsluitend begrepen worden vanuit Janses orthodoxe perspectief. Hij schept afstand en houdt het idee dat dat noodzakelijk is graag in stand. Maar wel indirect. Toegeven doet hij dat niet graag omdat dat niet netjes staat en bij zijn houding van gespeelde mildheid past. Het venijn van Janses slotzin is dat hij suggereert dat de ander de oorzaak voor de afstand is, zodat hij en zijn geloofsgenoten niet van onwil beschuldigd kunnen worden. Chris Janse is de schorpioen die in eigen staart prikt en daar de ander de schuld van probeert te geven. Het is echter zijn fijne rechtzinnigheid die de afstand tot de wereld schept.

Journalisten van christelijke media wringen zich onnodig, ontstemd en tekortgedaan in bochten om het eigen bestaansrecht te claimen

Het is vanwege de pluriformiteit goed dat er christelijke media zijn. Zoals het op dezelfde manier goed is dat er media zijn die zich door andere religies of levensovertuigingen laten inspireren. Waarom zou er trouwens in het veelvormige Nederland geen ruimte zijn voor christelijke media? Dat ter discussie stellen getuigt niet van ambitie en zelfvertrouwen. Dat is precies wat Anton de Wit in het opinie-artikelEr is ruimte voor christelijke media‘ in het Katholiek Nieuwsblad doet. Behalve hij stelt praktisch niemand het bestaansrecht van christelijke media ter discussie. De Wit doet net alsof hij in de bres moet springen voor bedreigde, christelijke media.

Het artikel van De Wit bewijst het omgekeerde van wat het claimt, namelijk het bedrijven van journalistiek die uitgaat van de feiten, als het de Nederlands Dagblad-journaliste Rinke Verkerk citeert die zegt: ‘dat juist de christelijke media vandaag de dag de feitelijkheid hooghouden, waar seculiere collega’s de waarheid voegen naar hun eigen overtuigingen.’ Dat is een uitspraak die niet hard te maken valt en niet van zorgvuldigheid en oprechtheid getuigt. De Wit buigt de waarheid bij en breekt daarmee zijn eigen geloofwaardigheid af.

Wat bedoelt De Wit trouwens precies met ‘seculiere collega’s’? Als hij dat plaatst tegenover ‘christelijke media’ dan creëert hij een valse tegenstelling. Niet alleen kunnen christenen werkzaam zijn voor niet-christelijke media, en omgekeerd, maar ook bestaat er geen tegenstelling tussen christelijke religies en het secularisme omdat het christendom samen met diverse religies en levensovertuigingen een plek vindt onder de paraplu van het secularisme. Het secularisme staat niet vijandig tegenover de christelijke religie.

De Wit maakt het nog bonter als hij opnieuw naar Rinke Verkerk verwijst en weer door selectief kijken een valse tegenstelling creëert: ‘Als voorbeeld noemde zij de discussie over ‘gender’, waarbij het wetenschappelijke gegeven dat er twee geslachten bestaan, glashard wordt ontkend om maar geen individuele gevoelens te kwetsen.’ Zonder concreet te maken wie dat precies ontkent probeert De Wit aan de hand van het activisme van een kleine minderheid tot een algemene uitspraak te komen.

De Wit generaliseert met zijn suggestie is dat alle niet-christelijke media ontkennen dat er twee geslachten bestaan. Dat is aantoonbaar onjuist voor wie de debatten op rechts-populistische en conservatief-liberale nieuwsmedia volgt. De identiteitspolitiek waar Verkerk en De Wit naar verwijzen houdt zich voornamelijk op in de links-radicale marge en die vergroten ze onterecht uit naar alle niet-christelijke media. Dat is een stropopredenering waarbij het standpunt van de andersoortige media bewust verkeerd wordt voorgesteld en vervolgens niet het werkelijke standpunt van die media wordt bestreden, maar een karikatuur ervan. Op hun beurt maken De Wit en Verkerk zich tot een karikatuur van een journalist.

Maar nog is het in het wilde weg schieten van De Wit niet ten einde als hij weer aanhaakt bij de opinie van Verkerk: ‘Zo zie ik een interessante ontknoping ontstaan. De journalistiek die het geloof van christelijke journalisten eerst afdeed als gevoel, en God opzij schoof voor feiten, schuift nu zelf feiten opzij voor geloof en maakt van gevoel een God.’ Dat is een vergaande conclusie van Verkerk die De Wit instemmend citeert over de hele Nederlandse pers inclusief NRC, de Volkskrant, Nieuwsuur, RTL Nieuws en NOS Journaal. De journalisten van deze media zouden de feiten opzij schuiven voor een geloof en een God die Verkerk en De Wit niet verder definiëren. Gelooft De Wit nou werkelijk zijn eigen opinie die het karakter van een persiflage op goede journalistiek aanneemt door anderen van slechte journalistiek te beschuldigen?

Wat Verkerk en De Wit beogen is bombastisch. Ze creëren een harde tegenstelling tussen christelijke en andersoortige media die in werkelijkheid niet duidelijk en vastomlijnd is. Want goede christelijke en andersoortige media gaan beide uit van de feiten en kwalitatief minder christelijke en andersoortige media gaan beide uit van een opinie of overtuiging met voorbijgaan aan de feiten. De Wit lijkt niet te beseffen dat hij met zijn opinie met niet bewijsbare en slecht onderbouwde aannames over het gebrek aan feitelijkheid van andersoortige media zichzelf in het domein van de media begeeft die hij zegt te bestrijden omdat ze hun gevoel vooropzetten. De Wit laat zich sturen door zijn gevoel minder waard te zijn dan andersoortige media.

Daarnaast proberen Verkerk en De Wit ook de strekking van hun christelijke geloof te verbreden door het te exporteren naar, en mentaal op te leggen aan andersoortige media. Want ze beweren dat journalisten van wat ze seculiere media noemen ‘van gevoel een God’ maken. Verkerk en De Wit claimen hiermee dat ‘seculiere journalisten’ zich onbewust laten inspireren door God. Waarbij ze vermoedelijk de God van het Nederlandse christendom die ze zo goed kennen als referentie hebben. Dat insluiten van niet-christenen tegen hun wil in de God van het Nederlandse christendom is echter een lastige missie. Het kan vooral opgevat worden als een achterhoedegevecht van een afkalvende christelijke bevolkingsgroep die grip verliest op de eigen omgeving, aan invloed verliest en krampachtig andersdenkenden het eigen gedachtengoed probeert op te leggen.

Verkerk en De Wit hebben alle recht om voor hun eigen achterban en de christelijke media op te komen. Dat recht wordt hun door niemand ontzegd. Dat doen ze echter niet door zelfvertrouwen uit te stralen, maar door valse tegenstellingen en verdachtmakingen te creëren. Dat heeft in eigen kring wellicht nut omdat het construeren van een gemeenschappelijke vijand (= seculiere journalistiek) voor even de eigen gelederen versterkt, maar voor de lange termijn beschadigt het de geloofwaardigheid van de christelijke journalistiek. Laten ze gewoon goede journalistiek bedrijven en zich niet bedienen van projecties, hersenschimmen en fictie. Als ze journalistieke kwaliteit in zich hebben dan dienen ze daarmee hun media beter dan met leugens en uitvergrotingen. Het is onnodig dat ze zich afzetten tegen de in hun ogen seculiere media die ze blijkbaar in zulke hoge mate als bedreigend spookbeeld ervaren dat ze er niet meer objectief over kunnen spreken.

Foto’s: Schermafbeelding van delen van het artikelEr is ruimte voor christelijke media’ van Anton de Wit in het Katholiek Nieuwsblad, 3 oktober 2019.

Onbewust wijst Nashville-initiator Piet de Vries erop dat religieuze organisaties geen ruggegraat hebben

Dit citaat is afkomstig van voormalig predikant Piet de Vries uit een bericht van het AD van vandaag over de kritische reacties op de Nashville-verklaring over homoseksualiteit en transgenderisme. De Vries is verbonden aan de faculteit Religie en Theologie van de VU. DDS zet het citaat in een kader en onderstaande reactie is een antwoord op een artikel met dit citaat. De Vries heeft gelijk dat kerken zich moeten laten horen. Zeker als een maatschappij dreigt te ontsporen en gelovigen en niet-gelovigen opkijken naar de kerk als moreel kompas. Maar over welke ontsporing heeft hij het met zijn vergelijking tussen nazi- en genderideologie?

Want wat bedoelt De Vries met ‘genderideologie’? Hoe wordt volgens hem dat aan de christelijke kerken of de leden hiervan opgelegd? Het is begrijpelijk dat De Vries vanuit zijn religieuze overtuiging bepaalde standpunten afwijst. Daarvoor leven we in een pluriforme samenleving die als politieke filosofie het secularisme heeft dat godsdiensten en levensovertuigingen een gelijke plaats geeft, en onder de rechtsstaat die onder meer de grondrechten garandeert op het juridische vlak. Binnen die kaders mogen we met elkaar van mening verschillen dat het een lieve lust is. Daarom is onze veelzijdige en veelkantige samenleving ook zo boeiend. En altijd in beweging. Die zogenaamde genderideologie is dus uitsluitend voor intern gebruik. Als De Vries en zijn medestanders er niks mee willen, dan hoeven ze er niks mee te doen en kunnen ze het afwijzen.

De Vries en zijn medestanders wordt niets door iemand opgedrongen. Hij kan autonoom in eigen kring zijn. Hij wil echter meer, zo lijkt het. Namelijk bepalen hoe de samenleving ingericht is en hoe andersdenkenden zich naar zijn christelijke ideologie moeten voegen. Of in pure vorm of in de verwaterde vorm van het compromis. Die wens is terecht en begrijpelijk, want maatschappelijke organisaties zoals politieke partijen of religieuze organisaties zoals kerkgenootschappen mogen zich laten horen. Die ruimte hebben De Vries en de orthodoxe kerken op dit moment al. Vanwaar dan toch zijn angst om onder de voet te worden gelopen en zijn onrust die leiden tot een vergelijking met nazi-ideologie die feitelijk zegt dat hij geen recht van spreken heeft en hem een dictaat wordt opgelegd dat hij en de orthodoxe christenen vanwege levensgevaar moeten slikken?

Een bredere interpretatie van De Vries’ woorden is dat religieuze organisaties zich in de geschiedenis voortdurend in de luren hebben laten leggen door de wereldlijke overheid. Dat varieert van de vermenging van religie en politiek door de kruisvaarders tot het hedendaags knechten van hele volkeren uit naam van een godsdienst, zoals in Saoedi-Arabië. Religieuze organisaties waren en zijn tot op de dag van vandaag met één vinger te lijmen. Zij staan pas op tegen onrecht als dat het onrecht van de eigen religieuze organisatie is. Dat is de schijnheiligheid van religieuze organisaties die zingeving en ethiek ondergeschikt maken aan machtsvorming. Piet de Vries is duidelijk met zijn krakkemikkige en contra-productieve vergelijking. Het artikel ‘The Subversion of Christianity’ van Alan Cross droeg bij aan mijn meningsvorming over dit onderwerp.

Foto 1: Schermafbeelding van deel artikelDoorgedraaide Nashville-initiatiefnemer vindt homohuwelijk vergelijkbaar met het nazisme: ‘En de kerk zwijgt!’’ van Tim Engelbart voor DDS met een citaat van Piet de Vries, 8 januari 2019.

Foto 2: Schermafbeelding van eigen reactie bij artikelDoorgedraaide Nashville-initiatiefnemer vindt homohuwelijk vergelijkbaar met het nazisme: ‘En de kerk zwijgt!’’, DDS, 8 januari 2019.

Conservatieve christenen laten zich kennen in Nashville-verklaring

Tientallen protestante predikanten, docenten en politici hebben de Nashville-verklaring ondertekend. Een Nederlandse versie van een Amerikaanse verklaring uit 2017. Het gaat over de afwijzing van homoseksualiteit en transgenderisme. Mensen zouden zich volgens deze christenen niet als zodanig mogen identificeren. Het doet stof opwaaien onder medewerkers van de Vrije Universiteit, zoals blijkt uit dit bericht van AT5. Dit nieuwsmedium ziet het als ‘anti-homomanifest’. De verklaring gaat er ook over wie de Bijbelse waarheid in pacht heeft. De conservatieve ondertekenaars van de verklaring of de christenen die ruimdenkender zijn?

Opmerkelijk is de volgende passage die zegt: ‘Deze seculiere geest van onze eeuw brengt een grote uitdaging mee voor de christelijke kerk. Zal de kerk van de Heere Jezus Christus haar Bijbelse overtuiging, duidelijkheid en moed verliezen en opgaan in de tijdgeest?’ Dit is een valse tegenstelling. Leden binnen een Nederlandse kerkelijke organisatie hebben de volledige vrijheid en zeggenschap om in eigen autonomie te leven volgens de beginselen die ze waardevol achten. Door niemand worden ze verplicht om ‘op te gaan in de tijdgeest’.

Deze kleine, geradicaliseerde, conservatieve gemeenschap van christenen stelt de eigen situatie slechter voor dan die in werkelijkheid is. Waarom ze dat doen is de vraag. In eigen kring zijn ze vrij, terwijl de verklaring de suggestie wekt dat dat niet zo is. Hoe dan ook voelen ze zich onder druk gezet door de samenleving en vrezen ze voor hun eigen overtuiging. Door dat in een verklaring te zetten hopen ze mogelijk te voorkomen dat leden afglijden. Maar van de andere kant kunnen deze christen-fundamentalisten niet hun wil opleggen aan een meerderheid van andersdenkenden, onder wie homoseksuelen en transgenders met een andere geloofsovertuiging of levensovertuiging. Want die hebben eveneens autonomie in hun eigen kring.

Het is de vraag voor wie deze verklaring bedoeld is. Het is duidelijk dat de harde kern van orthodox-conservatieve protestanten zich ertoe aangesproken voelt. Maar zij hebben die verklaring niet nodig omdat ze toch al denken volgens hun Bijbelse waarheid die hiermee in lijn is. Dat deze christenen deze verklaring ondertekenen geeft duidelijkheid en laat goed uitkomen wat fundamentalistische religie in de kern betekent.

Dat gaat om insluiten, om niet te zeggen opsluiten van de eigen gelovigen in de eigen kring, en uitsluiten van anderen daarbuiten. Daar is niks merkwaardigs aan omdat dit nu eenmaal het kenmerk van godsdienst is. Die insluiting én uitsluiting zijn zowel de kracht als de zwakte van godsdienst. De Nashville-verklaring heeft de verdienste dat het dit kenmerk van godsdienst benadrukt en voor iedereen duidelijk maakt. Het past andersdenkenden niet om daar neerbuigend of lachwekkend over te doen omdat ze daarmee hetzelfde doen wat de Nashville-verklaring doet. Namelijk het veroordelen van mensen die anders denken en anders zijn.

Foto: Schermafbeelding van deel artikelOnenigheid op Vrije Universiteit om christelijk anti-homomanifest’ op AT5, 6 januari 2019.

Overheid moet voorlichtingscampagne starten om orthodoxe gelovigen te bevrijden van de vrees dat hun geloof niet vrij is

In dit verslag van Nieuwsuur over de orthodoxie van christelijk Nederland verbaasde ik me over een uitspraak van een orthodox-protestante gelovige. Zij zegt (na 3’10’’): ‘Hoe lang mogen wij nog in vrijheid naar de kerk gaan?’ Waar haalt ze de angst vandaan en door wie wordt haar dit aangepraat? Nieuwsuur geeft deze uitspraak onvoldoende context. Het helpt er voor het begrip van de positie en het perspectief van orthodoxe christenen niet aan mee als Nieuwsuur nalaat om een passende context te bieden. Zonder commentaar en nuancering geeft het een onvolledig en foutief beeld van het secularisme door. Het verslag volgt het perspectief van de angstige vrouw die denkt dat het secularisme of een seculiere samenleving vijandig staan tegenover godsdienst. Dat is onjuist, want het secularisme is niet pro- of anti-religieus. Nieuwsuur houdt de vooroordelen van deze orthodoxe christenen echter in de lucht doordat ze die niet direct weerspreekt.

Journalistiek mag signaleren, maar dient foute beweringen stante pede te corrigeren in een commentaar waarbij een en ander met elkaar in direct verband staan. Het valt Nieuwsuur te verwijten dat het waarnemend en te indirect verslag doet zonder toe te lichten dat de vrees van de vrouw ongegrond is en niet gebaseerd is op de werking van de vrijheid van godsdienst, de grondwet, de rechtsstaat en de uitvoering ervan. De kritiek op Nieuwsuur gaat niet zozeer om een verkeerde inhoud, maar om een verkeerd gekozen vorm en toon.

Het verslag toont aan dat de orthodoxe dominee en de gelovigen intolerant zijn tegenover andersdenkenden voor wie de hoop wordt ingeruimd dat ze zich ooit naar hun geloof, bijbel en God zullen voegen. Zo ontstaat in dit verslag indirect toch een verklaring over de uitspraak van de vrouw die zich bevreesd afvraagt hoelang ze nog in vrijheid naar de kerk kan gaan. Het is haar projectie door spiegeling. Want wat ze een ander zou willen opleggen als haar orthodoxe christendom de macht had, denkt ze nu dat haar door de huidige macht wordt opgelegd. Maar dat is onjuist. Want de politieke filosofie van het secularisme is overkoepelend en biedt in gelijke mate ruimte voor alle godsdiensten en levensovertuigingen. Dat de vrouw dit voor waar houdt en uitspreekt lijkt een gevolg van orthodox-protestante kerkpolitiek die de weerstand preekt. Gelovigen worden om begrijpelijke redenen door hun kerkleiders vrees aangejaagd voor de wereld buiten de eigen kerk. Zodat ze niet afdwalen, maar in de kudde blijven, en zich radicaal en streng opstellen tegenover de buitenwereld.

De defensieve houding van kerken is begrijpelijk vanwege de ontkerkelijking. Het vandaag gepubliceerde rapportChristenen in Nederland: kerkelijke deelname en christelijke gelovigheid’ van het Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP) maakt duidelijk dat per saldo jaarlijks zo’n 100.000 gelovigen de kerken verlaten. SCP-onderzoeker Joep de Hart zegt er tegen de NOS over: ‘Mensen die zich betrokken voelen bij een vorm van christendom zijn inmiddels een kleine minderheid onder de Nederlandse bevolking aan het worden’. De Hart zegt ook: ‘Maar ontkerkelijking is een gegeven waarmee kerkleiders al decennia lang vertrouwd zijn. Kerken worden leger en grijzer. En niemand heeft eigenlijk een oplossing bij de hand.’ Het valt te verwachten dat de ontkerkelijking doorgaat, maar het tempo van teruggang kan afvlakken. In zo’n krimpende religieuze sector waarin kerken onder druk staan en voor hun voortbestaan vrezen is het van belang dat aan gelovigen door overheid en media goed uitgelegd wordt in welke nieuwe situatie hun religieuze organisaties functioneren.

Het is de verantwoordelijkheid van kerkleiders vanwege het aspect van psychische gezondheid om de eigen gelovigen geen onnodige vrees aan te jagen, maar goed te informeren dat ze onder bescherming van de nationale rechtsstaat niks te vrezen hebben voor hun geloofsvrijheid of die van de kerk waar ze lid van zijn.

De overheid zou hierover in overleg met de koepels van de verschillende christelijke geloofsstromingen moeten treden. Waarbij de overheid nogmaals uitlegt wat het secularisme of een seculiere samenleving inhouden en dat die niet vijandig staat tegenover godsdienst, maar de krimpende kerken die allen een kleine minderheid vormen juist bescherming biedt tegen dominante stromingen. De overheid kan orthodoxe christelijke organisaties die volharden in hun defensieve houding omdat ze niet leven in het heden (maar óf in een ver, glorieus verleden óf in een toekomstige eindtijd die verlossing brengt) niet dwingen om de gelovigen behoorlijk en toereikend te informeren. Maar met een overheidscampagne over ontkerkelijking, het afnemend belang van godsdienst, de grondwet en de vrijheid van godsdienst, en de uitleg van wat het secularisme inhoudt kunnen gelovigen rechtstreeks benaderd worden. Het wegnemen van de angst niet in vrijheid naar de kerk te kunnen gaan is goed voor de relatie tussen diverse groeperingen in de samenleving en voor de geestelijke gezondheid van gelovigen die binnen orthodoxe kerkelijke organisaties vrees wordt aangejaagd.

‘Het pure evangelie op de platte aarde’ zegt het bestaan van God te bewijzen. De paradoxen van mensenwerk en Gods zelfbeschikking

Gelovigen die zich laten inspireren door een specifiek geloof en daar meer mee willen dan inspiratie alleen hebben het lastig. Want al gauw claimen ze te weten wat of wie de God van hun godsdienst is en wat de zin en het plan van God is. Dat ze hiermee God van de troon stoten en ze zich in Gods plaats stellen nemen ze op de koop toe. Als ze al beseffen waar ze mee bezig zijn. Het is van tweeën een. Of de God van de specifieke godsdienst blaast de gelovige bezieling in of de gelovige blaast God bezieling in. De paradox is dat in dat laatste geval de God van die godsdienst wezenlijk niets verschilt van de God van de progressieve theoloog Harry Kuitert die zei: ‘Alle spreken over Boven komt van beneden, ook het spreken dat beweert van Boven te komen’. Ofwel, de doorgaans conservatief-orthodoxe gelovigen en de progressieve gelovigen zitten op dezelfde lijn als ze van hun God mensenwerk maken, die God zelf construeren en zich in Gods plaats stellen.

De mensen achter het YouTube-kanaalHet pure evangelie op de platte aarde’ zijn Jouke Elsinga en Willibrordus van der Weide. Ze geloven dat de aarde plat is en proberen dat aan de hand van bijbelteksten te bewijzen. Vooral bijbeltekst Jesaja 40:22 staat hierbij centraal waar ze steeds weer naar verwijzen. Elsinga en Van der Weide zijn geen theologen, maar religieuze activisten. Ze roepen onder atheïsten en andere gelovigen veel weerstand op en hun betogen worden als onzin afgedaan, zoals bijvoorbeeld hier of hier. Feit is dat de critici van Elsinga en Van der Weide evenmin theologen zijn en er zo een debat tussen amateurs ontstaat. Bovenstaande video verduidelijkt dat zaaien van verwarring het stijlmiddel van de platte aarde-gelovigen is. Elsinga claimt het bewijs van God te kunnen leveren, maar valt zichzelf vervolgens met afleidingen in de rede.

Op een zelfzuchtige manier spreken namens God is een aantrekkelijk tijdverdrijf en verdienmodel vol luister dat in de eigen religieuze kring aanzien kan opleveren, maar per definitie de geloofwaardigheid van de godsdienst niet dient. Dat is de tweede paradox naast het idee dat  progressieve en orthodoxe gelovigen die namens God claimen te spreken allebei God als mensenwerk en menselijke constructie beschouwen. Dat is het verschijnsel dat gelovigen die de opzet hebben om het aanzien van God te vergroten door namens God te regelen en te oordelen, ze die God kleiner maken door inbreuk te maken op Gods zelfbeschikking.

Petitie om onderwijs in de evolutieleer af te schaffen. Provocatie of blinde ijver?

Een petitie vraagt het onderwijzen van de evolutieleer op basisscholen af te schaffen omdat ‘dat op niets meer is gebaseerd dan speculaties en fantasie van mensen met een hoge opleiding’ en het er teken van zou zijn om ‘niet in god te geloven’. Dat is een invalide redenering. Zo is er geen tegenstelling tussen de evolutieleer en religie, laat staan dat dat iets met het geloof in god te maken heeft. Het Vaticaan staat niet vijandig tegenover de evolutieleer, zoals onder meer blijkt uit een opinie-artikel van hulpbisschop Everard de Jong. Daarnaast is wetenschap meer dan ‘speculaties en fantasie van mensen met een hoge opleiding’. In dit verband lijkt eerder het omgekeerde van toepassing. Het zijn vooral de religies die een basis vinden in speculaties en fantasie. 

De zinsnede ‘als men niet in god wil geloven’ gaat uit van een beeld dat de wereld indeelt in twee categorieën, ‘gelovers in god’ en ‘niet-gelovers in god’. Dat claimt dat zogenaamde ‘andersdenkenden’ hetzelfde perspectief hebben als gelovigen, maar alleen tot een andere afweging komen omdat ‘ze niet in god willen geloven’ Dat is echter een onjuist standpunt omdat ‘andersdenkenden’ geen verlengde van gelovigen zijn, maar er een ander wereldbeeld op nahouden waarin ‘god’ geen enkele rol speelt. Zelfs niet in het negatieve.

Niet onmogelijk is dat de petitie een provocatie is die is bedoeld om de onverdraagzaamheid en bijziendheid van gelovigen aan het licht te laten komen. Maar het kan ook dat de petitie afkomstig is van een scherpslijper uit protestant-christelijke hoek die de afnemende maatschappelijke macht van christelijke religies en instellingen slecht verteert. En daarom wild te keer gaat door tegenstellingen te creëren die helemaal niet bestaan. In dit geval tussen wetenschap en geloof. Die dubbelzinnigheid maakt de petitie fascinerend.

Foto: Schermafbeelding van petitieSchaf de leer van evolutie op basisscholen af’ op petities24.com, 4 mei 2017.

Aangepaste wet beschermt namen ‘universiteit’ en ‘hogeschool’. En kan discriminatoire gedragingen en uitlatingen aanpakken

Er is wetgeving in de maak die namen ‘universiteit’ en ‘hogeschool’ of vertalingen daarvan beschermt. Dat is voortaan voorbehouden aan bepaalde instellingen van hoger onderwijs. Een nieuwsbericht van februari 2016 zegt: ‘Minister Bussemaker wil met het voorstel een einde maken aan de praktijk dat instellingen zich ten onrechte universiteit, university (of applied science) of hogeschool noemen en studenten daardoor misleiden. Met het wetsvoorstel wordt onterecht gebruik van de namen verboden.’  Zo’n 40 opleidingsinstituten in Nederland inclusief de ‘Islamitische Universiteit Rotterdam’ moeten op zoek naar een nieuwe naam.

Artikel 1.3, vijfde lid gaat in op discriminatie: ‘De instellingen voor hoger onderwijs schenken mede aandacht aan de persoonlijke ontplooiing van hun studenten en de bevordering van hun maatschappelijk verantwoordelijkheidsbesef. De bevordering van maatschappelijk verantwoordelijkheidsbesef houdt ten minste in dat de instellingen, met inbegrip van degenen die hen formeel of informeel vertegenwoordigen, zich onthouden van discriminatoire gedragingen en uitlatingen. De instellingen richten zich in het kader van hun werkzaamheden op het gebied van het onderwijs wat betreft Nederlandstalige studenten mede op de bevordering van de uitdrukkingsvaardigheid in het Nederlands.

Hoe in Nederland gevestigde opleidingsinstituten die met buitenlands geld worden gefinancierd kunnen worden aangepakt is onduidelijk. Ook is het ongewis wanneer artikel 1.3, vijfde lid wordt overtreden. In een toelichting zegt het voorstel: ‘Er is ook sprake van een onmiskenbare verzaking van voornoemde plicht indien bijvoorbeeld intolerantie jegens bepaalde bevolkingsgroepen wordt uitgedragen op de website van de instelling. Er is nadrukkelijk geen sprake van strijd met artikel 1.3, vijfde lid, wanneer het gaat om wetenschappelijk of toegepast onderzoek. In het kader van de academische vrijheid moeten instellingen immers onderzoek kunnen doen. Onderzoek kan ook bijdragen aan het maatschappelijk debat. Dat is niet het geval wanneer wordt opgeroepen tot discriminatie. In dat geval wordt de grens overschreden van wat toelaatbaar is voor een instelling die deel uitmaakt van ons hoger onderwijs.’ Gezien de academische vrijheid zal de overheid terughoudend zijn met ingrijpen. In situaties van herhaalde discriminerende uitlatingen zoals door de rector van de Islamitische Universiteit Rotterdam biedt de wet voortaan een handvat om op te treden.

Masterplan voor de salafistische dawa in Nederland gevraagd: isolatie tussen repressie en tolerantie

800px-Kairo_1856_(Francis_Frith)

Enkele burgemeesters en de Tweede Kamer denken verschillend over de gewenste relatie met salafistische groeperingen. Het is een orthodoxe stroming binnen de soennitische islam die extreem fundamentalistisch en islamitisch is. De Tweede Kamer heeft het kabinet in november 2015 in een motie gevraagd te onderzoeken of salafistische organisaties kunnen worden verboden. Het geschil spitst zich toe op de burgemeester Jozias van Aartsen van Den Haag die wijst op de vrijheid van godsdienst en gemeentelijke diensten met salafistische organisaties laat samenwerken en zelfs subsidie geeft voor taallessen. NRC zette zijn mening uiteen in een artikel. Mede daarop reageert het sociaal-democratische kamerlid Ahmed Marcouch die Van Aartsen naïviteit verwijt en volgens een artikel in het AD net als andere kamerleden het liefst het salafisme in Nederland wil verbieden. Marcouch wijst ook op het ronselen van jihadisten door salafisten voor de jihad in Syrië.

In het rapportRadicale dawa in verandering; de opkomst van een islamitisch neoradicalisme in Nederland’ vatte de AIVD in 2007 samen wat het onder de radicale dawa verstond, namelijk ‘de verspreiding van radicaal, onverdraagzaam politiek- religieus gedachtegoed’. De aanbiedingsbrief omschreef de salafistische dawa beweging: ‘Het radicale karakter is gelegen in het feit dat zij de samenleving diep ingrijpend wil hervormen naar ultraorthodox model, waarmee zij zich duidelijk onderscheidt van meer traditioneel georiënteerde ultraorthodoxe stromingen. Participatie in de omringende niet- islamitische samenleving wordt afgewezen en verregaande vormen van onverdraagzaam isolationisme tegen andersdenkende moslims en niet-moslims worden gepropageerd. Ook roept de salafistische dawa beweging op tot antidemocratisch handelen, evenwel zonder daarbij het gebruik van geweld te verheerlijken, ertoe op te roepen of het te ondersteunen.’

De salafistische dawa is een stroming die de Nederlandse democratie verwerpt en zich verzet tegen de verworvenheden van de rechtsstaat zoals de vrijheid van godsdienst of gelijke rechten en zich beroept op de vrijheid van godsdienst om dat te mogen zeggen. Wat moet de overheid met een organisatie waarvan het weet dat die erop gericht is de democratie om zeep te willen helpen? Wie heeft gelijk, Marcouch of Van Aartsen?

Verschil tussen de meerderheid van de Kamer en Van Aartsen (plus D66 en SP in de Kamer) valt te herleiden tot het soort democratie dat betrokkenen voor ogen staat, respectievelijk een substantieve (preventie door repressie) of procedurele (tolerante) democratie. Ook omschreven als het verschil tussen een Duitse en een Amerikaanse democratie. (zie p. 1). Stefan Rummens en Koen Abts komen in hun artikelPolitiek extremisme en de weerbaarheid van de democratie’ (2008) tot een derde aanpak omdat ze de procedurele en substantieve aanpak problematisch vinden. Anders gezegd, hoe kan een democratie zich wapenen niet te inschikkelijk te zijn jegens vijanden die de democratie op willen blazen zonder met een te militante aanpak de eigen principes met voeten te treden? Wat is de beste strategie om extremisten te ontmantelen en mogelijk te vervangen?

Rummens en Abts besluiten hun artikel met een aanbeveling voor de Vlaamse situatie die vertaald kan worden naar een aanbeveling voor de Nederlandse overheid met betrekking tot de salafistische dawa: ‘de combinatie van enerzijds een stringent cordon sanitaire en anderzijds een geloofwaardige, alternatieve oppositievoering (..) uiteindelijk electorale schade kan aanrichten bij het extremistische Vlaams Belang. Uiteindelijk zou principiële non-coöperatie niet alleen legitiem, maar ook wel eens effectief kunnen blijken te zijn.

Conclusie is dat er iets aan de hand is met de salafistische dawa dat ingrijpen door overheden rechtvaardigt. Van Aartsen wijst op de vrijheid van godsdienst die mensen niet beoordeelt op gedachten of ideeën: ‘Dat is de hoeksteen van de rechtsstaat waar onze democratie op is gebaseerd. Ik vraag mij af of de Tweede Kamer zelf nog wel gelooft in de beginselen van de rechtsstaat.’ Maar hij heeft het mis de salafistische dawa uitsluitend als godsdienst te zien en de politieke component buiten beschouwing te laten. Vooralsnog kijkt de kamermeerderheid naar wat van het salafistische gedachtengoed en activisme niet binnen een godsdienst past en Van Aartsen kijkt naar wat wel binnen een godsdienst past. Ze gaan hierbij allebei de fout in.

Er dient een masterplan te komen dat geldt voor alle overheden dat eruit bestaat dat de salafistische dawa in Nederland wordt geïsoleerd en facilitair wordt geblokkeerd, bijvoorbeeld bij de toekenning van vergunningen voor ‘brede’ moskeeën. Van Aartsen en andere burgemeesters zoals Rob van Gijzel dienen onmiddellijk de samenwerking met salafistische organisaties te staken en de subsidie te stoppen met als doel dat er een cordon sanitaire om de salafistische dawa wordt gelegd en dat de instroom van oliegelden uit het Midden-Oosten voor de bouw van moskeeën in kaart wordt gebracht. De overheid moet niet zover gaan door actief aan de slag te gaan met het idee van compenserende neutraliteit -dat tijdens het burgemeesterschap van Job Cohen door Ahmed Marcouch werd gesteund- maar dient de gematigde stromingen van de islam wel passief te steunen. Het onderzoek door het OM waar de motie Marcouch/Tellegen om vraagt dient een onderscheid te maken tussen de politieke en de religieuze componenten van de salafistische dawa in Nederland.

Foto: Caïro 1856. Zicht op de citadel. Fotograaf Francis Frith (1822 -1898).

Tentoonstelling Anne Zernike: boegbeeld Vrijzinnig Nederland

Het Bijbels museum in Amsterdam toont een tentoonstelling over Anne ZernikeDe eerste vrouwelijke predikant van Nederland. Wies Houweling van Vrijzinnigen Nederland legt uit wie Zernike was en waarom ze nog steeds belangrijk is. Ze was getrouwd met de vroeggestorven kunstenaar Jan Mankes en begaf zich op het gebied van kunst, religie en maatschappij. Een interessante combinatie. Houweling breekt een lans voor vrijzinnigheid dat in het publieke debat vaak verdrongen wordt door orthodoxe religie. Een verkapte opdracht aan de vrijzinnige beweging om maatschappelijk zelfbewuster te opereren en het initiatief te nemen.

Anne Zernike, getekend door haar man Jan Mankes

Foto: Jan Mankes (1887-1920), Anne Zernike(1913-1920).