Britse theatermaker Kumar pleit ook voor benoemingen op sleutelposities van mensen met ‘lage’ sociaaleconomische status. Het ontbreken van dat pleidooi is de blinde vlek van de Nederlandse kunst

Schermafbeelding van deel artikelAppoint people of colour to senior theatre roles, British Asian artistic director says; Pravesh Kumar says more diverse voices are needed to bring about creative change‘ in The Guardian, 8 januari 2022.

Interessante ontwikkeling in de Britse toneelwereld. Niet het feit dat de Brits-Aziatische theatermaker Pravesh Kumar pleit voor meer benoemingen op sleutelposities van mensen met een Aziatische achtergrond is bijzonder, maar dat hij in een adem ook pleit voor de benoeming van meer mensen met een ‘lagere’ sociaaleconomische status (‘arbeidersklasse’) is dat wel.

Dat is een slimme opstelling van Kumar omdat het diversiteit breder opvat dan doorgaans gebeurt. Zo worden de verschillen gender en huidskleur gerelativeerd die op dit moment politiek de meeste aandacht krijgen en het meest succesvol zijn en probeert Kumar het activisme van deze twee goed in de markt liggende verschillen aan te vullen met zijn pleidooi voor een bredere vertegenwoordiging.

Hij ziet het risico van politieke bewegingen die tijdelijk de wind mee hebben, maar voorziet dat dit niet duurzaam is. Dat wil hij voor zijn door een bredere basis onder de kunst te leggen met een bredere vertegenwoordiging die de structuur van de kunst en het draagvlak ervoor versterkt.

Kumar hoopt hiermee de vertegenwoordiging in de Britse toneelwereld evenwichtiger te maken, wat de stabiliteit voor de toekomst in zijn ogen verhoogt. Zijn overweging is dat mensen in de kunst uiteraard met hun eigen stem en met hun eigen visie problemen binnen hun eigen gemeenschap aan de orde kunnen stellen, maar dat hiermee het draagvlak voor de kunst van de toekomst niet op een hoger peil gebracht wordt.

In vele Europese landen staat de steun voor de kunst onder druk. Het links-radicale activisme kan de positie van de doelgroepen huidskleur en gender binnen de kunst versterken, maar verzwakt sectoraal het draagvlak van de kunst als geheel.

Niet alleen de rechtse politiek neemt om deze reden afstand van de kunst die hierdoor als ‘linkse hobby’ kan worden voorgesteld, maar ook de meer traditionele delen van de linkse politiek laten het afweten omdat ze zich niet volledig willen associëren met sociaal-culturele onderwerpen om het verwijt voor te zijn de sociaal-economische onderwerpen in te wisselen en in de uitverkoop te doen.

Kumar benoemt het in dit artikel in The Guardian niet, maar zijn bezwaren schemeren er wel doorheen. Het gevaar is dat er een nieuw elitarisme ontstaat volgens die nieuwe breuklijnen van gender en kleur als er op sleutelpositie geen mensen met een ‘lage’ sociaaleconomische status en ‘laag’ opleidingsniveau worden benoemd. Want die laatst groepen worden in de programmering dan onvoldoende bediend en haken af, zo is de redenering.

De politiek die daarop reflecteert heeft ermee een excuus én een reden in handen om de steun voor de kunst te verminderen. Als de kunstsector verstandig is loopt het daarop vooruit en probeert het niet eenzijdig te handelen volgens wat een links-radicale voorhoede van studenten, kunstenaars en kunstprofessionals haar influistert, maar redeneert het vanuit de lange termijn van de kunstsector die alleen kan overleven met breed maatschappelijk draagvlak en diverse creatieve impulsen.

Anders gezegd, om te overleven en overheidssubsidie te blijven ontvangen moet de kunstsector echt divers en inclusief zijn door alle achterstandsgroepen een betere vertegenwoordiging in de kunst te geven. Zodat pas werkelijk een brede diversiteit ontstaat die verder gaat dan de mode van vandaag. Dat hoeft niet door de rechtse politiek en de traditioneel linkse politiek direct een stem in de kunstsector te geven, maar wel door de mensen die deze politiek zegt te vertegenwoordigen beter tot hun recht te laten komen in de kunst via een bredere en meer diverse programmering.

Het is wachten op een uitspraak van een opinieleider in de Nederlandse kunst die pleit voor betere vertegenwoordiging in de kunsten van mensen die door hun sociaaleconomische status en opleidingsniveau niet aan de bak komen, niet gehoord worden en hun zaak in de publieke opinie niet kunnen bepleiten. Straks is de achterstand van mensen van kleur en vrouwen gedeeltelijk weggewerkt, maar is de achterstand van mensen met een ‘lage’ sociaaleconomische status en een ‘laag’ opleidingsniveau verder toegenomen. Het door kunstbobo’s niet zien van die verschillen is de blinde vlek van de Nederlandse kunst.

Musea en kunstinstellingen kunnen hun positie versterken tegenover activisten en politiek door serieus werk te maken van diversiteit en inclusie. Verbreding naar beperking, sociaaleconomische status, opleidingsniveau en leeftijd biedt kansen

Schermafbeelding van deel artikelMoeten we kunst van vrouwelijke kunstenaars wel bundelen?‘ van Wieteke van Zeil in de Volkskrant, 16 november 2021.

Voor wie van identiteitspolitiek houdt is koppelen, ontkoppelen, promoten en blokkeren van groepen een zichtbaar middel om zichzelf en de eigen groep of de groep waarvoor men zich sterk maakt te begunstigen. Er wordt op universiteiten, media en in musea tegenwoordig volop gebundeld. Dat is een proces dat voorlopig niet meer terug te draaien is. Het kan hooguit afgezwakt worden. 

Er is een analogie. Religie kan het best bestreden worden door het begrip van wat religie is te verbreden. De beste tactiek is dus niet de bestaande geharnaste religieuze organisaties frontaal aan te vallen, maar zijdelings. Door er meer van hetzelfde naast te zetten, zodat het idee van religie verwatert. Zodat de Kerk van het Vliegend Spaghettimonster, de Church of Cannabis en allerlei organisaties die zich om welke redenen dan ook willen beschouwen als godsdienst juridisch en maatschappelijk op gelijke hoogte komen met bestaande godsdiensten. 

Zo werkt het ook met de begrippen diversiteit en inclusie, kortom de representatie van minderheden in de kunst. Tot nu toe worden die in de publieke opinie eenzijdig opgevat als een aangelegenheid van gender of huidskleur/etniciteit. Activisten op universiteiten en academies hebben daar de afgelopen jaren succesvol aandacht voor opgeëist. Dat betreft inderdaad minderheden die in de kunst ondervertegenwoordigd zijn, maar het hele verhaal is dat het niet de enige minderheden zijn die achtergesteld worden.

Het is zo dat binnen het scala aan verschillen tussen mensen door het hedendaagse activisme waar het management van musea en academies angstvallig voor door de knieën gaat de scheefgroei binnen de minderheden is toegenomen. Dat vertaalt zich in verdeling van budgetten, publiciteit en functies.

Door de begrippen diversiteit en inclusie op te vatten zoals het theoretisch in de code die onder meer het Mondriaan Fonds hanteert bedoeld is kan die scheefgroei gecorrigeerd worden. Het taboe binnen het taboe is dat gender en huidskleur/etniciteit politieke rugwind hebben en beperking, sociaaleconomische status, opleidingsniveau en leeftijd niet. Het huidige politieke klimaat maakt het praktisch onmogelijk om voor laatstgenoemde verschillen de aandacht te krijgen die ze verdienen. Het artikel in de Volkskrant werkt daar indirect en onbewust aan mee. Waarom luidt de kop niet ‘Moeten we kunst van kunstenaars met een lage sociaaleconomische status wel bundelen?

Het is niet zinvol om de geharnaste activisten op het gebied van gender en huidskleur/etniciteit die gaan voor meer representatie in collecties, media en in tentoonstellingen en trouwens goede argumenten hebben frontaal aan te vallen. Ze hebben in hun emancipatiestrijd posities veroverd en laten zich daar niet zomaar uit verdrijven. Want niemand geeft vrijwillig de eigen macht op. Ook niet degenen die dat doen onder het mom om de macht te willen herverdelen. Te beginnen met zichzelf. 

Voor wie dat politieke activisme van een goed georganiseerde minderheid van activisten op het gebied van gender en huidskleur/etniciteit wil relativeren is de beste tactiek om aandacht te vragen voor kunstenaars met een beperking, een lage sociaaleconomische status, een bescheiden opleidingsniveau en gevorderde leeftijd.

Er is nog een lange weg te gaan voordat deze achtergestelde groepen in media en bij musea en kunstinstellingen evenveel aandacht en budget krijgen als de op dit moment politiek populaire minderheden. Dat is een lang en complex proces van bewustwording bij alle betrokkenen met verschillende snelheden, verwachtingspatronen, machtsposities, afweermechanismen en emoties. 

Het is voor media of musea niet sexy om een oudere kunstenaar van 75 jaar, een stotterende of hinkende kunstenaar, of een kunstenaar met een lage sociaaleconomische status en een bescheiden opleidingsniveau die het publicitair niet goed doet en geen politieke statements uit de mouw schudt op het podium van een demonstratie op het Malieveld, aan de tafel van een talkshow, op een bijeenkomst van een politieke partij of op een kunstenaarsgesprek in een museum te presenteren. Maar het is hard nodig als de kunstwereld en de media de begrippen inclusie en diversiteit eindelijk gaan opvatten zoals ze theoretisch in de code gedefinieerd zijn. Breder dan ze nu opgevat worden. 

Inclusie in de kunst bestaat er voor beleidsmakers bij instellingen uit om verder te denken dan de waan van de dag en uit angst en gemakzucht het politieke activisme dat nu het best georganiseerd is en zich kan beroepen op de meeste politieke steun te bedienen. Echte inclusie is dat de musea en kunstinstellingen het opnemen voor de minderheden die slecht in staat zijn om voor zichzelf op te komen. Vanwege een ontbrekend netwerk, gebrekkige sociale handigheid of ontbrekende verbale en intellectuele kwaliteiten.

Winst voor musea en kunstinstellingen is in dat geval dat ze zich door deze Bewustwording 2.0 evenwichtiger en breder zullen kunnen opstellen en het initiatief en de geloofwaardigheid terug kunnen nemen die ze de afgelopen jaren door zowel de agitatie van genoemde activisten als de neerbuigendheid van de politiek verloren hebben.

Door het debat te verbreden kunnen musea en kunstinstellingen zich bevrijden van de eenzijdige claim waarmee hedendaagse activisten tot nu toe succesvol delen van de kunstsector gijzelen. Als musea zich maatschappelijk relevanter maken dan nu (wat iets anders is dan meegaan in een politieke mode) zonder overigens de te tonen kunst aan dat doel ondergeschikt te maken, dan maken ze zich ook sterker door zich minder afhankelijk te maken van de politiek die kunst en musea gebruikt als verlengde van de eigen beleidsdoelen.

Tot wat leidt spanning in de Code Diversiteit en Inclusie?

Schermafbeelding van een deel van de FB-paginaCode Diversiteit & Inclusie‘, 27 oktober 2021.

De Code Diversiteit en Inclusie in de culturele sector (april 2021) werpt een schaduw over de kunsten. Het Mondriaan Fonds hanteert deze gedragsregel. Veelzeggend is een opmerking in een vacature van dit Fonds voor een adviseur diversiteit en inclusie: ‘Daarbij word je nadrukkelijk gevraagd om je eigen perspectief mee te nemen naar de vergadertafel. Wel vragen we je over je eigen voorkeuren heen te kijken en een moreel of politiek oordeel te vermijden‘.

Uit deze twee zinnen blijkt spanning. Het is de vraag hoe reeël het is om van een adviseur met een ‘eigen perspectief‘ te verlangen om werkzaam te zijn zonder ‘een moreel of politiek oordeel‘ en wat dit zegt over het beleid dat het Mondriaan Fonds nastreeft. Ofwel, vraagt het Fonds het onmogelijke van adviseurs en hoe goed is het in staat om beleid door te voeren als bijna onmogelijke eisen aan de eigen medewerkers worden gesteld? Wat zegt dat over de status van de Code Diversiteit en Inclusie?

Spanning is het woord dat in de Code Diversiteit en Inclusie zit. Immers toch een grabbelbak van ongelijkheid waarin het compromis tussen belangen valt te herkennen. Spanning speelt op het vlak van de verschillende vormen van verschil in diversiteit en inclusie die afzonderlijk niet evenveel aandacht krijgen of even belangrijk worden geacht door de beleidsmakers en op het vlak van zichtbaarheid van verschillen van diversiteit die tot een hiërarchie leidt waarbij zichtbaarheid politieke steun op het hoogste niveau krijgt. Etniciteit en gender hebben de hoogste aandacht.

Onderstaande reactie plaatste ik op de FB-pagina ‘Code Diversiteit & Inclusie‘ omdat daarin de spanning valt te herkennen tussen de vormen van diversiteit en inclusie. Omdat die reactie op deze pagina nauwelijks of niet terug te vinden is, plaats ik die ook hier. Ik meen dat de mensen achter deze pagina moeite doet om het ‘breed’ te houden, maar er toch niet goed in slagen. Of dat komt door gebrek aan content, door een politiek of moreel vooroordeel van henzelf, door een gebrek aan urgentie of door een beleid van hogerhand dat selectiviteit oplegt vraag ik me af:

Schermafbeelding van deel brochureCode Diversiteit & Inclusie in de culturele sector‘.

De Code Diversiteit en Inclusie zegt op p. 6: ‘De code is van origine gericht op culturele diversiteit. Daarnaast geeft de code ruimte aan meer vormen van verschil, zoals gender, beperking, seksuele oriëntatie, religie, sociaaleconomische status, opleidingsniveau en leeftijd‘.

Ofwel, deze versie van de Code Diversiteit en Inclusie is divers en dient breed geïnterpreteerd en uitgevoerd te worden. Maken deze FB-pagina en de mensen en brancheverenigingen achter de Code Diversiteit en Inclusie dat waar?

Daar lijkt het niet op. Het lijkt er sterk op dat de coördinatoren van de FB-pagina ‘Code Diversiteit & Inclusie‘ weinig ruimte geven aan ‘meer vormen van verschil’. Na het scrollen van de FB-pagina resteert een eenzijdig beeld van diversiteit in de culturele sector. Na lezing van de FB-pagina lijkt dat diversiteit en inclusie in de kunsten vooral over zwart/wit en gender gaat. 

Zoals gezegd, dat roept de vraag op of het in lijn is met de eigen definitie die als richtlijn voor het beleid kan worden gezien. Anders gezegd, maakt deze FB-pagina de claim waar dat het werkt ‘aan een gelijkwaardige sector voor iedereen’?

Is het erg dat de FB-pagina ‘Code Diversiteit & Inclusie’ diversiteit niet divers maar beperkt opvat? Want dat lijkt hier toch wel aan de orde te zijn en uit de gekozen focus voor enkele vormen van diversiteit en inclusie geconcludeerd te kunnen worden.

Waar laat dat de claim dat er door de mensen en brancheverenigingen achter de Code Diversiteit en Inclusie gewerkt wordt aan een gelijkwaardige sector voor iedereen? In het debat over diversiteit en inclusie lijken tot nu toe de aandacht voor sociaaleconomische status, opleidingsniveau en leeftijd zo goed als te ontbreken.

Men kan zich afvragen hoe beleid met zo’n eenzijdige focus heeft kunnen ontstaan die aantoonbaar in strijd is met de eigen uitgangspunten. Wat is hier aan de hand?

Het kan zijn dat de mensen en brancheverenigingen achter de Code Diversiteit en Inclusie en de gelijknamige FB-pagina voornamelijk verslag doen van wat er in de kunsten gebeurt. Ze volgen en kunnen er niet meer van maken dan wat ze tegenkomen in het culturele veld. Als daar nauwelijks aandacht is voor sociaaleconomische status, opleidingsniveau en leeftijd, dan doen ze daar nauwelijks verslag van. De keerzijde daarvan is dat ze de politiek populaire onderwerpen juist veel aandacht geven omdat daar in de media en bij instellingen veel aandacht voor is.

Hoe verhoudt zich dat tot de claim dat de mensen en brancheverenigingen achter de Code Diversiteit en Inclusie werken aan een gelijkwaardige sector voor iedereen? Wat betekent iedereen als iedereen aantoonbaar niet iedereen is? Waarom wordt de claim over iedereen en de vele vormen van diversiteit en inclusie gehandhaafd als die in de praktijk niet gehandhaafd wordt?

Kan de claim dat er aan een gelijkwaardige sector voor iedereen gewerkt worden voor de duidelijkheid en de eerlijkheid dan niet beter losgelaten worden? Dat is beter dan de pretentie van diversiteit en inclusie die bij nader inzien niet lijkt te kunnen worden waargemaakt. Dat geeft een façade van schone schijn waarachter de genoemde vormen sociaaleconomische status, opleidingsniveau en leeftijd verdwijnen. Het is zelfregulering met een valse noot die niet harmonieus kan klinken.

Ik ga uit van de goede bedoelingen van alle mensen en brancheverenigingen achter de Code Diversiteit en Inclusie. Ik beschouw ze als onderaannemers van een beleid dat nog niet goed uitontwikkeld is. Dus beterschap is mogelijk. Mijn overwegingen komen niet voort uit kritiek op de wat ik als bovenmatige aandacht zie voor de vormen van diversiteit waar nu zoveel aandacht aan wordt besteed. Zoals de zwart/wit en gender aangelegenheid. 

Mijn zorg is anders. Ik constateer dat sociaaleconomische status en opleidingsniveau in Nederland in het debat over diversiteit en inclusie in de kunsten onzichtbaar zijn en zo goed als ongenoemd blijven. Er lijkt evenmin een tendens te zijn die op verbetering wijst. Deze ongelijkheid in aandacht voor verschillende vormen van diversiteiten en inclusie wordt door de aandacht voor de Code Diversiteit en Inclusie niet doorbroken, maar juist behouden. Zo beredeneerd lijkt het er sterk op dat de Code Diversiteit en Inclusie averechts werkt.

Aandacht voor sociaaleconomische status en opleidingsniveau in de kunsten lijkt een taboe dat culturele instellingen uit de weg gaan. Juist dan lijkt er een taak weggelegd voor het ministerie van OCW, het ministerie van SZW, het Mondriaan Fonds en alle in de Code Diversiteit en Inclusie samenwerkende brancheverenigingen en de publiciteitsmedewerkers die namens hen werkzaam zijn en de FB-pagina vullen met berichten over diversiteit en inclusie om diversiteit zo breed op te vatten zoals het bedoeld is. Zodat niet in theorie, maar in praktijk gewerkt wordt aan een gelijkwaardige sector voor iedereen.