Kunst is voor PVV en FvD geen strijdpunt, maar een zwijgpunt. AfD’er Martin Renner pleit voor nationale kunst

Ik ben ervan overtuigd dat kunst ondersteund moet worden door de overheid, maar geen staatszaak moet zijn. Zoals de overheid vele sectoren steunt waarvan de burgers en de politiek vinden dat die de moeite waard zijn of waarvoor de vrees bestaat dat ze verpletterd worden door de marktwerking. Landbouw, de publieke omroep, de industrie inclusief multinationals, monumentenzorg, het koninklijk huis, de zorg, het onderwijs, en dus de kunsten. De afstand van kunstenaars of kunstinstellingen tot de overheid moet niet te klein zijn. Want dan bestaat het risico dat de overheid de kunst door het in bescherming te nemen, die kunst overneemt. Dan is de kunst niet meer vrij. Dat is ongewenst. Kunst moet de vanzelfsprekendheid bezitten om tegen elke zittende macht te kunnen schoppen. Zoals trouwens elke macht tegen kunst schopt. Maar de overheid heeft de plicht om in kunst de eigen tegenmacht te organiseren zonder daarover zeggenschap te willen claimen.

In beginsel ben ik het eens met de woorden van Martin Renner, AfD-afgevaardigde in de Duitse Bundestag. Hij lijkt immers te pleiten voor een antithese, een tegenstelling tussen kunst en het politieke establishment. Tot dat laatste behoort hijzelf uiteraard ook als afgevaardigde van zijn partij in de Bundestag. Maar bedoelt hij wel wat hij zegt? Nee, kunst moet niet rood of groen zijn, zoals de Hamburgse AfD-afgevaardigde Alexander Wolf in een scheldpartij beweert om zijn op het oog open houding te versmallen tot een partijpolitiek betoog. Zo verkeert zinvolle kritiek over de te kleine afstand tussen kunst en politiek in zijn tegendeel. Ook Renner gaat de fout in als hij eist dat kunst die door de overheid financieel wordt gesteund ‘Duits’ moet zijn. is. Want ook dan wordt kunst door de politiek ingelijfd en voor een karretje gespannen. Dan is kunst niet meer vrij.

Toch kan zo’n standpunt van Renner helpen om tot op zekere hoogte de vermenging van kunst en politiek aan de kaak te stellen. En die te ontvlechten en een middenweg te vinden tussen links knuffelen en rechtse onverdraagzaamheid jegens de kunst. Renner moet alleen niet vertrouwd worden in zijn beweegreden omdat hij niet opkomt voor de vrijheid van de kunst. Hij ageert tegen politiek die te dicht tegen de kunst aanleunt. Die diagnose klopt, maar zijn advies dar eruit volgt is nutteloos en tegenstrijdig met wat hij claimt te beweren.

Een vergelijking met de Nederlandse radicaal-rechtse partijen valt in het nadeel uit van de PVV en FvD. De AfD ziet nog het belang en de kracht van kunst, al is dat door het ervan te betichten samen te spannen met de linkse politiek. In Nederland bannen PVV en FvD kunst liever uit het publieke debat. Ze hebben er niks mee.

De Rotterdamse PVV’er Maurice Meeuwissen noemde overheidssubsidies voor kunst en cultuur ‘een grote schande’ en praat over ‘onzinkunst’. FvD-leider Thierry Baudet eigent zich een ongenuanceerd oordeel aan over hedendaagse kunst en verwart dat met kritiek. Nooit komen PVV en FvD met een alternatief, zoals de nationale kunst die Renner voorstaat, hoe tegenstrijdig dat ook is. Wellicht kunnen PVV en FvD een eerste stap zetten en in het parlement pleiten voor kunst die de nationale identiteit en de Nederlandse cultuur, taal en geschiedenis versterkt. Dat zou een begin zijn van het erkennen van het belang van kunst. Hoe dat politiek ingepast wordt, zien we dan wel weer verder. De apathie van PVV en FvD is erger dan de verontrustende mening van de AfD. In Nederland is kunst voor radicaal-rechts geen strijdpunt, maar een zwijgpunt.

Over ‘Onzinkunst en Onzincultuur’. Begrijpt PVV Rotterdam wat het inhoudt als het zegt dat ‘goede kunst en cultuur zichzelf bedruipt’?

De PVV heeft één zetel in de Rotterdamse gemeenteraad die wordt ingenomen door Maurice Meeuwissen. De PVV Rotterdam heeft als standpunt, aldus Meeuwissen dat ‘goede kunst en cultuur zichzelf bedruipt’. Dat is een verdedigbaar standpunt dat door rechtse partijen als de VVD, PVV of FvD wordt ingenomen. Volgens deze partijen is dat van een andere orde dan subsidies of (belasting) rulings voor multinationals of banken. Hij gaat echter een stap te ver door subsidies voor kunst en cultuur ‘een grote schande’ te noemen. Want hiermee rekt hij zijn standpunt oneigenlijk op. Het is dan niet langer een beleidsonderwerp waarmee hij het niet eens is, maar dat hij als het ware buiten de orde plaatst. Dat behoort een lid van een democratische partij niet te doen.

Men kan zich alleen afvragen hoe deze rechtse partijen hun pleidooi voor de afschaffing of vermindering van overheidssubsidies voor kunst en cultuur denken te kunnen combineren met hun pleidooi voor nationale identiteit en de Nederlandse cultuur, taal en geschiedenis. Of monumentenzorg. Want het is het één of het ander, het kan niet allebei. Meeuwissen wijst met zijn standpunt uitingen van Nederlandse cultuur af die door Rotterdamse culturele instellingen worden beheerd en geprogrammeerd. Het lijkt er niet op dat hij zijn eigen tegenstrijdigheid ziet. Dat gebrek aan nuance en onderscheid is het meest opmerkelijke aan zijn standpunt.

Op z’n minst zou men verwachten dat een vertegenwoordiger van een rechtse partij als Meeuwissen zou pleiten tegen hedendaagse kunst dat een hobby van de linkse kerk heet te zijn in de ogen van de rechtse denkers (of hoe we ze moeten kwalificeren) en voor Nederlandse kunst die de grootsheid van de Nederlandse kunst, taal en geschiedenis onderschrijft. Nu laadt Meeuwissen de verdenking op zich ook tegen het behoud en de presentatie van kunstwerken te zijn die de Nederlandse identiteit en cultuur schragen. Is dat de ware bedoeling van zijn stoere stellingname of begrijpt Maurice Meeuwissen in de kern niet wat hij echt beweert?

Foto: Jan Weenix, Dode Zwaan (1716). Collectie Museum Boijmans-van Beuningen. Met toelichting ‘Dit stilleven is een bijzonder rijk en decoratief pronkstuk. Het hoofdmotief is de dode zwaan die aan één poot is opgehangen en waarvan één vleugel breed is uitgespreid. Op de gedecoreerde tuinvaas rechts zijn klassieke motieven te zien. De eigenaar kon met deze geschilderde buit zijn sociale status aangeven, want de jacht op deze grote vogels was een privilege. Rond 1700 was de Hollandse elite gewonnen voor de smaak van buitenlandse hoven, die op hun beurt de mogelijkheden van de Hollandse kunst hadden ontdekt. Toen de inmiddels 75-jarige Weenix dit reusachtige stilleven schilderde, had hij net een reeks van zulke jachtstillevens geleverd aan de keurvorst van de Palts, die in Düsseldorf resideerde. De techniek is typisch Hollands, maar het formaat doet denken aan kastelen elders, en het onderwerp aan macht.