Matthew Taylor is een voormalige Labour-politicus en algemeen directeur van de in Londen gevestigde The Royal Society for the Encouragement of Arts, Manufactures and Commerce (RSA). Nataliya Gumenyuk van het Oekraïense Hromadske TV praat met hem over de opkomst van het populisme, en hoe dat aangepakt kan worden. Taylor kijkt verder dan de vraag hoe ‘verschrikkelijke mensen’ hebben geleid tot de verkiezing van ‘verschrikkelijke mensen’. Zonder wanhopig of gelijkhebberig bij de pakken neer te zitten acht hij het zinvoller om kritisch en vastbesloten te zijn en ons af te vragen wat links en centrum-links verkeerd hebben gedaan dat leidde tot de opkomst van het populisme. De vervolgvraag is hoe links moet veranderen.
De les die Taylor uit de uitslag van de Brexit en Trumps verkiezing trekt is om te beginnen het maken van een analyse die probeert te begrijpen waarom dat nou precies gebeurde. Maar op dit moment ziet hij tot zijn ontzetting het omgekeerde gebeuren. De centrumpolitiek reageert defensief en weigert door zelfonderzoek kritisch te zijn en blijft hangen in gelijkhebberigheid. Dat gaat zelfs samen met minachting voor degenen die op de populisten stemden. Uitgangspunt moet de vraag zijn waarom de centrumpolitiek het verkeerd had.
Bij deze overwegingen moet beseft worden dat Taylor een partijpolitiek standpunt inneemt. Als aanhanger van Tony Blair veroordeelt hij de afwachtende koers van de huidige Labour-leider Jeremy Corbyn die zichzelf en zijn partij heeft gemarginaliseerd en met ouderwets vakbond-socialisme de luiken sluit voor vernieuwing die als bedreiging wordt voorgesteld. In de VS reageren Democraten identiek door ook naar het verleden terug te grijpen. Ze denken met de oude garde van Corporate Democrates die tegen het bedrijfsleven aanleunt (Nancy Pelosi, Chuck Schumer) de progressieven die om verandering schreeuwen (Bernie Sanders, Elizabeth Warren, Keith Ellison) de pas af te moeten snijden. Zo maken Labour en de Democraten het bestendigen van eigen posities belangrijker dan de bestrijding van populisten, zoals Trump of de Brexiteers in de regering-May.
Naast deze partijpolitieke overwegingen die Taylor hier ongenoemd laat ziet hij boosheid (‘anger’) als het grootste probleem waar we voor staan. In de huidige tijd zouden teveel mensen bezwijken -of tot een manier van denken aangemoedigd worden om te bezwijken- voor het argument dat het feit dat hun leven niet is zoals ze wilden dat het zou zijn de fout van een ander is. Taylor ziet die houding als gevaarlijk omdat het denken door groepen over het eigen morele gelijk niet samengaat met de dynamiek van de huidige wereld. Dat morele gelijk raakt dan aan het bestaan van andere groepen. Dat sentiment weet het populisme goed te mobiliseren. Dat gaat dan koste van de sociale cohesie en het sociale contract in de samenleving. De rol van de politiek in een democratie is niet om groepen tegen elkaar op te hitsen, maar met elkaar te verzoenen.
Dit alles sluit politieke veranderingen niet uit. Of het feit dat mensen onderdrukt worden. Maar boosheid die met een beroep op een moreel gelijk door populisten wordt gemobiliseerd gaat volgens Taylor de politiek te buiten. Want de hoog oplopende emoties die door de populisten continu gevoed worden verdringt de gewone verstandelijke redenering die probeert de wereld te begrijpen door de feiten ‘te lezen’. Hij ziet het als urgent om nieuwe instituties te ontwikkelen die de manier van denken van degenen die door de populisten worden gemobiliseerd vervangt door een gemeenschappelijke menselijkheid (‘common humanity’). Of Matthew Taylor met deze sociaal-culturele analyse veel handen op elkaar krijgt is de vraag. Zijn goedwillende, verre schreeuw van humanisme doet akelig gedateerd aan. Dat is nog wel de meest angstaanjagende conclusie. Hij verwijst naar een sociaal-cultureel fenomeen met een sociaal-culturele analyse die ook raakt aan sociaal-economische aspecten. Het is bizar dat zogenaamde goedwillenden evenzeer de plank misslaan als kwaadwillenden.