Mix Match Museum: maak je eigen tentoonstelling! Is het echt?

Marketing over Mix Match Museum komt eraan. Conservator Annemarie den Dekker verstaat onder het maken van je eigen tentoonstelling wat de Chinese machthebbers onder democratie in Hong Kong verstaan. Niet echt een eigen tentoonstelling of eigen democratie omdat de objecten of kandidaten voorgeselecteerd zijn. Maar een tentoonstelling of democratie volgens het project Mix Match Museum of China. Daar is niets eigens aan voor de burger die binnen de lijntjes mag inkleuren en wordt verteld dat-ie ontwerper is. Mix Match Museum en Beijing hebben gemeenschappelijk dat ze de burger niet vertrouwen. Ze willen controle houden en durven niet in het diepe te springen. Deelneming als rouwbeklag in eigen geloof. Eerder omschreef ik dit project zo:

Zes Nederlandse musea pakken uit, ze geven het publiek de vrije hand. Zo zeggen ze in een persbericht. Maar hoe vrij is die vrije hand? Bezoekers mogen vanaf oktober 2014 op www.mixmatchmuseum.nl grasduinen in de collecties van het Amsterdam Museum, het Groninger Museum, het Kröller-Müller Museum in Otterlo, Museum Boerhaave in Leiden, Museum TwentseWelle in Enschede en het Van Abbemuseum in Eindhoven. Maar dan komt er een beperking: ‘Met als thema ‘fascinatie voor het moderne’, maakten conservatoren van deze musea een voorselectie van 300 objecten. Het publiek wordt uitgedaagd om hieruit een tentoonstelling naar eigen smaak samen te stellen.’ De meest originele tentoonstellingsvoorstellen worden daadwerkelijk uitgevoerd en zijn vanaf de Museumweek 2015 (4-11 april) te zien in de deelnemende musea.

De zes musea helpen een goed idee om zeep. Wat ze doen is van het kaliber voorgedrukt, ingestoken en voorbewerkt. Ze suggereren dat ze het publiek de vrije hand geven, maar doen het omgekeerde. Ze vertrouwen het publiek juist niet door een voorselectie van 50 objecten per museum op te leggen. Dat sluit verrassingen, controversiële objecten en combinaties op voorhand uit. Deze zes musea tonen door dit project aan hoeveel moeite het de Nederlandse museumwereld kost om buiten geijkte kaders te denken. De musea blijven halfslachtig steken in marketing en publieksbegeleiding. Door sponsors gestuurd die dit ongetwijfeld als grensverleggend zien. Aardig is de knipoog naar de politiek die musea oproept om samen te werken.

Hoe hadden de musea hun eigen idee kunnen volgen? In elk geval door de adspirant tentoonstellingsmakers niet op voorhand te beperken in de selectie en in een voorgesorteerd format te duwen. Denkbaar is een constructie waarbij musea het publiek oproepen om een tentoonstellingsconcept te schrijven. Samen met een conservator of projectleider kunnen de in enkele rondes geselecteerde voorstellen vervolgens uitgewerkt worden. Waarbij de adspirant tentoonstellingsmakers een eigen budget en faciliteiten meekrijgen om de diepte in te gaan. Da’s pas vernieuwend in de wens om het publiek echt aan een museum te binden. Er wacht musea een goed idee om uitgevoerd te worden en buiten de eigen kaders te denken. Scheepvaartmuseum, Boijmans, Lakenhal, Stedelijk Museum, Haags Gemeentemuseum of Bonnefantenmuseum, DOEN!

MixMatchMuseum blijft steken in halfslachtigheid. Gemiste kans

mmm

Zes Nederlandse musea pakken uit, ze geven het publiek de vrije hand. Zo zeggen ze in een persbericht. Maar hoe vrij is die vrije hand? Bezoekers mogen vanaf oktober 2014 op www.mixmatchmuseum.nl grasduinen in de collecties van het Amsterdam Museum, het Groninger Museum, het Kröller-Müller Museum in Otterlo, Museum Boerhaave in Leiden, Museum TwentseWelle in Enschede en het Van Abbemuseum in Eindhoven. Maar dan komt er een beperking: ‘Met als thema ‘fascinatie voor het moderne’, maakten conservatoren van deze musea een voorselectie van 300 objecten. Het publiek wordt uitgedaagd om hieruit een tentoonstelling naar eigen smaak samen te stellen.’ De meest originele tentoonstellingsvoorstellen worden daadwerkelijk uitgevoerd en zijn vanaf de Museumweek 2015 (4-11 april) te zien in de deelnemende musea.

De zes musea helpen een goed idee om zeep. Wat ze doen is van het kaliber voorgedrukt, ingestoken en voorbewerkt. Ze suggereren dat ze het publiek de vrije hand geven, maar doen het omgekeerde. Ze vertrouwen het publiek juist niet door een voorselectie van 50 objecten per museum op te leggen. Dat sluit verrassingen, controversiële objecten en combinaties op voorhand uit. Deze zes musea tonen door dit project aan hoeveel moeite het de Nederlandse museumwereld kost om buiten geijkte kaders te denken. De musea blijven halfslachtig steken in marketing en publieksbegeleiding. Door sponsors gestuurd die dit ongetwijfeld als grensverleggend zien. Aardig is de knipoog naar de politiek die musea oproept om samen te werken.

Hoe hadden de musea hun eigen idee kunnen volgen? In elk geval door de adspirant tentoonstellingsmakers niet op voorhand te beperken in de selectie en in een voorgesorteerd format te duwen. Denkbaar is een constructie waarbij musea het publiek oproepen om een tentoonstellingsconcept te schrijven. Samen met een conservator of projectleider kunnen de in enkele rondes geselecteerde voorstellen vervolgens uitgewerkt worden. Waarbij de adspirant tentoonstellingsmakers een eigen budget en faciliteiten meekrijgen om de diepte in te gaan. Da’s pas vernieuwend in de wens om het publiek echt aan een museum te binden. Er wacht musea een goed idee om uitgevoerd te worden en buiten de eigen kaders te denken. Scheepvaartmuseum, Boijmans, Lakenhal, Stedelijk Museum, Haags Gemeentemuseum of Bonnefantenmuseum, DOEN!

Foto: Schermafbeelding van www.mixmatchmuseum.nl.

Schampers laakt bij afscheid marktdenken van musea en is schamper over cultuurpolitiek

karelschampers

Vertrekkend directeur van het Haarlemse Frans Hals Museum Karel Schampers luchtte gisteren bij z’n afscheid z’n hart. Het Haarlems Dagblad noemt het ‘een laatste hartekreet‘. Hij heeft het niet zo op de Nederlandse musea die naar de pijpen dansen van het grote publiek of de overheid. Ze spelen op veilig en zetten het publiek het bekende voor. Zo neigt het tentoonstellingswezen volgens hem ‘naar populisme en kortstondige opwinding‘. Hoe krachtig zijn z’n woorden en hoe jammer is het dat ze waar zijn. Startende kunstenaars van nu ziet Schampers als kind van de rekening. Musea en overheid zetten niet meer in op talentontwikkeling zoals ze tot voor kort deden. Met als gevolg dat de hedendaagse kunst van de toekomst onder druk staat.

Schampers kijkt breder en meent dat de cultuur zich onttrekt aan het nutsdenken van politici, conservatoren en museumdirecteuren: ‘Dit voortdurend in beweging zijn van de cultuur, waar de hedendaagse kunst in belangrijke mate toe bijdraagt, is van buitengewoon belang voor een levendige samenleving.‘ En: ‘Het is de taak van het museum de vitale impulsen van deze tijd te herkennen en het publiek te confronteren met wat binnen onze cultuur aan het veranderen is‘. In interviews eerder deze week ter gelegenheid van z’n afscheid laakte Schampers middelgrote musea als het Groninger Museum en het Centraal Museum, maar ook het Stedelijk die op veilig spelen en het experiment schuwen. Anders gezegd, te voorzichtig programmeren.

Voor de politiek van de gevestigde partijen heeft Schampers geen goed woord over: ‘Het is toch eigenlijk onvoorstelbaar dat een minister [Bussemaker], en met haar trouwens vele lokale overheden, openlijk durft te zeggen dat ze weinig vertrouwen heeft in de hedendaagse kunst en niet wenst te investeren in jong talent. Ze zegt daarmee feitelijk het vertrouwen in de toekomst op.‘ Voor wie niet cynisch wil worden over de kortzichtigheid en het economisch denken van een overheid -dat trouwens volledig averechts uitpakt en daarom z’n doel voorbijschiet- is onderhand niks meer onvoorstelbaar. Om het aardig te zeggen over een onaardige politieke klasse: het weet geen afweging meer te maken tussen korte- en langetermijndenken.

Karel Schampers is de museumman van de praktijk die het allemaal heeft meegemaakt. Als conservator en directeur, in contact met cultuurwethouders, fondsen en sponsors. Hij praat niet vanuit een impuls of de waan van de dag, maar vanuit een beredeneerd oordeel van jaren. Het beeld dat-ie schetst is niet om vrolijk van te worden. Grotere musea als Boijmans, het Van Abbe of de Lakenhal proberen zich te onttrekken. Maar ook zij worden snel geconfronteerd met teruglopende middelen. Die de landelijke en lokale overheden de musea opleggen. Tandenknarsend worden ze gedwongen niet het avontuur maar de veiligheid te zoeken.

Schampers’ hartekreet contrasteert met een stuk van de directeur van de Stadsschouwburg Amsterdam Melle Daamen in NRC dat zo begint: ‘Het cultuurbeleid in Nederland mist scherpte en kent veel te veel braafpraat‘. Daamen ziet in het kunstklimaat een ‘fixatie op het nieuwe en het vernieuwende‘. Doordat Daamen het zo scherp aanzet lijkt-ie haakser op Schampers te staan dan het is. Het is de koele rationalist (Daamen) die vanuit een grote cultuurorganisatie redeneert tegenover de realistische idealist (Schampers) die de middelgrote organisaties als onmisbare humuslaag voor de kunsten ziet. Maar ze verschillen van inschatting of talentontwikkeling en vernieuwing in de Nederlandse cultuurpolitiek en kunstpraktijk ondergewaardeerd worden. Wie kijkt hoe er de laatste jaren gekort is op talentontwikkeling -wat zelfs de Raad voor Cultuur in haar advies Slagen in Cultuur toegaf als een tekortkoming in het cultuurbeleid- moet Schampers gelijk geven.

Foto: Vertrekkend directeur van het Haarlemse Frans Hals Museum Karel Schampers. Credits: United Photos/Toussaint Kluiters.

Hervorming museumsector gevraagd

Commentaar van januari 2011:

Hoe komen entreeprijzen van musea tot stand? Met wat moet je het vergelijken? Is een museum een volledig culturele bestemming of een samengaan van evenement en cultuur? Valt het te vergelijken met een bioscoopkaartje, de toegang van een voetbalwedstrijd, een bibliotheekpas, de entree voor de Efteling of een gratis Studium Generale lezing bij de Universiteit? Is een rendez-vous van twee uur met Van Doesburg hetzelfde als twee uur oogcontact met Kirsten Dunst?

Duidelijk is dat de museumsector niet tot eenduidigheid komt in de prijsstelling. Waar een toeslag van € 2,50 voor de Nachten van Van Gogh redelijk lijkt, komt € 6,00 toeslag voor Van Doesburg in de Leidse Lakenhal buitensporig over. Minder kwaliteit, minder naam, minder museum, maar toch een tweemaal zo hoge toeslag? Alsof een kaartje voor een voetbalwedstrijd in het stadion van VVV of RKC tweemaal zo duur is als Ajax in de Arena.

Hoewel op plaatselijk niveau voor pashouders of doelgroepen regelingen bestaan voor gratis toegang ontbreekt er in Nederland een overkoepelende regeling. Zo weten Fransen op woensdag gratis hun musea te vinden en heeft de Franse president Sarkozy de toegang tot de staatsmusea voor jeugdigen onder de 25 jaar gratis gemaakt. Ook andere groepen als werklozen en mensen die op de bijstand aangewezen zijn hebben gratis toegang. Sociaal beleid stroomt de musea binnen.

Terwijl inkomsten uit de verkoop van toegangsbiljetten doorgaans ondergeschikt zijn, lijken allerlei initiatieven om de drempel voor minvermogenden te slechten in Nederland niet te slagen. Wellicht omdat niemand de rekening wenst te betalen. Deze uitblijvende initiatieven geeft de museumsector geen sociaal en slim gezicht van een organisatie die politieke resultaten boekt.

Een projectgroep van de Museumvereniging concludeert in 2007 dat de Museumkaart een mooi product is voor de musea. De conclusie is dat zelfs zonder sponsor de financiële basis van de Stichting Museumkaart gezond is.

Bij de prijsstelling speelt dat het belang van de Museumkaart voor het Van Gogh Museum op de bedrijfsvoering relatief kleiner is dan bij een provinciaal museum als De Lakenhal, Centraal Museum of Groninger Museum. Door het hoge percentage buitenlandse bezoekers zonder Museumkaart kan het van Gogh Museum de toeslag op de Museumkaart laag houden. Neem de proef op de som en bezoek het Van Gogh Museum op een drukke zomerse dag. De rij voor de binnenlandse kassa voor Museum- en ook ICOM-kaarthouders bedraagt dan een fractie van de buitenlandse rij.

De ongelijkheid in toeslagen werkt verwarrend voor bezoekers. Waarbij het ontbreken van niet-strikt museale instellingen als de Rotterdamse Kunsthal bij het gebruik van de Museumkaart een nieuwe verwarring oplevert voor degenen die niet precies begrijpen wat een museum is. Maar da’s een ander onderwerp.

Oorzaak lijkt dat sommige steden hun gemeentelijke musea in achtereenvolgende bezuinigingsrondes flink hebben afgeknepen. Het ergste moet nog komen. Wat de linkse politiek de PVV terecht verwijt, namelijk rancuneus en kinderachtig gedrag jegens de cultuur kan de PVV terecht terugspiegelen. Middelgrote gemeenten als Amersfoort en Gouda slachtofferen hun musea. Da’s hun eigen prioriteit.

Soms zijn voormalige gemeentemusea op afstand gezet en geprivatiseerd onder de afspraak van een meerjarig contract en subsidie. Waarbij collectie en gebouw in handen van de gemeente blijven als drukmiddel. Of ze zijn nog in naam een gemeentemuseum waarvan de directeur direct rapporteert aan de wethouder van Cultuur.

Maar in beide gevallen zijn museumbudgetten afgelopen jaren verminderd of op zijn best bevroren. Dit terwijl allerlei kosten in de culturele sector bovengemiddeld zijn gestegen.

Daarbij komt dat gemeenten met hun vastgoedbezit avonturen aangegaan zijn en dat willen vermarkten. Waar vroeger kostbare en in het centrum gelegen museumgebouwen pro forma op een balans stonden worden ze nu op een semi-zakelijke markt van het gemeentelijk vastgoedbedrijf ingeboekt. Paradox is dat gemeenten graag een volwaardig en prestigieus museumgebouw willen financieren, maar zich steeds minder vast willen leggen voor de exploitatie met een open eind. Vaak een loze exercitie die ermee eindigt dat verhoogde huurpenningen worden kwijtgescholden. Maar het budget schiet wel de lucht in.

Wat rest is een idee van kapitalisering en een mentale druk op het museum om inschikkelijk te zijn om erger te voorkomen. Met een zwaard van Damocles boven de balans. Het museum is in de val gelopen door te veel te groeien in stenen en mensen en is verregaand inflexibel geworden. Het kan niet meer reageren.

Steeds meer ontbreekt het aan sociaal-democratische wethouders met een hart die een idee van permanente educatie in hun politieke agenda hebben staan. Het ideaal van verheffing van het volk kreeg vroeger gestalte in een royale bijdrage aan het gemeentemuseum. Dat idee ontbreekt nu waar sociaal-democratische wethouders nog meer dan liberale bestuurders gestuurd worden door hun visie van het marktdenken.

Structureel heeft Nederland teveel musea en tentoonstellingen. Hoewel er naar mijn idee maar acht musea zijn die op dit moment regelmatig kwaliteit leveren in hun tentoonstellingen (De Pont, Boijmans, Van Gogh Museum, Haags Gemeentemuseum, Mauritshuis, Van Abbe, Rijksmuseum en op het nippertje, het Stedelijk Museum) staat het land overvol met musea en zuigen vele middelmatige en middelgrote musea een deel van de budgetten weg.

Sommige topmusea beconcurreren elkaar of zelfs zichzelf door een ADHD-achtige programmering. De befaamde tentoonstellingsmachine die op hol geslagen is en niet meer te temmen valt ten koste van verdieping van de inhoud, de uitvoering en het ontbreken van nazorg voor een tentoonstelling. Want aan de horizon doemt een nieuwe naam op die door de afdelingen publiciteit en marketing moet worden gelanceerd. Of de naam van de conservator of de museumdirecteur moet helpen vestigen. Maar geen enkel museum kan op straffe van weggezakte aandacht afhaken.

Nederlandse musea draaien internationaal niet meer mee zoals vroeger en hebben in het bruikleenverkeer weinig in te brengen. Modes bepalen de agenda. Enkele jaren terug was de landententoonstelling populair. Wat volgt? Een tentoonstelling uit eigen collectie met een paar bijzondere bruiklenen, ingegeven door eigen schaarse middelen? Beter lijken terughoudendheid, reflectie en een betere onderlinge afstemming tussen musea zodat de kwaliteit opgekrikt kan worden en bezoekers weer op adem kunnen komen.

Projectsubsidies moeten het budget incidenteel en structureel ophogen. Da’s een onmogelijke opgave. Want het beroep op de Mondriaan Stichting, een vermogensfonds als het VSB Fonds -met een gehavend budget door de crisis-, het Prins Bernhard Cultuurfonds, een lokaal fonds als het K.F. Hein Fonds of een bedrijfssponsor -waarbij de banken deels weggevallen zijn door de crisis- is te groot geworden. Over het maecenaat is hetzelfde te zeggen. Ook dat brengt niet de volledige oplossing.

De BankGiroloterij ondersteunt Nederlandse musea structureel, dat wil zeggen langer dan drie jaar. Zo krijgen middelgrote musea als het Utrechtse Centraal Museum, het Nijmeegse Valkhof of het Haarlemse Frans Hals Museum een jaarlijkse bijdrage van € 200.000. Musea die geen sluitende begroting hebben vissen achter het net. Wat de kloof tussen de haves en de have-nots in museumland vergroot.

Een voorzichtige conclusie is dat de museale sector via de sectorale Museumvereniging niet de indruk weet te wekken de deelbelangen van de afzonderlijke deelnemers te kunnen overbruggen. Lastig in een veld waar concurrenten moeten samenwerken. Dat verschil uit zich eerder in de sexy programmering dan in overleg over aankopen, registratie of behoud. Afzonderlijke musea gaat het financieel slecht en ze hangen aan een lijntje. De relatie met de subsidieverstrekkende gemeente is er doorgaans een van afhankelijkheid.

Musea moeten zich herpositioneren en een stapje terugdoen om toekomstig onheil af te wenden. Het zou helpen -al is het intern binnen de museale sector of in een miniconvent- als er een onderscheid kwam tussen musea met een internationale, nationale of regionale uitstraling. Waarbij mogelijkheden gekwantificeerd worden aan de hand van kwantitatieve criteria zodat musea uit zelfbescherming niet overambitieus kunnen worden. Een kwart van de musea kan opgedoekt worden, waarbij in de keuze niet de regionalisering die het CDA voorstaat, maar de kwaliteit de doorslag moet geven.

Dan kunnen zelfs afnemende budgetten beter hun weg vinden en wordt de bezoeker beter dan nu gediend met een evenwichtige en kwalitatieve landelijke agenda. En wie weet lagere toeslagen. Passende titel voor een nota hierover zou kunnen luiden De Nederlandse museumsector: Van Wildgroei naar Win-Win. Dat laatste begrip is echter te verschrikkelijk voor woorden. De oplossing is namelijk niet meer management en consultants met hun turbo-taal, maar juist minder van dat alles. Terug naar de werkvloer van de echte professionals. Da’s de oplossing. Wie maakt dat duidelijk aan de museumsector?

Foto: Missiemuseum Steyl, Limburg