HNI werpt zich op als coördinator van nieuw designmuseum in Amsterdam. De vlucht vooruit als afleiding van eigen problemen

hni

Het Nieuwe Instituut (HNI) in Rotterdam zoekt als afleiding de vlucht naar voren door verbreding. En het kiezen van een nieuwe naam: ‘Museum voor Architectuur, Design en Digitale cultuur’. De reden hiervoor is het ontbreken van eigen scherpte en diepte. Maar of die schijnbewegingen ook maar iets veranderen is de vraag.

Het museum verkeert in crisis en ligt onder vuur. Het kwam afgelopen jaren negatief in de publiciteit wegens belangenverstrengeling waarbij directeur Guus Beumer betrokken was, wilde op de bovenste twee etages een hotel-restaurant beginnen, had onvoldoende toezicht vanuit de Raad van Toezicht, kreeg een negatief advies van de Raad voor Cultuur en overtrad vele malen de Governance Code Cultuur volgens Cultuur+Ondernemen. Architect Kees van der Hoeven die HNI kritisch volgt wijst onder verwijzing naar een artikel in Pi-interieur opnieuw op belangenverstrengeling en het buiten de regels om direct gunnen van ontwerpopdrachten. Hij concludeert: ‘Hoe lang moeten we dat gehannes in Het Nieuwe Instituut nog verdragen?

Als klap op de vuurpijl was er vandaag een bericht in het cultuurblog van De Volkskrant met de titel ‘HNI wil designmuseum in Amsterdam’. HNI zou in Amsterdam een tijdelijk museum willen openen en daar langdurige bruiklenen van andere musea tonen. Genoemd worden het Textielmuseum in Tilburg, het Stedelijk Museum Den Bosch, het Amsterdam Museum en het Wim Crouwel Instituut. Ook Museum Boijmans van Beuningen, het Groninger Museum en natuurlijk het Stedelijk Museum zou HNI ‘aan zich willen binden’. Maar het is voorbarig nieuws omdat het om verkennende gesprekken gaat en nog niets beklonken is. Dit nieuwe HNI in Amsterdam zou  ‘dienen als een vitrine voor de deelnemende musea’. In hedendaagse termen: een pop-up museum.

Deze vlucht vooruit van het HNI roept vooral wantrouwen op. Hoe kan een museum dat zelfs de eigen zaken overduidelijk niet op orde heeft en hoe dan ook een belast verleden met zich meedraagt zonder een nieuwe start te kunnen of willen maken, negatief advies van de Raad voor Cultuur krijgt en waarvan de directie telkens weer beschuldigd wordt van belangenverstrengeling zich opwerpen als coördinator voor andere musea? Dat is volstrekt ongeloofwaardig. HNI is de laatste die deze taak geloofwaardig op zich kan nemen.

Daarbij komt dat hoofd beleid en actualiteit van HNI Floor van Spaendonck in De Volkskrant een merkwaardige opmerking maakt: ‘Het aanleggen en beheren van een vormgevingsarchief behoort niet tot de opdracht van HNI. Bovendien is er behoefte aan één plek die geheel in het teken staat van design.’ Deze medewerker van HNI -dat zich met een nieuwe naam onder meer ‘Museum voor Design’ noemt- zegt dat design bij HNI niet in optimale handen is. Maar er een museum moet komen dat uitsluitend aan design gewijd is. Dat ondermijnt de bestaansreden van HNI dat in Rotterdam drie deelcollecties (Architectuur, Design, Digitale cultuur) huisvest.

Wat musea als Boijmans of het Stedelijk -die HNI ‘aan zich wil binden’- aan moeten met de schijnbewegingen van HNI die bedoeld zijn als afleiding van de eigen problemen en voor het profijtelijk aanboren van nieuwe geldstromen is de vraag. Proefballonnetjes zijn leuk en het is nog leuker als een krant als De Volkskrant zich ertoe leent om ze zonder enige kritische noot op te laten. Maar de Nederlandse museumsector heeft er niets aan. HNI kan als het zichzelf serieus zou nemen nu al prachtige tentoonstellingen over design maken, en bruiklenen bij genoemde musea aanvragen. Zonder zalen leeg te hoeven laten staan. Maar dat laat het na. De vlucht vooruit in de breedte is een brevet van onvermogen van HNI. Hoelang gaat deze doodstrijd nog duren?

Foto: Onlangs gerenoveerd kantoor van HNI, zoals beschreven in artikel in Pi-interieur, november 2016.

Advertentie

Positie Guus Beumer onhoudbaar door onthullingen NRC. Wat was het toezicht waard?

k1

Het is niet langer de vraag of de directeur van Het Nieuwe Instituut (HNI) Guus Beumer aanblijft –zijn Waterloo vindt-, maar wanneer hij door de Raad van Toezicht (RvT) de laan wordt uitgestuurd. In augustus stelde de RvT een onderzoekscommissie in die moet nagaan of het zelf de Governance Code Cultuur correct toegepast had en als toezichthouder alert genoeg was op belangenverstrengeling. Consequentie van het onderzoek kan zijn dat ook de RvT het veld moet ruimen wegens disfunctioneren. En door minister Bussemaker gevraagd wordt schoon schip te maken voor een nieuwe start van allen. Half augustus deed zij in antwoord op een brief van Kees van der Hoeven nog net alsof alles het toezicht voorbeeldig is geweest. Zelfs ‘uiterst zorgvuldig’.

Aanleiding voor het onderzoek was de belangenverstrengeling tussen Beumer en zijn partner Herman Verkerk dat door de architect Kees van der Hoeven op zijn weblog De BOX eind juli in de openbaarheid werd gebracht. Op 1 augustus besteedde dit blog er met een posting aandacht aan. Dankzij Van der Hoeven werd het niet meer stil in de media. Gisteren verscheen in NRC een artikel van Joep Dohmen dat een reconstructie geeft van Beumers dubbelrol als ontvanger en bemiddelaar van kunstsubsidies. Net als bij de kwestie HNI-Herman Verkerk werpt dit uiteindelijk de vraag op hoe het is het gesteld met het toezicht in de kunstsector. Hebben het Mondriaan Fonds en de Stichting BkVB die in 2012 zijn opgegaan in het Mondriaan Fonds zitten slapen?

Van der Hoeven merkt op dat dit niet zonder gevolgen kan blijven: ‘Los van mogelijk vervolgonderzoek heeft Beumer nog wel het een en ander uit te leggen, de onthullende feiten uit het onderzoek van Joep Dohmen kunnen wat ons betreft niet zonder gevolgen blijven.’ Maar wat moeten en vooral: kunnen de gevolgen zijn in een kunstsector die niet bekend staat om de kwaliteit van bestuur. Ook nog eens extra inlevingsvermogen en verbeelding vraagt, maar uiteindelijk weinig sexy is en kracht mist om de beste bestuurders aan te trekken.

Het lijkt een vicieuze cirkel van een kunstsector waarvan de politiek sinds 2010 geestelijk de handen heeft afgetrokken en waarin bovengemiddeld is bezuinigd en het vlees onderhand van de botten is verdwenen. Op enkele topinstituten na die door de overheid uit de wind worden gehouden. Daarbij gaat het ook bij de leden van een RvT om onbezoldigde functies waardoor een normale arbeidsverhouding ontbreekt en het risico van vrijblijvendheid ontstaat. Het kwalijkste is dat in een krimpende subsidiemarkt waarin instellingen moesten sluiten of al enkele jaren met noodmaatregelen tegen het faillissement vechten zo met geld is gesmeten. Dat valt Guus Beumer die nu verdacht worden financieel te hebben geprofiteerd door het omzeilen van regels kwalijk te nemen. Over de toezichthouders die achteraf zeggen niet te hebben geweten wat ze hadden moeten weten rest ongeloof en medelijden. In het toezicht in de kunstsector moet een inhaalslag gemaakt worden.

k2

Foto’s: Tweets van Kees van der Hoeven, 11 september 2015. Zie hier voor bijlagen in NRCQ

Sarah van Sonsbeeck verbeeldt het politieke klimaat

Beeldend kunstenaar Sarah van Sonsbeeck gaat vanaf 13 oktober in de ruimte Het Oog van het Eindhovense Van Abbemuseum het ‘politieke weer’ verbeelden. In een compromismodel. Volgens de toelichting van het museum brengt ze met haar project Informational Weather ‘een provisorisch klimaatsysteem aan waarmee ze de Nederlandse politieke situatie vertaalt in weertypen’. Volgens Van Sonsbeeck kan het in de Nederlandse politiek vriezen of dooien. Ze vindt het politieke klimaat als onberekenbaar aanvoelen.

Uit de veranwoording blijkt dat Van Sonsbeeck verrast is door de recente verkiezingsuitslag. Want behalve de VVD, PvdA, CDA, PVV, SP en D66 ziet ze GroenLinks als een van de zeven grootste partijen. Maar de ChristenUnie behaalde 74.000 stemmen meer. Van Sonsbeeck bedeelt elk van de grootste partijen een eigen weerselement toe, geïnspireerd op de partijfilosofie. ‘Zij leidt de verhoudingen tussen de partijen iedere week af van peilingen en berichtgeving in de media. Een actueel weerbericht, met pictogrammen die Van Sonsbeeck speciaal hiervoor ontwierp, wordt opgehangen in het museum’. Hoe het werkt is nu nog lastig voor te stellen, dat moet blijken uit de praktijk. Maar een strenge winter voor kunst en samenleving ligt in het verschiet.

Het Van Abbemuseum engageert zich met haar directeur Charles Esche politiek. In 2006 kreeg het de Stimuleringsprijs Culturele Diversiteit voor musea van moderne kunst van de Mondriaan Stichting voor de tentoonstelling Be(coming) Dutch. Een bedrag van 500.000 euro. Zes jaar later meldt de Mondriaan Stichting dat binnenkort een evaluatie volgt. Sarah van Sonsbeeck won eerder dit jaar de door het museum en de Stichting Niemeijer Fonds ingestelde Theodora Niemeijer prijs voor jonge vrouwelijke kunstenaars. Deze stimuleringsprijs dient om de achterstand van vrouwelijke kunstenaars in museale collecties en tentoonstellingen in te lopen. De tentoonstelling Informational Weather maakt deel uit van de prijs. 

Beeldende weerkunde kent meerdere verschijningsvormen. Sarah van Sonsbeeck simuleert het weer vanuit de werking van de politiek. Andersom kan ook. Zo baseerde Harmen Brethouwer zich voor zijn serie Delft Waves op het door de TU Delft in samenwerking met Rijkswaterstaat ontwikkelde computermodel SWAN. Kunstenaars proberen de werkelijkheid in modellen te vangen. In de hoop ons inzicht te helpen vergroten.

Foto 1: Sarah van Sonsbeeck, Iconen Informational Weather, 2012

Foto 2: Harmen Brethouwer, ‘Composition with SWAN (simulating waves nearshore) – Apocalipse‘ (wind: NW – 315° / waves: height 17 m, velocity 50 m/s) 2004, 100 x 100 cm, uv ink on forex, ed. 3; ontwikkeld in samenwerkig met het Hydrodynamisch Laboratorium in Delft

Hervorming museumsector gevraagd

Hoe komen entreeprijzen van musea tot stand? Met wat moet je het vergelijken? Is een museum een volledig culturele bestemming of een samengaan van evenement en cultuur? Valt het te vergelijken met een bioscoopkaartje, de toegang van een voetbalwedstrijd, een bibliotheekpas, de entree voor de Efteling of een gratis Studium Generale lezing bij de Universiteit? Is een rendez-vous van twee uur met Van Doesburg hetzelfde als twee uur oogcontact met Kirsten Dunst?

Duidelijk is dat de museumsector niet tot eenduidigheid komt in de prijsstelling. Waar een toeslag van € 2,50 voor de Nachten van Van Gogh redelijk lijkt, komt € 6,00 toeslag voor Van Doesburg in de Leidse Lakenhal buitensporig over. Minder kwaliteit, minder naam, minder museum, maar toch een tweemaal zo hoge toeslag? Alsof een kaartje voor een voetbalwedstrijd in het stadion van VVV of RKC tweemaal zo duur is als Ajax in de Arena.

Hoewel op plaatselijk niveau voor pashouders of doelgroepen regelingen bestaan voor gratis toegang ontbreekt er in Nederland een overkoepelende regeling. Zo weten Fransen op woensdag gratis hun musea te vinden en heeft de Franse president Sarkozy de toegang tot de staatsmusea voor jeugdigen onder de 25 jaar gratis gemaakt. Ook andere groepen als werklozen en mensen die op de bijstand aangewezen zijn hebben gratis toegang. Sociaal beleid stroomt de musea binnen.

Terwijl inkomsten uit de verkoop van toegangsbiljetten doorgaans ondergeschikt zijn, lijken allerlei initiatieven om de drempel voor minvermogenden te slechten in Nederland niet te slagen. Wellicht omdat niemand de rekening wenst te betalen. Deze uitblijvende initiatieven geeft de museumsector geen sociaal en slim gezicht van een organisatie die politieke resultaten boekt.

Een projectgroep van de Museumvereniging concludeert in 2007 dat de Museumkaart een mooi product is voor de musea. De conclusie is dat zelfs zonder sponsor de financiële basis van de Stichting Museumkaart gezond is.

Bij de prijsstelling speelt dat het belang van de Museumkaart voor het Van Gogh Museum op de bedrijfsvoering relatief kleiner is dan bij een provinciaal museum als De Lakenhal, Centraal Museum of Groninger Museum. Door het hoge percentage buitenlandse bezoekers zonder Museumkaart kan het van Gogh Museum de toeslag op de Museumkaart laag houden. Neem de proef op de som en bezoek het Van Gogh Museum op een drukke zomerse dag. De rij voor de binnenlandse kassa voor Museum- en ook ICOM-kaarthouders bedraagt dan een fractie van de buitenlandse rij.

De ongelijkheid in toeslagen werkt verwarrend voor bezoekers. Waarbij het ontbreken van niet-strikt museale instellingen als de Rotterdamse Kunsthal bij het gebruik van de Museumkaart een nieuwe verwarring oplevert voor degenen die niet precies begrijpen wat een museum is. Maar da’s een ander onderwerp.

Oorzaak lijkt dat sommige steden hun gemeentelijke musea in achtereenvolgende bezuinigingsrondes flink hebben afgeknepen. Het ergste moet nog komen. Wat de linkse politiek de PVV terecht verwijt, namelijk rancuneus en kinderachtig gedrag jegens de cultuur kan de PVV terecht terugspiegelen. Middelgrote gemeenten als Amersfoort en Gouda slachtofferen hun musea. Da’s hun eigen prioriteit.

Soms zijn voormalige gemeentemusea op afstand gezet en geprivatiseerd onder de afspraak van een meerjarig contract en subsidie. Waarbij collectie en gebouw in handen van de gemeente blijven als drukmiddel. Of ze zijn nog in naam een gemeentemuseum waarvan de directeur direct rapporteert aan de wethouder van Cultuur.

Maar in beide gevallen zijn museumbudgetten afgelopen jaren verminderd of op zijn best bevroren. Dit terwijl allerlei kosten in de culturele sector bovengemiddeld zijn gestegen.

Daarbij komt dat gemeenten met hun vastgoedbezit avonturen aangegaan zijn en dat willen vermarkten. Waar vroeger kostbare en in het centrum gelegen museumgebouwen pro forma op een balans stonden worden ze nu op een semi-zakelijke markt van het gemeentelijk vastgoedbedrijf ingeboekt. Paradox is dat gemeenten graag een volwaardig en prestigieus museumgebouw willen financieren, maar zich steeds minder vast willen leggen voor de exploitatie met een open eind. Vaak een loze exercitie die ermee eindigt dat verhoogde huurpenningen worden kwijtgescholden. Maar het budget schiet wel de lucht in.

Wat rest is een idee van kapitalisering en een mentale druk op het museum om inschikkelijk te zijn om erger te voorkomen. Met een zwaard van Damocles boven de balans. Het museum is in de val gelopen door te veel te groeien in stenen en mensen en is verregaand inflexibel geworden. Het kan niet meer reageren.

Steeds meer ontbreekt sociaal-democratische wethouders met een hart die een idee van permanente educatie in hun politieke agenda hebben staan. Het ideaal van verheffing van het volk kreeg vroeger gestalte in een royale bijdrage aan het gemeentemuseum. Dat idee ontbreekt nu waar sociaal-democratische wethouders nog meer dan liberale bestuurders gestuurd worden door hun visie van het marktdenken.

Structureel heeft Nederland teveel musea en tentoonstellingen. Hoewel er naar mijn idee maar acht musea zijn die op dit moment regelmatig kwaliteit leveren in hun tentoonstellingen (De Pont, Boijmans, Van Gogh Museum, Haags Gemeentemuseum, Mauritshuis, Van Abbe, Rijksmuseum en op het nippertje, het Stedelijk Museum) staat het land overvol met musea en zuigen vele middelmatige en middelgrote musea een deel van de budgetten weg.

Sommige topmusea beconcurreren elkaar of zelfs zichzelf door een ADHD-achtige programmering. De befaamde tentoonstellingsmachine die op hol geslagen is en niet meer te temmen valt ten koste van verdieping van de inhoud, de uitvoering en het ontbreken van nazorg voor een tentoonstelling. Want aan de horizon doemt een nieuwe naam op die door de afdelingen publiciteit en marketing moet worden gelanceerd. Of de naam van de conservator of de museumdirecteur moet helpen vestigen. Maar geen enkel museum kan op straffe van weggezakte aandacht afhaken.

Nederlandse musea draaien internationaal niet meer mee zoals vroeger en hebben in het bruikleenverkeer weinig in te brengen. Modes bepalen de agenda. Enkele jaren terug was de landententoonstelling populair. Wat volgt? Een tentoonstelling uit eigen collectie met een paar bijzondere bruiklenen, ingegeven door eigen schaarse middelen? Beter lijken terughoudendheid, reflectie en een betere onderlinge afstemming tussen musea zodat de kwaliteit opgekrikt kan worden en bezoekers weer op adem kunnen komen.

Projectsubsidies moeten het budget incidenteel en structureel ophogen. Da’s een onmogelijke opgave. Want het beroep op de Mondriaan Stichting, een vermogensfonds als het VSB Fonds -met een gehavend budget door de crisis-, het Prins Bernhard Cultuurfonds, een lokaal fonds als het K.F. Hein Fonds of een bedrijfssponsor -waarbij de banken deels weggevallen zijn door de crisis- is te groot geworden. Over het maecenaat is hetzelfde te zeggen. Ook dat brengt niet de volledige oplossing.

De BankGiroloterij ondersteunt Nederlandse musea structureel, dat wil zeggen langer dan drie jaar. Zo krijgen middelgrote musea als het Utrechtse Centraal Museum, het Nijmeegse Valkhof of het Haarlemse Frans Hals Museum een jaarlijkse bijdrage van € 200.000. Musea die geen sluitende begroting hebben vissen achter het net. Wat de kloof tussen de haves en de have-nots in museumland vergroot.

Een voorzichtige conclusie is dat de museale sector via de sectorale Museumvereniging niet de indruk weet te wekken de deelbelangen van de afzonderlijke deelnemers te kunnen overbruggen. Lastig in een veld waar concurrenten moeten samenwerken. Dat verschil uit zich eerder in de sexy programmering dan in overleg over aankopen, registratie of behoud. Afzonderlijke musea gaat het financieel slecht en ze hangen aan een lijntje. De relatie met de subsidieverstrekkende gemeente is er doorgaans een van afhankelijkheid.

Musea moeten zich herpositioneren en een stapje terugdoen om toekomstig onheil af te wenden. Het zou helpen -al is het intern binnen de museale sector of in een miniconvent- als er een onderscheid kwam tussen musea met een internationale, nationale of regionale uitstraling. Waarbij mogelijkheden gekwantificeerd worden aan de hand van kwantitatieve criteria zodat musea uit zelfbescherming niet overambitieus kunnen worden. Een kwart van de musea kan opgedoekt worden, waarbij in de keuze niet de regionalisering die het CDA voorstaat, maar de kwaliteit de doorslag moet geven.

Dan kunnen zelfs afnemende budgetten beter hun weg vinden en wordt de bezoeker beter dan nu gediend met een evenwichtige en kwalitatieve landelijke agenda. En wie weet lagere toeslagen. Passende titel voor een nota hierover zou kunnen luiden De Nederlandse museumsector: Van Wildgroei naar Win-Win. Dat laatste begrip is echter te verschrikkelijk voor woorden. De oplossing is namelijk niet meer management en consultants met hun turbo-taal, maar juist minder van dat alles. Terug naar de werkvloer van de echte professionals. Da’s de oplossing. Wie maakt dat duidelijk aan de museumsector?

Foto: Missiemuseum Steyl, Limburg