
Ruiterstandbeelden of standbeelden van heersers en staatslieden vertegenwoordigen de zittende macht. Het is voorspelbaar dat ze omvergeworpen worden als de macht in andere handen komt.
Het is een wetmatigheid dat de symbolen van de macht als eerste aangepakt worden bij een opstand. Weinig is aanschouwelijker om de machtsoverdracht te symboliseren. Behalve wellicht een ander gezicht, een ander logo en een ander geluid in de televisiestudio.
In de Sovjet-Unie en het Oostblok waren het na 1990 de standbeelden van Lenin, Stalin, Marx, Engels en nationale communisten die het moesten bezuren. In Bagdad werd in 2003 Saddam Hussein van zijn sokkel op het Fidos Plein getrokken. De beelden gingen de wereld over.
In de VS zijn het de ruiterstandbeelden van Zuidelijke generaals in het Zuiden die voor controverse zorgen tussen Democraten en Republikeinen. Ze vormen de ideale focus voor voor- en tegenstanders om zich politiek te uiten. Wereldwijd worden sinds enkele jaren standbeelden ontmanteld van heersers die hun positie, aanzien en kapitaal verdienden met de slavenhandel.
Uiteraard moeten de standbeelden die omvergeworpen worden aan twee voorwaarden voldoen om in het zicht van de opstandelingen te komen. Ze moeten in de openbare ruimte, liefst op een belangrijk plein zichtbaar zijn en actuele politieke betekenis hebben. Het is weinig zinvol om een Romeins ruiterbeeld van keizer Marcus Aurelius uit 175 na Christus dat staat opgesteld in een museum van zijn sokkel te duwen.
In 1958 had het in Irak blijkbaar zin om het ruiterstandbeeld van de Britse generaal Stanley Maude omver te werpen. Deze bevelhebber van de troepen in toenmalig Mesopotamië nam na het uiteenvallen van het Ottomaanse Rijk in 1917 Bagdad in. In 1923 kreeg hij zijn standbeeld dat heerschappij en kracht moest uitstralen. En door de pronkzieke hoogdravendheid automatisch tegenkrachten opriep. Maude was voor plaatsing al in november 1917 aan cholera overleden.

De opstand van 1958 die Irak uiteindelijk in links vaarwater deed belanden zette de monarchie opzij die ervan verdacht werd zich te laten ringeloren door de Europese landen. Bij het verdrag van Sevrès (1920) was er geen plek voor koning Faisal die met de Entente tegen de Duitsers en de Turken had gevochten en teleurgesteld als troostprijs in 1921 de Iraakse troon mocht bezetten. Maar de geest van generaal Maude bleef over hem en Irak heersen. Enfin, in 1963 werd het bewind van 1958 weer omvergeworpen, en in 1968 het bewind van 1963. Etc.

De logica is dat standbeelden van heersers worden opgericht om ze omver te werpen omdat ze als focus iets representeren dat na verloop van tijd zoveel weerzin gaat oproepen dat het onhoudbaar is. De les voor een land lijkt dat het dit soort standbeelden die glorie en overheersing uitstralen beter niet kan hebben omdat ze een extra doelwit en motivatie zijn, naast de normale onberekenbaarheid van politieke ontwikkelingen, die de wisselvalligheid stimuleert.