De Franse schrijver en activist Michel Onfray besteedt in zijn rubriek Autodafés (‘Boekverbranding’) voor het gematigd rechtse Le Point aandacht aan Simon Leys die hij als een groot auteur en vrije en onafhankelijke geest beschouwt.
Van de Belgische diplomaat, sinoloog en auteur Simon Leys (pseudoniem van Pierre Ryckmans) hoorde ik lang geleden voor het eerst. In NRC besteedde Rudy Kousbroek er aandacht aan. Hij schreef het voorwoord bij de Nederlandse vertaling van Leys’ boek Ombres Chinoises. Dat verscheen in 1976 als Chinese Schimmen.
Leys prikte niet alleen met opsomming van feiten de fabeltjes over het succes van het maoïsme door, wat in zijn ogen een mislukking was, maar viel ook de meelopers in het Westen aan die Mao bewierookten. Dat was in de tijd van de Vietnamoorlog toen in linkse kringen de VS niet populair waren. Leys’ verdienste was dat hij Mao’s Culturele revolutie (1966-1976) ontmaskerde.
Van de weeromstuit sloeg dat door in het verheerlijken van de Volksrepubliek China of de Sovjet-Unie. Het idee toen was dat het fascisme verwerpelijk was, maar het communisme niet. Dat werd juist als tegenwicht tegen het fascisme gezien en was daarom ondanks de aantoonbare fouten noodzakelijk. Achteraf bleek dat een onjuiste redenering, maar toentertijd waren het maar weinigen die het publiekelijk tegen de geharnaste linkse intellectuelen op durfden nemen. Hun macht in wetenschap, media en politiek was groot.
In 1975 vergoelijkte de toenmalige voorzitter van de PvdA Ien van den Heuvel na een bezoek aan de DDR het bewind ervan. De eeuwige oprichter van partijen Jan Nagel verklaarde bij terugkomst de Berlijnse Muur als historisch juist. Van den Heuvel en Nagel kwamen daardoor in conflict met partijleider Joop den Uyl en de Duitse SPD. Dat was de sfeer van die jaren in linkse kringen die nu nog nauwelijks valt voor te stellen.
Er waren in de eerste helft van de jaren 1970 twee polemieken die in Nederlandse kranten werden uitgevochten en waar vele gezaghebbende wetenschappers, schrijvers en journalisten bij betrokken waren en hun volle gewicht in legden: de affaire Weinreb en het China-debat met Leys. Vriendschappen en carrières gingen eraan kapot. Die debatten werden tamelijk centraal gevoerd omdat sociale media ontbraken en de televisie nog in de kinderschoenen stond.
De felheid kon worden verklaard door de verwerking van de Tweede Wereldoorlog die 25 jaar na het einde ervan pas goed op gang kwam en de Koude Oorlog waardoor de wereld grofweg in twee blokken was verdeeld die elkaar op leven en dood bestreden. Door de op scherp staande kernbommen kon elke ontsporing grote gevolgen hebben. De claim op slachtofferschap was de overeenkomst die de twee affaires verbond.
Onfray memoreert dat geprobeerd werd Leys onschadelijk te maken door hem een vriend van het kapitaal te noemen die door de CIA werd gesteund. Voor nuancering tussen links en rechts was tijdens de Koude Oorlog weinig plaats. De Franse liberale socioloog en journalist Raymond Aron was ook zo iemand die niet in een links of rechts hokje paste. Net als Leys moest hij niks van het communisme hebben. Twee denkers die met realisme en verstand niet de mode volgden en zich vastklonken aan een ideologie, maar in vrijheid hun eigen weg zochten.
Onvermijdelijk in zo’n Franse rubriek is dat er openstaande rekeningen vereffend moeten worden met levende en niet-levende auteurs. De verwijzing naar namen als Sollers, Barthes, Kristeva of André Glucksmann geeft aan dat wat in Nederland voor velen verre geschiedenis is in Frankrijk nog deel van de hedendaagse realiteit is. Al is het tussen intellectuelen onderling. In het Nederlandse publieke debat worden namen als Wertheim, Kousbroek, Renate Rubinstein of Martin van Amerongen op z’n best nog vaag herkend. Dat is jammer, want er valt veel af te leiden uit het denken van grote voorgangers. Zeker als het om een grote geest als Simon Leys gaat.