Ik ga naar ArtOnPaper en wat neem ik mee?

Abrecht Genin, Himmelsleiter, 1999, ets op handgemaakt Japans papier, 50 x 60 cm. Op de website van ArtOnPaperAmsterdam 2023 bij Galerie Horst Dietrich.

I. Gisteren was ik op de opening van de kunstbeurs ArtOnPaperAmsterdam in de gashouder van de Westergas. Een opvallend rond gebouw met een hoge koepel. Een interessante beurs met 50 binnenlandse en buitenlandse galerieën die werken op papier en werken van papier tonen.

Slechts een kritische kanttekening voor de opbouw van de beurs. De selectie was door de inzet van externe curatoren beter dan op vergelijkbare beurzen als de KunstRAI, maar organisatie ONK had de routing onoverzichtelijk gemaakt. Dat kwam vooral door de buitenste ring en de doorgang in het midden die breed uitwaaierde. Wellicht kan ONK behalve de selectie volgende keer ook de routing uitbesteden. Dat komt de kwaliteit zeker ten goede.

Zo’n opening is een kwestie van kijken en praten. Het is een geïsoleerde wereld. Naast de gashouder was in het Westerpark de kermis in volle gang. Daar waren na onregelmatigheden op de Osdorp kermis in oktober 2022 meer veiligheidsmaatregelen getroffen met bewaking, detectiepoortjes en hoge hekken dan op de beurs. Je zou het omgekeerde verwachten.

Corinne von Lebusa, Ich hänge hier nur rum, 2019, tekening, waterverf, lak op karton, ingelijst, 40 x 30 cm. Op de website van ArtOnPaperAmsterdam 2023 bij Galerie Jarmuschek + Partner.

II. Twee gescheiden werelden naast elkaar die elkaar niet raken. Dat is in een notendop het knelpunt van de kunst- en museumsector. Deze sectoren vinden niet alleen onvoldoende aansluiting bij de samenleving, maar bewegen in de richting van een eigen parallelle wereld.

Nu moet men dat tegelijk relativeren want niets kan én hoeft een volledige representatie van de samenleving te zijn. Ook een kunstbeurs niet. De een gaat naar een kerkdienst, de ander naar een voetbalwedstrijd, miljonairsfair, popconcert of kermis, maar niemand doet dat allemaal.

Er is een verschil tussen een private kunstbeurs en met publiek geld gefinancierde niet-particuliere musea. De laatsten hebben een publieke taak, eerstgenoemde niet. Maar ze hangen samen door overlappingen. De publieke opinie die op afstand staat, kan dat vaak niet onderscheiden.

Carien Vugts, Untitled (Witte kwikstaart), 2023, papier, potlood en kleurpotlood, 39,5 x 45 x 1,5 cm. Op de website van ArtOnPaperAmsterdam 2023 bij Galerie Sanaa.

III. De redenen voor de Alleingang van de museumsector zijn talrijk. Het debat over diversiteit is te eenzijdig op etniciteit gericht en bereikt het omgekeerde van wat het beoogt. Hoewel het de vraag is of musea zich echt willen openen of ze slechts lippendienst bewijzen aan een politiek die dat halfslachtig eist. Vervolgens gaan musea halfslachtig aan de slag. Net kosmetisch genoeg om de politiek te behagen, maar niet voldoende genoeg om zich werkelijk te openen voor de samenleving.

Zo wordt door musea niet gezien dat het verschil in sociaaleconomische status aan de basis ligt van de segregatie, die niet alleen niet overbrugd wordt, maar door musea in stand wordt gehouden. Dat zou wat het aspect van (re)presentatie van musea betreft pleiten voor sluiting van alle musea. Hun collecties kunnen dan losgekoppeld worden om centraal bewaard te worden. Sluiting is wellicht een radicaal antwoord, maar wel een logische uitkomst van een problematiek die onoplosbaar lijkt.

Het recente rapport Eigentijdse Ongelijkheid van het SCP constateert een verschil in cultureel kapitaal tussen sociale klassen. Deze structurele ongelijkheid is hardnekkig en heeft grote gevolgen. De oplossing begint in het onderwijs, maar lijkt op dit moment dood te lopen in een gesloten museumsector.

Het is het misverstand om dat te kwalificeren als ‘wit bastion‘. Dat is een schijnconclusie. Daar gaat het niet om. Het gaat vooral om het gebrekkige sociale en culturele kapitaal van mensen aan de onderkant van de samenleving. Mensen met een sociaaleconomische én dientengevolge sociaalculturele achterstand.

Himmelsbach, Paper Monument Portret nr. 46 ed. 1_5, 2022, Hahnemühle-papier en inkt, 70 x 50 cm. Op de website van ArtOnPaperAmsterdam 2023 bij Galerie Helder.

IV. Dat zijn dus de soort gesprekken en overwegingen die op zo’n kunstbeurs circuleren. Dat is een combinatie van zelfverloochening, benaderingswijze, ideologie, wensdenken, hoop op een egalitaire samenleving en opereren in een reservaat. Er wordt volop nagedacht voorbij de handel van het moment of de kick om een mooi kunstwerk te zien. Dat is het stilstaan bij het stilstaan van de kunst- en vooral de museumsector.

Advertentie

Kermis in Parijs (1898)

Henri Evenepoel, Scène de rue (la baraque des lutteurs), Fête aux Invalides (Paris), mei 1898. Collectie:
Institut royal du Patrimoine artistique (België).

Een straattoneel van de worsteltent op een Parijse kermis in 1898. Er gebeurt weinig. Worstelaars kijken naar het publiek en het publiek kijkt terug. Kinderen staan vooraan en volwassenen achteraan. Er lijkt vooralsnog geen sprake van een voorstelling. Dit is een dood moment.

Reclame komt ook voor op deze kermis. In het mini-reuzenrad op onderstaande foto adverteert Kneipp (‘Addition Café‘). Het lijkt niet zozeer de nu nog steeds bekende therapeutische gezondheidsproducten van de Beierse priester Sébastien Kneipp aan te bevelen die in 1891 in Frankrijk werden geïntroduceerd. Maar wel moutkoffie. Een multinational in wording.

Eugène Atget, Fête Foraine des Invalides, 7ème arrondissement, Paris. Collectie: Musée Carnavalet, Parijs.

Die werd als gezonder dan koffie van cafeïne of chicorei beschouwd. Een site zegt: ‘Deze gekiende en gebrande haver, die koffie vervangt, gaat terug op Sebastian Kneip (1821-1897), een Duitse pastoor van Beierse nationaliteit, die een “Wasserheilmethode” of genezing door koud water propageerde.’ Malt Kneipp adverteerde met de slogan ‘Gezonder en goedkoper’.

Publiciteitsmateriaal van het café Malt Kneipp in Parijs. Tevens hoofdkantoor van de Franse l’Association Kneipp.

De luchtballon van toen die als het ware de gondel van het mini-reuzenrad in de lucht houdt werd in de 20ste eeuw het vliegtuig of de ruimtecapsule. Zo is de kermis van 1898 een afspiegeling van de toenmalige samenleving. Uiteraard. Tussen sterke mannen en gezondheid, tussen worstelen en afwachten, tussen …. enfin, dat kan iedereen voor zichzelf invullen. Het aanlokkelijke van deze foto’s is dat er zoveel uit af te leiden valt.

Waren Ierse kermisbezoekers in 1925 echt verontwaardigd toen ze merkten dat het weesmeisje van de goocheltruc niet echt doorgezaagd werd?

Het bijschrift bij deze foto is opmerkelijk: ‘Goocheltrucs. “De truc van het doorgezaagde weesmeisje” in Waterford, Ierland 1925. Verontwaardigde kermisbezoekers die de befaamde goocheltruc kwamen zien en de tent afbraken, toen ze merkten dat de juffrouw niet echt doorgezaagd werd. Foto: De oplossing is dat de dame haar benen intrekt in het rechterdeel van de kist, en de assistent een paar namaak onderbenen daarvoor in de plaats legt.

De suggestie van de toelichting is dat Ierse kermisbezoekers in 1925 dachten en zelfs eisten dat het weesmeisje echt doorgezaagd werd. De arme juffrouw. Dat kan niet waar zijn. Zo bloederig kunnen Ierse kermisbezoekers niet zijn. Ze begrijpen best dat de voorraad aan weesmeisjes snel op is als de arme meisjes telkens echt doorgezaagd worden. Want dat overleven ze niet.

Overigens is niet ondubbelzinnig duidelijk dat de kermisbezoekers de tent afbraken vanwege de goocheltruc. Wellicht was er een andere reden. Zoals drank en de drang om eens lekker te knokken.

Het kan best zijn dat de Ierse kermisbezoekers verontwaardigd waren omdat ze vonden dat de truc niet goed uitgevoerd werd en ze te duidelijk zagen dat het nep was. Ze kregen geen waar voor hun geld. Wie een goocheltruc doorziet als nep voelt zich bekocht. Dat doorbreekt het raadsel en het mysterie van iets dat men niet begrijpt, en als toeschouwer ook liever niet echt wil begrijpen.

Kermis in Nottingham (1950)

Edgar, Lloyd, Goose Fair, Forest, Nottingham, jaren 1950. Collectie: Beeldarchief Picture Nottingham.

Wat is er makkelijker dan kermis om even uit de realiteit te treden? Nou ja, uit de realiteit van het alledaagse dat ingewisseld wordt voor de veilige rariteit van volksvermaak op een plein. Het leuke eraan is dat het volk zich vermengt. En onder elkaar zichzelf vergeet. Iedereen gaat er in op. Zo is de opzet.

Feest is het vieren van een herinnering. Of het herinneren van een viering. Hoe dan ook hangen feest, viering en herinnering samen. Herinnering aan de viering wordt het aandenken dat in plaats van het feest komt. De vreugde van toen wordt omgezet in herinnering. En behouden.

Ach, wat een uitleg om iets als kermis op te pimpen met dure woorden. Dat heeft het helemaal niet nodig. Het lijkt wel sociologie die gewichtige uitspraken over de menselijke samenleving verkoopt als wetenschap. Dat is geen kennis, dat is buiten kennis.

De twee foto’s van het Engelse Nottingham dateren vermoedelijk uit de jaren 1950. Het is avond, de lichten zijn aan. Het zijn beelden van de oktoberkermis, de Goose Fair die zou dateren van vóór 1541. Dat is wat je traditie noemt. Echter niet meer op de markt, maar op het Forest recreatieterrein.

De man op de bovenste foto kijkt naar de fotograaf. Naar Edgar Lloyd. We weten toevallig hoe hij heet. Goed dat de vrouw (is het zijn echtgenote?) net bukt om te zorgen voor een kind in een wagentje. De mensen gaan gekleed in jassen die loodzwaar tonen. Stugge stoffen. Gezichten hebben moeite om de vreugde uit te stralen die verwacht wordt. Hoe komt dat? Is dat de roemrijke Engelse onverschilligheid of onverstoorbaarheid?

Het ziet er allemaal netjes, maar armoedig uit. In het kraam op de onderste foto kunnen klokken, lampen of dekens gewonnen worden. In de winter is het koud in de huizen die slecht verwarmd kunnen worden. Maar nog even niet. Nu is het nog feest. Onderkoeld, in alle ernst.

Edgar Lloyd, Goose Fair, Forest, Nottingham, jaren 1950. Collectie: Beeldarchief Picture Nottingham.

Prinses Nouma Hawa was in Utrecht in 1902

Op deze foto uit 1902 van Johannes Anthonius Moesman (1959-1937) zien we het Utrechtse kermisterrein op het Vredenburg. Hij was de vader van de surrealistische schilder Jopie Moesman. Interessant is de attractie met Prinses Nouma Hawa. Men kon tegen betaling haar de hand schudden. Met terugwerkende kracht is zij een wereldster. Hoewel ze in 1902 vlak voor haar grote doorbraak stond. Wat deed ze in Utrecht? Maar, wacht even, over welke Nouma Hawa gaat het?

Afbeelding van reclamemateriaal van Prinses Nouma Hawa in een artikel dat de identiteit van de twee Nouma-Hawa’s verwisselt.

Nouma Hawa werd in Nederlands publiciteitsmateriaal gepresenteerd als het levende dauwdrupje ofwel ‘de kleinste dame ter wereld’. Bronnen zeggen dat ze rond 1902 door Europa toerde en in het seizoen 1903-1904 toetrad tot de Amerikaanse show van Buffalo Bill. Ze zou tijdens een Europese toernee van Buffalo Bill geworven zijn. Ze stierf in 1909. Haar naam was Mathilda Cajdos (Hongaars: Matilda Gajdoš) en ze was geboren in het toenmalige Transsylvaans-Hongaarse Barót in het Szeklerland dat na de Eerste Wereldoorlog Roemeens werd. Vandaar de misverstanden over haar herkomst.

Foto met Prinses Nouma Hawa, artiestennaam van Matilda Gajdoš in een nieuwsbrief van december 2020 van de Lexden History Group met een item over de Buffalo Bill Wild West Show in het Engelse Colchester in september 1903.

De Zweedse versie van het Wikipedia-item ‘Mathilda Cajdos‘ (1877-1909) laat onderstaande Nouma-Hawa zien die wordt gepresenteerd als de eerste vrouwelijke dompteuse ter wereld. Ze lijkt niet de kleinste dame ter wereld. Dit item is onbetrouwbaar en slaat de plank volledig mis.

Adolph Friedländer (1851-1904) – Ruth Malhotra: Manege frei. Artisten- und Zirkusplakate von Adolph Friedländer. Dortmund 1979; S. 121 Nouma Hawa – La première dompteuse du monde. Farblithographie.

Er lopen blijkbaar twee identiteiten door elkaar heen. Prinses Nouma Hawa die in Transsylvaans Hongarije in 1877 geboren werd als Matilda Gajdoš en de dompteuse die zich Nouma-Hawa noemt. Volgens een Franse bron werd zij in 1845 als dochter van een kleermaker in de Ardèche geboren als Marie Louise Grenier en stierf ze in 1926 aan het Meer van Genève. Het is aannemelijk om te veronderstellen dat de 32 jaar oudere Marie Louise Grenier zich eerder Nouma-Hawa noemde dan Matilda Gajdoš zich prinses Nouma Hawa noemde.

Deze bron zegt terecht dat we de Franse dompteuse niet moeten verwarren met prinses Nouma Hawa die met Buffalo Bill optrad. Maar Dominique Denis gaat ook de fout in als hij zegt dat deze 82-centimeter lange Matilda Gajdoš ‘aan het begin van de 20e eeuw naar Europa is gekomen met de Buffalo Bill-tour’. Het was juist andersom, ze werd in Europa geëngageerd door kolonel William Cody, de echte naam van Buffalo Bill, en ging toen naar de VS waar ze uiteindelijk in 1909 stierf.

Het is lastig om alle feiten correct op een rij te krijgen. Het internet kan een bron van misleiding en napraterij zijn.

Gedachte bij foto ‘Kermis op het Vreeburg Utrecht, Nederland 1914. De moderne lucht-torpedo in volle vaart gekiekt’

Kermis op het Vreeburg Utrecht, Nederland 1914. De moderne lucht-torpedo in volle vaart gekiekt. Collectie: Fotocollectie Het Leven (1906-1941).

Deze foto uit 1914 van persfotograaf Kees (C.J.) Hofker is niet heel bijzonder. Een doorsnee foto van een doorsnee attractie op een kermis. Hier op een centraal plein in Utrecht.

Maar dat lijkt bij nader inzien toch anders te liggen. Of in elk geval suggereert de titel anders. ‘De moderne lucht-torpedo in volle vaart gekiekt‘ doet vermoeden dat hier iets bijzonders te zien is.

Er is altijd iets geks aan de hand met het begrip ‘modern’ omdat het betrekkelijk is. Het wordt achterhaald door de tijd. Modern is nieuwerwets of hedendaags in de eigen tijd, maar als die tijd meer dan 100 jaar achter ons ligt, dan is het hedendaags van toen nu niet hedendaags meer, maar ouderwets.

Toch is ook dat relatief, want met de ogen van toen kunnen we ons best voorstellen wat er toen modern was aan de lucht-torpedo. Zet het af tegen een houten paard of koets en de lucht-torpedo oogt ook nu nog modern.

Vooral als we ons voorstellen wat er in 1914 en later nog aan torpedo’s zouden ontploffen. In de zeeën van de Eerste Wereldoorlog. Want dat was de eerste moderne oorlog die met moderne middelen werd uitgevochten. Inclusief de torpedo.

Een synoniemenwoordenboek geeft de volgende betekenis voor torpedo: ‘sigaarvormig ontplofbaar projectiel, dat onder water gelanceerd wordt‘. Onderstaande foto toont iets anders, maar het idee is duidelijk. De lucht-torpedo was in 1914 actueel en een kanalisatie én tempering van het wapengekletter dat aan het neutrale Nederland voorbij zou gaan. Dat had Kees Hofker goed gezien. Op een gepacificeerd Utrechts plein dat niet toevallig de naam Vredenburg draagt.

Matrosen am Torpedorohr auf einem Torpedoboot (1915-1918). Collectie: Bundesarchiv.

Madam Lillian en de ‘girlie show’. Foto’s van de Rutland Fair, Vermont (1941)

Uit deze foto uit 1941 blijkt niet dat het storm liep bij Madam Lillian in Rutland, Vermont die het verleden, het heden en de toekomst vertelt. Zo staat het op het bord: ‘She tells the past, present & future’. Dat is niet niks. Het sluit mooi aan bij een zinsnede als ‘om je de waarheid te vertellen’. Het betekent eerder zoiets als ‘uitleggen’ dan ‘voorspellen’. Hiermee lijkt Madam Lillian veilig aan de kant van de redelijkheid te blijven. De titel van de foto ‘Fortune teller’, dus ‘waarzegster’ stelt Madam Lillian anders voor dan ze zelf doet. Hoewel het een ingewikkeld spel is omdat ze natuurlijk wel suggereert dat ze de toekomst kan voorspellen. Maar zeggen doet ze het niet met zoveel worden.

Over mensen die Madam Lillian bezoeken moet niet laatdunkend worden gedaan. Ze hebben behoefte aan een verhaal. Daar is niks mis mee. Madam Lillian en haar klanten weten dat het nep is. Het is amusement zoals dat hoort op een kermis.

Bij de attractie Dames, ofwel ‘a “girlie” show’ op dezelfde kermis is het stukken drukker. De meisjes staan op een verhoging en de voornamelijk mannen en jongens kijken tegen de meisjes op. Als het woord mannelijke ‘blik’ (gaze) in 1941 nog niet bestond, dam had het hier uitgevonden kunnen worden. Men kan zich alleen maar afvragen wat er te zien is in de ‘girlie show’. Waar Madam Lillian voor het innerlijk gaat, gaat deze ‘girlie show‘ voor het uiterlijk.

Deze attractie was onderdeel van de ‘World of Mirth Show’ die langs de Oostkust van de VS en Canada heen en weer reisde. Ooit werden de attracties met meer dan 50 treinwagons verplaatst. De Rutland Fair was dan ook meer dan een gewone kermis. Het was freak show, paardenrace, circus, kermisattractie en jaarmarkt ineen.

Fotograaf van deze intrigerende foto’s van de Rutland Fair is Jack Delano. De serie kwam tot stand in het kader van de Farm Security Administration dat het leven op het platteland en steden in de jaren 1935 tot 1944 documenteerde. Dat is niet toevallig de regeerperiode van president Roosevelt die met zijn New Deal project de recessie bestreed en de economie weer op gang probeerde te krijgen. Fotografen legden hierbij vast hoe boeren op gang geholpen werden met overheidsgeld. Later werd de onderwerpkeuze verbreed. Omdat de New Deal mede de opzet had om kunstenaars aan het werk te helpen sneed met deze fotoreportages het mes aan twee kanten.

Over necromantie. Foto van een kermisattractie op de Brusselse Zuidmarkt (1900)

Dood is dood. Of is dat te simpel gedacht? Zo zijn er gelovigen die een godsdienst belijden die zegt dat er een leven na de dood is. Geloven ze dat echt of maar half? In de populaire cultuur is er het aparte genre van de horror met directe lijnen tussen onze wereld en het hiernamaals. Spoken, geesten, demonen, monsters, verschijningen of manifestaties zouden communiceren vanuit de dood. Magiërs, sjamanen, priesters en kunstenaars zijn de bemiddelaars met gene zijde. De stijl van de dood is die van duisternis en schaduw waardoor met minimale effecten maximale effecten kunnen worden bereikt. Er kan maar beter niet te veel gezegd worden zodat er veel te suggereren blijft. De dood is een invuloefening.

De foto toont een attractie op een Brusselse kermis in 1900. Het is een foto uit het archief van de Belgische krant Le Soir die in 2012 werd geplaatst ter gelegenheid van de jaarlijkse kermis bij het Zuidstation. Het wordt gepresenteerd als erfgoed, een getuigenis uit het verleden. Dat heeft bij deze foto een dubbele betekenis.

De attractie waar het om gaat is die van de necromantie. Volgens Wikipediaeen methode van voorspelling waarbij getracht wordt te communiceren met de doden’. Dat ‘trachten’ geeft aan dat het geen gelopen race is dat de communicatie ook werkelijk tot stand komt. Dat is afwachten.

Het artikel in Le Soir zegt het volgende: ‘In 1900 kon op de Brusselse kermis de toekomst worden voorspeld door deze knappe dame die necromantie beoefende, zoals we konden lezen door in te zoomen op de panelen die achter haar hingen: “Het HOOFD laat mensen weten dat de men wenst te weten in ware vriendschap als in interesse.”’

Verder valt in dit artikel een opmerkelijk nostalgisch citaat van de Franse toneelschrijver Ernest Blum uit 1903 te lezen. Hij betreurt dat de oude kermis is verdwenen. De eenvoud is volgens hem verdrongen door luxe en vooruitgang. Maar dit kraam komt voor de ogen van 2020 tamelijk ouderwets over. Daarom lijkt Blums conclusie over de kermis voorbarig: ‘Verdwenen, verzonken in de duisternis van het verleden, gewist onder de ripolinlaag van vergetelheid!’. (Deze vindplaats van ripolin, een vernis die in 1887 door de Nederlander Carl Julius Ferdinand Riep werd ontwikkeld loopt vooruit op de opname ervan in het Franse woordenboek van 1907).

De necromantie is springlevend als daaronder de poging wordt verstaan om met de doden te communiceren. Want wie kent niet de wens om met een overleden vriend of familielid te communiceren? Maar het is een onmogelijke opgave. De meest zekere voorspelling is dat de voorspelling om te communiceren met de doden ten dode is opgeschreven. Als troost hebben we in het niemandsland van de kermis de waarzeggers die half-serieus onze wensen inlossen terwijl we weten dat het niet kan. Dat is het geloof dat mensen parten speelt, maar ook hoop geeft om door grenzen te gaan.

Foto: Verschenen in artikel1900 : baraque foraine à la foire du Midi’ in Le Soir, 13 juli 2012.

Gedachten bij foto ‘Foire du Trône : la fête est finie’ (1933). Kermis als cultuur

Wie herinnert zich als kind niet de opwinding als wagens de stad inrijden voor de jaarlijkse kermis? Ze doken onverwachts op en stonden ineens ’s ochtends vroeg als ingepakte cadeautjes op de markt. Wie voelt nog de droefenis als ze na een week of tien dagen ineens de stad weer hadden verlaten? Even leek het of het feest eeuwig zou zijn. Zoals voor de eendagsvlieg elke dag eeuwig is. Dat was de misrekening. Kermis is cultuur, zo wordt beweerd. Dat wat ons verbindt. Niet alleen met elkaar, maar ook het kind met de volwassene binnen één individu. Dat is geen economische basis voor het bestaan ervan, maar wel een culturele basis. Daar gaat het mank. Kermis is een plaats van geheugen waar de worsteltent waar de plaatselijke gewichtheffer furore mocht vieren, de friemelende muizenstad en de onbegrepen schittering van de attractie met Boheems kristal samenkomen. Onlosmakelijk verbonden met de populaire muziek van de generatie waartoe men behoort. Dat is onbetaalbaar en onschatbaar, maar betaalt niet uit. Kermis is goeddeels herinnering en verlangen naar het verleden. Op die vroegste archeologische herinneringslaag komen later weer andere lagen te liggen. Deze foto van Roger Schall uit 1933 loopt weer vooruit op een van de beginshots van de film Jour de fête uit 1949 van Jacques Tati. Als het feest nog moet beginnen. Vooral de viering van jeugd en onbezorgde horizonloosheid.

Foto 1: Roger Schall, ‘Foire du Trône : la fête est finie’ (Kermisterrein du Trône: het feest is voorbij). Collectie: Musée Carnavalet, Histoire de Paris.

Foto 2: Still uit Jour de Fête (1949) van Jacques Tati.

Attractie op Haagse kermis: Sun-Devils, vermoedelijk 1955-1962

Twee foto’s uit een post van 8 oktober 2019 op de FB-pagina Stichting Kermis-Cultuur. De attractie met de naam ‘Sun-Devils’ verwijst naar exotisme en Afrikaanse maskers en stond op de Haagse kermis. In de kunst lieten de Vijftigers zich inspireren door Afrikaanse volkskunst. Datering ontbreekt, maar het zal waarschijnlijk tweede helft jaren 1950, mogelijk begin jaren 1960 zijn. Dat was de periode dat op de wereldtentoonstelling Expo 1958 in Brussel in het Congolese paviljoen een dorp met ‘inboorlingen’ werd tentoongesteld. Maar de tijdsgeest kantelde en halverwege de Expo liepen ze weg uit de menselijke dierentuin. Maatschappelijk kon het niet meer door de beugel. In 1960 werden 17 voormalige Afrikaanse kolonies zelfstandig. Toen waren op kermissen volop kramen met pseudo-educatief vertier te vinden. In de tijd dat televisie nog aan een opmars moest beginnen. Iedereen kon weten dat het onzin was, zodat de kunst van het bedrog er getetst kon worden.

Moeten we hier achteraf over oordelen? Het cliché van de zwarte man in luipaardvel die op de trommels slaat en de zwarte vrouwen met rieten rok en sambaballen (notabene een Zuid-Amerikaans instrument) brengt nu zichzelf om zeep zonder dat er diepgaand commentaar voor nodig is. Het is nepnieuws voordat het woord in de huidige betekenis werd gebruikt. Of deze attractie een wederzijds complot was tussen kijker en bekekene weten we niet zeker. Dat geeft er de spanning aan. De exploitatie was zichtbaar en was zelfs een belangrijk onderdeel van de bezienswaardigheid. Curiositeit, trekpleister en schaamteloosheid in één. Dat lijkt het grote verschil met nu. Uitbuiting wordt door uitbaters zoveel mogelijk aan het oog onttrokken. Wat is meer oprecht?

Foto’s: Foto’s op de FB-post van 8 oktober 2019 op Stichting Kermis-Cultuur geplaatst door Piet Winkelmolen.