Heeft Nederland ruggengraat om te strijden tegen alcoholisme?

Dit journaal-item van de Franse publieke omroep ORTF uit 1972 stemt tot nadenken over hoeveel ruimte de Nederlandse lokale politiek nu aan de horeca geeft. Het gaat erover dat er te veel bistro’s zijn. Dat zou de strijd tegen het alcoholisme bemoeilijken. Een nieuw prefectureel decreet beoogt, zo stelt de reportage, om de afstand tussen cafés in Parijs te beperken met een minimale afstand van 75 meter. Wie Paris kent weet dat dat nooit doorgevoerd is. Sinds 1955 kent Frankrijk wel de wet Débré die zegt dat er geen bistro’s kunnen worden gevestigd in de buurt van scholen, stadions, ziekenhuizen, kerken, begraafplaatsen en gevangenissen.

Wie in Nederland afgelopen maanden de plannen langs heeft zien komen van gemeenteraden die over elkaar heen buitelden in hun onderhorige bereidheid om de horeca die door COVID-19 in economische problemen is gekomen tegemoet te komen met grote terrassen, beseft hoe economische argumenten het hebben gewonnen van argumenten over volksgezondheid. Dat op zich is nog niet eens zo verwonderlijk in een samenleving die steeds sterker is gericht op behoeftenbevrediging en genotzucht. Dit journaal-item uit 1972 doet beseffen dat in het recente debat over horeca en de uitbreiding van terrassen in binnensteden dat aspect van alcoholisme en volksgezondheid volledig ontbrak. Dat is verwonderlijk. Vooral omdat Nederland met COVID-19 een stevige gezondheidscrisis voor de kiezen kreeg en blijkbaar de economisch gevolgen ervan wegberedeneert door een ander aspect dat de volksgezondheid bedreigt ongeclausuleerd alle ruimte te geven: alcoholisme.

Wat zegt het over de ambitie en intellectuele diepte van D66 dat het zich profileert met een pleidooi voor meer ruimte voor horeca?

Mijn reactie bij de videoMeer ruimte voor Haarlemse horeca terrassen’ van D66 Haarlem van 9 mei 2020:

Oude tijden van Hans van Mierlo en kroegtijger en horeca-ondernemer Hans Gruijters herleven als D66 zich wil profileren met horeca. Dat is weer eens wat anders dan kunst, onderwijs of zorg. Het accent dat D66 op de horeca legt is geen toeval. De partij is ontstaan in het café en heeft meer dan 50 jaar later blijkbaar die band niet verloochend. D66 is weer terug waar het in 1966 begon.

Ook in Utrecht pleitte onlangs een raadslid van D66 voor meer ruimte aan de horeca. Maarten Koning wil om economische redenen van de binnenstad van Utrecht tijdelijk ‘één groot terras’ maken. Alsof er geen andere afwegingen over volksgezondheid, rechten van de binnenstadsbewoners en andere economische activiteiten zijn. In Nijmegen was het D66-raadslid Toon van Gent die pleitte voor een soepele omgang met de regels en voorschriften over buitenterrassen. Een vluchtige zoektocht op internet laat zien dat D66’ers in diverse steden (Gennep, Amstelveen, Voorburg, Lingewaard, Leiden) zich profileren met hun pleidooi voor meer ruimte voor de horeca. Dit is geen toeval. Hier kan niet anders dan een centrale regie vanuit D66 achter zitten. D66-kamerlid Kees Verhoeven pleitte afgelopen week in de publiciteit voor meer ruimte voor de horeca.

D66 mag natuurlijk zelf kiezen waar het zich sterk voor wil maken. Maar het is veelzeggend dat het het zich wil profileren met een pleidooi voor een sterke horeca. Blijkbaar meent D66 hiermee electoraal en publicitair te kunnen scoren. Horeca is een speerpunt voor het huidige D66. Het tekent de ambitie en de intellectuele diepte van het huidige D66.

Omdat D66-minister Van Engelshoven een teleurstelling is voor de kunstsector en een afknapper voor de kunstliefhebbers die op D66 stemden, kan deze politieke manoeuvre van D66 opgevat worden als voorsorteren op een nieuwe functie in het volgende kabinet. D66 claimt nu al het ministerschap voor Horeca. Dan kan het bier weer rijkelijk stromen zoals het dat in 1966 deed.