
Op deze foto’s zien we Nederlandse emigranten die zich na 1911 vestigden in het zuidoosten van de Amerikaanse staat North Carolina. Initiatiefnemer was zakenman, bankier en grootgrondbezitter Hugh MacRae die dat deel van de staat ten noorden van Wilmington wilde ontginnen. Bemiddelaar en initiator voor de Nederlandse kolonisten was schrijver en idealist Frederik van Eeden die in Nederland in 1898 met weinig succes bij Bussum de kolonie Walden had opgezet. De kolonie ging door wanbeheer in 1907 failliet. De Amerikaanse kolonie Van Eden (ook: Van Eeden) was de herkansing.
Dat mislukte om dezelfde redenen als Walden zoals een artikel uit 1998 van Marianne Mooijweer in De Parelduiker concludeert: ‘Waarom ging het mis? Twee kolonisten met een financieel-economische opleiding, die beiden twee jaar in Van Eden woonden, weten de moeilijkheden aan gebrekkig management. Een doelmatig bestuur ter plaatse zou goede cursussen hebben geregeld en korte metten gemaakt met de te individualistische mentaliteit van de immigranten. Het zou snel hebben ingespeeld op misoogsten of afzetproblemen en een gevoel van saamhorigheid hebben geschapen. In zijn autobiografie trok Alvin Johnson dezelfde conclusie, die opmerkelijk goed aansluit bij wat Frederik van Eeden had aangewezen als de oorzaak van de mislukking van Walden en zijn Amerikaanse kolonie. Men kon het socialisme niet overlaten aan de werkers zelf. Coöperatie en zeggenschap waren prachtige idealen, maar het kwam aan op krachtige leiding en efficiënt zakendoen. Zonder winst geen Nieuwe Wereld’.

De Cape Fear melkveehouderij van de familie Swart, genoemd naar de gelijknamige rivier, was niet gelegen in Pender County waar de Eden kolonie was gevestigd, maar iets ten zuiden daarvan in Castle Hayne, New Hanover County. Het bedrijf was tamelijk succesvol. In 1946 ging het over op een andere Nederlandse specialiteit: bloembollen.
Het artikel van Marianne Mooijweer verklaart het verschil tussen de ervaren boeren en de gezinnen die zich in de kolonie vestigden: ‘Bijna twintig gezinnen vestigden zich in het dorp. Het zat ze niet mee. MacRae ondersteunde hen financieel en praktisch, maar kon een fiasco niet voorkomen. Hij verwonderde zich over hun mentaliteit, schreef hij Van Eeden. Hij vond de pioniers nogal egoïstisch en eigenzinnig. Er waren steeds conflicten, er werd kwaadgesproken en als iemand een succesje boekte, was de rest jaloers in plaats van zijn methode ook te proberen. Ze weigerden deskundig advies op te volgen, terwijl ze nooit in het boerenbedrijf hadden gewerkt (de paar ervaren boeren die in Van Eden kwamen kijken, besloten zich elders te vestigen).‘
Valt het de kolonisten kwalijk te nemen dat ze mislukten? Eigenlijk niet. Akkerbouw was niet te doen. De voorwaarden waren slecht. De omschrijving bij de onderste foto zegt (vertaald): ‘Het land werd geplaagd door drainageproblemen, waardoor de kolonisten andere manieren moesten vinden om in hun onderhoud te voorzien. Ze richtten hun aandacht op de melkveehouderij op het land, maar ook dat mislukte. Uiteindelijk verlieten kolonisten in Van Eeden het land voor stedelijke banen‘.
Het naschrift bij de twee mislukte landbouwkolonies van Van Eeden geeft Mooijweer. In 1938 werd het terrein van de voormalige Van Eden kolonie van MacRae opgekocht door de maatschappelijk geëngageerde econoom Alvin S. Johnson die er in 1939 de Alvin Corporation oprichtte. Het diende om Joodse vluchtelingen op te vangen: ‘Op een enkeling na waren het mensen met een stedelijke achtergrond, soms hoogopgeleid en in Duitsland of Oostenrijk onder meer werkzaam geweest in het onderwijs en de groothandel. Er waren ook accountants bij, en een architect. Dikwijls hadden de mannen in een concentratiekamp gezeten en wisten zij na hun vrijlating met behulp van een al eerder geëmigreerd familielid een visum voor Amerika te krijgen‘.
(..) ‘De secretaresse van Johnson, die in 1941 een paar weken in Van Eden woonde, omschreef dit als het gevoel een vis op het droge te zijn: onmachtig en uit zijn element. Dankbaarheid dat hun leven was gespaard en frustratie wegens de omstandigheden op Van Eden streden om de voorrang. De huisjes waren niet zo comfortabel. Malaria dreigde. Soms vraten de koeien van de buren de oogst op. Het gedwongen samendoen met landbouwwerktuigen wekte irritatie. Degenen met auto’s ergerden zich eraan dat zij steeds voor de benzine-kosten opdraaiden als er weer eens iemand mee moest naar de stad. Het advies dat ze kregen, leek hun niet deskundig genoeg. De afwatering liet te wensen over. Het bleek moeilijk goede prijzen voor hun producten te krijgen. Ze trokken het zich aan dat de Amerikaanse boeren uit de omgeving hen uitlachten om hun onwetendheid. Sommigen maakten zich ook zorgen dat het opnieuw op het conto van ‘de joden’ geschreven zou worden als alles mislukte. Er werd geroddeld over medekolonisten, als iemand iets bijzonders kreeg, gaf dat scheve ogen. Het was hard werken met een onzekere toekomst, al boekten de kolonisten die een melkveehouderij waren begonnen redelijk goede resultaten‘.
Dit is een verhaal over goede bedoelingen. Het laatste woord is een kwinkslag uit La Peste van Albert Camus (vertaald): ‘Het kwaad in de wereld komt voort uit onwetendheid, en goede bedoelingen kunnen net zoveel kwaad doen als kwaadaardigheid, als ze niet gepaard gaan met kennis’.