Duyvendak: achterban PVV denkt over emancipatie niet anders dan laagopgeleide Nederlands-Marokkanen. Niet vooruitstrevend

0bf4dd39b7bc0bd5b2fb85fe3e67bd8bb2b0fce477fa4cd5ee54a6673b961abe

Mijn ogen bleven haken op twee zinnen in een essay van de Amsterdamse socioloog Jan Willem Duyvendak in De Groene van 10 maart 2016 dat ook in S&D van de Wiardi Beckman Stichting verschijnt: ‘Bij precieze analyse blijkt dat de achterban van Wilders qua emancipatiegezindheid sterk lijkt op laagopgeleide Nederlands-Marokkanen. Niet heel vooruitstrevend dus’. Hij verwijst hierbij naar het onderzoekAcceptatie van homoseksuelen, biseksuelen en transgenders in Nederland‘ van Lisette Kuyper en Saskia Keuzenkamp.

Duyvendak focust op de vraag welk beeld van Nederland ‘wordt uitgedragen in reactie op dergelijke aanslagen en, breder, in discussies over migranten en asielzoekers.’ Aanleiding voor het essay is een recente publicatie van de Franse demograaf Emmanuel Todd die stelt dat de demonstraties na de terroristische aanslagen van januari 2015 (Charlie Hebdo, kosjere supermarkt) vooral een uiting van islamofobie waren. Duyvendak wijst die claim af en vindt dat Todd de plank mis slaat. Hij ontleent er wel het perspectief aan hoe Nederlanders zichzelf presenteren in reactie op dit soort aanslagen of de instroom van migranten en asielzoekers.

Duyvendak gaat in op drie aspecten die kort samengevat de culturele kwestie vormen: vrouwenrechten, homorechten en de scheiding van kerk en staat. Hij geeft een goed overzicht van recente ontwikkelingen. Nog in 1960 was Nederland een van de meest traditionele landen van Europa op het gebied van gender (man/ vrouw relaties) en (homo)seksualiteit. Deels is dat nog zo, men hoeft maar te kijken naar de in vergelijking met andere Europese landen slechte positie van vrouwen op de arbeidsmarkt. En in de debatten over de scheiding van kerk en vindt Duyvendak de dubbelzinnigheid nog groter dan bij gender en (homo)seksualiteit: ‘Dezelfde partijen die het hardste roepen dat een modern land zich kenmerkt door een volledige scheiding van kerk en staat, stellen tegelijkertijd dat Nederland een joods-christelijke traditie heeft en moet houden. Voorstellen om bijvoorbeeld vrije dagen minder stringent te koppelen aan christelijke feestdagen kunnen op woedende reacties rekenen. Want dan is er plotseling sprake van een aanval op ‘onze cultuur’.’

Uiteindelijk is toch door de verwerking van de verworvenheden van de jaren 1960 een omslag gekomen die Nederland tot een progressief land hebben gemaakt. Vaak is dat een revolutie in woorden geweest die nog niet altijd en overal in de praktijk van de samenleving zijn terug te vinden, maar het onderscheidt volgens Duyvendak Nederland wel van meer traditionele landen als de VS of Frankrijk die nog voor het proces staan dat zich in Nederland al voltrokken heeft. Door de snelheid van de veranderingen kijkt Nederland er dubbelhartig tegenaan. En met enige mate van geheugenverlies. Want die culturele verworvenheden die nu als vanzelfsprekend worden gepresenteerd zijn behalve in progressieve enclaves van D66- en GroenLinks-kiezers nog niet overal ingedaald. Pikant is trouwens dat Duyvendak in het PvdA-huisblad S&D Paul Scheffer te kijk zet als iemand die nog in 2005 in het openbaar ‘demonstratieve homoseksualiteit’ afwees. Wat geeft dat aan?

Maar die zin dus over de achterban van de PVV die niet heel vooruitstrevend is en over emancipatie niet heel anders denkt dan laagopgeleide Nederlands-Marokkanen. Henk en Ingrid denken over culturele kwesties hetzelfde als Achmed en Fatima. Duyvendak constateert dat ze veel gemeen hebben: ‘zowel PVV-stemmers als de laagopgeleiden onder de Nederlands-Marokkanen voelen zich vaak miskend, niet gezien door de politiek; ze wonen in de ‘slechtere wijken’; en ze hebben traditionelere opvattingen.’ Het is niet nieuw wat Jan Willem Duyvendak zegt en het komt niet verrassend, maar het is goed om het opnieuw te beseffen.

Er bestaan theorieën over maatschappelijk kloven: tussen nationalisten en kosmopolieten (wereldoriëntatie), progressieven en conservatieven (culturele waarden), laag- en hoogopgeleiden (ontwikkelingsniveau), individualisme en gemeenschap (burgermaatschappij, zie ook Wiki-lemma Communitarisme) of autochtonen en nieuwkomers (herkomst). Hoe dan ook stelt Duyvendak met zijn essay de claims van het Wij/Zij-denken bij dat mensen eenzijdig probeert te ronselen. De werkelijkheid is genuanceerder en veelzijdiger. Godzijdank. 

Foto: ‘Demonstratie in Amsterdam, provo Hans Tuijnman wordt door enige agenten weggesleept‘, 17 juli 1966. Collectie nationaal Archief. Credits: Joost Efers / Anefo.

Advertentie

Utrechtse wethouder Jongerius zegt af te treden vanwege bestuursstijl. Is het echt?

Thomas_Benjamin_Kennington_-_Orphans

‘Het openlijk mogen twijfelen, de tijd nemen en krijgen om nuances en alternatieven te kunnen afwegen is in mijn ervaring een krachtig middel om te komen tot kwalitatief goede en succesvolle resultaten. Het feit dat dit in de politieke arena niet altijd mogelijk of gewenst is, doorkruist mijn bestuursstijl. Mijn stijl van besturen is gericht op het samen bereiken van concrete resultaten. Dat doe ik als verbinder en bruggenbouwer op zowel inhoud als tussen mensen – organisaties. Investeren in een dialoog met raadsleden, ook die van de oppositie, met inwoners en organisaties in de stad om zo te komen tot breed gedragen oplossingen: dat is mijn stijl.’ Aldus de Utrechtse wethouder Margriet Jongerius (GroenLinks) in haar ontslagbrief aan gemeenteraad en burgemeester. Met in haar portefeuille welzijn, zorg en opvang, wijkgericht werken, participatie en cultuur.

Wat brengt Jongerius tot haar ontslag? Gaat het echt om de politieke spelletjes waarvan ze niet zegt te houden of zijn het concrete dossiers zoals het Muziekpaleis TivoliVredenburg dat kampt met exploitatietekorten en waarover de Utrechtse Rekenkamer op 3 november een vernietigend rapport publiceerde ook van invloed geweest op haar beslissing? Wat klopt er dan volgens Jongerius concreet niet aan de manier van politiek bedrijven in Utrecht die niet zou matchen met haar bestuursstijl vol ‘tijd nemen’, ‘nuances’ en ‘alternatieven’?

Haar achtergrond geeft een verklaring voor haar aftreden. Voordat Jongerius in mei 2014 wethouder werd had ze geen ervaring als politiek bestuurder. Ze is opgeleid als andragoog, een sociale wetenschap die zich bezighoudt met de opvoeding en vorming van volwassenen. Juist in dit vak kwamen de ideeën samen van wat ooit de ‘maakbare samenleving’ heette, zoals Jan Willem Duyvendak betoogt. Volgens hem werd andragologie de nek omgedraaid, niet door het neo-liberalisme van de jaren ’90, maar door ‘de radicale interpretatie van individuele autonomie (op grond van ‘maatschappijkritiek’) door progressieve wetenschappers die andragogische interventies onmogelijk maakten.’ Duyvendak citeert Okko Warmerhoven: ‘Door de andragoog gehanteerde bedenksels omtrent wat goed is voor de client en hoe veranderd moet worden, maken de concrete mens (de client) ondergeschikt aan een denkschema.’ Kortom, andragologie als schijnwerkelijkheid.

Het is kort door de bocht om iemand samen te laten vallen met de genoten opleiding, maar academische vorming bepaalt wel grotendeels iemand denken. Als dat een in diskrediet geraakte studierichting waaruit de kern is verdwenen is wordt het complex. Vorming van mensen (‘Mijn grootste passie is mensen tot hun recht te laten komen. Iedereen heeft kwaliteiten. Ik wil iedereen laten bloeien en zichzelf betekenis zien geven.’) draagt dan het gevaar in zich een bezwering tegen beter weten in of nostalgisch verlangen te worden zonder dat er nog instrumenten voor zijn om dat te realiseren. Het is dus niet zozeer het duale systeem waarin een wethouder opereert als manager die Jongerius lijkt te hebben genekt en die om een zakelijke bestuursstijl vraagt, maar haar achtergrond die haar deed beseffen dat ze midden in de politiek met lege handen stond.

Foto: ‘Orphans’ (1885) van Thomas Kennington.

Antidiscriminatiebureau Art.1 oogt tegenstrijdig

Art.1 is naar eigen zeggen het ‘National Focal Point‘ mensenrechten. Het EU-agentschap voor fundamentele rechten (FRA) heeft dit ‘kenniscentrum discriminatie’ gekozen. Dit betekent dat Art.1 de komende vier jaar het agentschap informatie zal aanleveren over actuele ontwikkelingen op het gebied van mensenrechten in Nederland. Art.1 zegt ‘hét landelijk expertisecentrum op het gebied van het voorkomen en bestrijden van discriminatie op alle gronden’ te zijn. Het pretendeert niet alleen discriminatie te bestrijden, maar zelfs te voorkomen. Zelfs ‘op alle gronden’. Hoe werkt dat in de praktijk?

De proef op de som is de site van Art.1 Bureau Discriminatiezaken Noord-Holland Noord. Dat opent met een definitie van wat discriminatie is: Discriminatie is het ongelijk behandelen van mensen op grond van kenmerken die er niet toe doen, zoals ras of afkomst, godsdienst, geslacht, seksuele diversiteit, handicap, of leeftijd. Discriminatie kan overal voorkomen zoals de arbeidsmarkt, buurt, horeca, reclame, politie, onderwijs, sport en recreatie en privé sfeer.

Kenmerken die er niet toe doen? Wat betekent dat? Wat kan dan nog de bewijsgrond zijn van discriminatie? Moet er zelfs een National Focal Point voor opgetuigd worden met financiering door de EU? Waarom maakt ‘hét landelijk expertisecentrum op het gebied van het voorkomen en bestrijden van discriminatie op alle gronden’ zich druk over discriminatie als kenmerken er niet toe doen? Is de ontkenning door Art.1 NHN van de eigenheid van mensen met hun kenmerken niet de opperste vorm van discriminatie? Ik begrijp er niets van.

De volgende verrassing ligt al op de loer: Niet alleen homo’s worden weggepest. En: Verontwaardigd zijn over het wegpesten van homo’s is hot. We kunnen er veel over lezen in de krant, over hoe erg we het vinden dat mensen met een afwijkende seksuele geaardheid niet zichzelf kunnen zijn en weggepest worden uit hun eigen omgeving. Dat is ook verschrikkelijk. En hetzelfde overkomt ook andere minderheden: (..).

Alsof je zegt ‘Niet alleen AIDS kan dodelijk zijn, maar ziekte A ook‘. Het klinkt onfris. Homo’s krijgen volgens Art.1 veel aandacht. Verontwaardiging over het wegpesten van homo’s is zelfs hot. Art.1 suggereert hiermee dat het pesten van homo’s gerelativeerd kan worden. Maar onderzoek over de werksituatie van homosexuelen toont aan dat het met de discriminatie van homo’s helemaal niet meevalt. Art. 1 baseert zich niet op feiten.

Over godsdienst zegt Art.1: Het is verboden onderscheid te maken naar geloof of levensovertuiging. Mensen moeten vrij zijn te leven naar hun overtuiging. Helemaal mee eens. Bij religieuze instellingen is het meeste winst te halen want sommigen ervan weigeren massaal mensen uit te laten treden die dat wensen. Maar spant Art.1 vervolgens een zaak aan tegen deze religieuze instellingen die mensen opsluiten binnen een godsdienst? Mij schiet geen voorbeeld te binnen dat Art.1 een zaak tegen de Nederlandse islam is begonnen, of heeft voorbereid om te bereiken dat ex-moslims die uit willen treden vrij in hun overtuiging kunnen zijn.

Moeten we Art.1 serieus nemen? Ik zou het graag doen want discriminatie is een serieuze zaak die bestreden dient te worden. Maar is de bestrijding bij Art.1 wel in goede handen? Ik betwijfel het sterk na lezing van de tegenstrijdigheden en de hemelhoge pretentie om discriminatie op alle gronden te bestrijden en zelfs te voorkomen. Ik mis het nodige realisme. Het lijkt raadzaam dat de lokale afdelingen van Art.1 hun eigen creatieve interpretaties van wat discriminatie is en hoe het zich voordoet voortaan inslikken en dat het landelijke hoofdkantoor dat doet met de doelstelling dat het een eind maakt aan alle discriminatie.

Foto: 29 maart 1968, Memphis, Tennessee, VS; ‘US National Guard troops block off Beale Street as Civil Rights marchers pass by on March 29, 1968’; Credits: Bettmann/CORBIS