Sotheby veilde gestolen reliëf Schoonhoven. En was gewaarschuwd

c8400f12-096f-44af-971d-4d40334e6046_570

De NRC meldt dat een van de bij het Venlose museum Van Bommel van Dam gestolen werken op 22 maart van Jan Schoonhoven ‘dit voorjaar‘ op een veiling bij Sotheby’s in Londen is geveild. Als volgens de NRC het voorjaar tot na het begin van de zomer doorloopt dan klopt dit. Reliëf R62-39 uit 1969 werd op 27 juni 2013 geveild. Lot 110 ging voor 182.500 pond onder de hamer. Precies 214.931 euro. De NRC merkt op dat het om een vervalste titel gaat. De oorspronkelijke titel is R62-32. Een bruikleen uit de collectie Manders. In de catalogus zou het werk een kwartslag gedraaid zijn. In maart werd het samen met nog drie werken gestolen. Twee van Schoonhoven en een van Tomas Rajlich. Dat laatste werk is nog niet terecht.

Directeur  Rick Vercauteren van museum Van Bommel van Dam spreekt van ‘de flater van de eeuw’. Des te meer omdat het Art Loss Register Sotheby’s tijdig waarschuwde dat het om gestolen werk ging, aldus de NRC. Maar het veilinghuis zette ondanks dat toch door. Zo wordt gestolen kunst vogelvrij verklaard. En blijft de museumwereld verbijsterd achter. Het heeft het al zo moeilijk om zich afdoende tegen diefstal te beveiligen.

Foto: Jan Schoonhoven, R62-32 ofwel R62-39 volgens de afbeelding op MutualArt.com

Deltaplan gevraagd om Nederlandse musea beter te beveiligen

Schoonhoven_CM120

Vanochtend werden drie werken van Jan Schoonhoven en een van Tomas Rajlich gestolen uit Museum Van Bommel van Dam in Venlo. Ze maakten deel uit van de collectie Manders die voor het eerst in het openbaar te zien was. De voordeur  werd geforceerd. Het afgelopen half jaar waren er ook diefstallen in de Kunsthal, het Catharijne Convent en het Stedelijk Museum Zutphen. Vanwege de negatieve uitstraling houden musea kleinere diefstallen doorgaans buiten de publiciteit. Zodat de schade mogelijk groter is. Museumbeveiliger Ton Cremers merkt op dat criminelen onze musea blijkbaar als ‘soft targets‘ zien. Ze komen betrekkelijk makkelijk binnen. Hij vindt dat het zo niet langer kan. Cremers adviseert over de veiligheid van musea.

Cremers vindt dat musea serieus werk moeten gaan maken van de inbraakwerendheid van de gebouwen, en de vitrines in de gebouwen. Hij merkt op dat niet alle inbraken in musea voorkomen kunnen worden, maar wel dat het mogelijk was geweest om ‘inbraken als in Rotterdam, Zutphen en Venlo te voorkomen, of een diefstal tijdens openingstijd zoals in het Catharijne Convent (via inbraakwerende vitrines).’ Dat kan door stapeling van up-to-date veiligheidsmaatregelen die een vertragend en ontregelend effect hebben op dieven. Zoals ultrasoon geluid, stroboscopisch licht, mist of gewoon de ouderwetse rolluiken achter ramen en deuren.

Beveiliging kent een waterbed-effect. De sector die zijn zaakjes het minst op orde heeft loopt grotere kans om slachtoffer van criminaliteit te worden. Als de juwelier, het benzinestation of de sigarenboer zich beter beveiligen, dan heeft dat gevolgen voor de museumsector. Beveiliging is deels een kwestie van geld omdat investeringen in het verhogen van de inbraakwerendheid van gebouwen niet voor niets gaat. Maar het is deels ook een kwestie van verkeerde maatregelen en nalatigheid. Zoals het vertrouwen op camerabewaking die de inbraakwerendheid ’s nachts niet kan vervangen. Hoe meer diefstallen de publiciteit halen, hoe meer het beeld bevestigd wordt dat musea slechts beveiligd zijn. Grotere musea uitgezonderd. Dat beeld lokt weer actie uit.

In het bij de tijd brengen van de beveiliging van musea wacht een taak voor de museumvereniging NMV en de overheid. De NMV kan de bewustwording van het museumpersoneel over de beveiliging verhogen en adviezen verstrekken. Zoals de overheid verantwoordelijkheid nam door een idemniteitsregeling die kunst collectief verzekert, kan het een deltaplan voor de beveiliging ontwikkelen. Waarom geen collectieve aanpak die de beveiliging van de musea in kaart brengt, gevolgd door een reparatie ervan? Voorlopig kan volstaan worden met reparatie van de zwakste plekken. Het gaat niet zozeer om de waarde van de collectie, maar om het imago. De geloofwaardigheid van de museumsector staat op het spel. Bruikleengevers zien dat gebeuren.

Foto: Jan Schoonhoven, Sterren (1968). Collectie Manders. Een van de op 22 maart 2013 gestolen werken uit Museum Bommel van Dam in Venlo. 

Tussenbalans van het debat over Nijmegen en kunstveilingen

Consensus zie ik in de discussie over de Nijmeegse kunstveiling en het cultuurbeleid. Ondanks meningsverschillen die altijd bestaan. Allerlei soorten kunstenaars, niet-kunstenaars, personen werkzaam in de kunstsector en kunst-theoretici kunnen en mogen daarover meepraten. Geen enkele categorie heeft het laatste woord. Dat er voor degenen die er hun brood mee verdienen meer op het spel staat ligt voor de hand. Daarom past begrip dat kunstenaars zich hartstochtelijk en gedreven weren.

Minder is zeker onvoldoende in een politiek klimaat dat voor cultuur minachting toont. En wat uiteindelijk nog moeilijker verteerbaar is, de functie van kunst in onze samenleving niet erkent. Consensus ontstaat niet uit de kunstenaars tegen de rest. De consensus ontstaat door degenen die kunst als een onmisbare vormende en aanscherpende waarde in het leven zien. En de rest die dat weigert te zien of tot wie het besef van dit onderscheid niet eens doordringt. Trouwens een teken dat in het onderwijs nog heel wat te winnen valt.

Consensus bestaat dat een gemeente als Nijmegen de cultuur in de marge heeft gedrongen. Als Utrechter denk ik met weemoed terug aan sociaal-democratische cultuurwethouders als Pot en Van der Linden die nog maar 30 jaar geleden cultuur vanzelfsprekende dekking gaven vanuit het idee van verheffing van de eigen stadsbewoners. En dat gold voor vele steden met allerlei wethouders. Het idee is geenszins versleten, maar telt niet meer. Het type betrokken wethouders is ingewisseld voor managers die de politiek als loopbaan zien.

In Nijmegen komen de ontwikkelingen samen. Geen partij heeft nog een hart voor cultuur. Wethouders zijn inwisselbare procesmanagers die denken in procedures, planning en contracten. Hun ambtenaren opereren binnen kaders die de cultuur niet langer serieus nemen. Zij zien kunstenaars niet als burgers die mede de samenleving vormen. Gevolg van een en ander is dat de cultuur geen politieke steun meer heeft en wegspoelt als een zandkasteel op het strand bij springvloed. Waarbij camera’s geweigerd worden om het te openbaren.

Dat alles was de reden dat ik deze discussie opstartte over de kunstveilingen. Elementen zoals ik die hier schets zijn op dit blog herhaaldelijk in verschillende gedaanten gepasseerd. Aarzelend en zoekend, soms plots met enig inzicht. Mijn gesprek met Paul Klemann afgelopen zondag in de ruimte van zijn Tielse atelier annex galerie was een moment dat me de aanleiding gaf om bovengenoemde elementen te actualiseren.

Welnu, deze posting lijkt een actuele focus te bieden. Daar ben ik blij mee. In de vele reacties vormen die van de kunstminnenden de overgrote meerderheid. Feit dat vele beeldende kunstenaars de moeite nemen om hun gedachten te formuleren is positief en vind ik belangrijk. Maar naast hun betrokkenheid en liefde voor hun vak proef ik ook onzekerheid. Niet eens zozeer over hun eigen beroepspraktijk, maar meer over de talentontwikkeling. Over de afnemende maatschappelijke en politieke status van kunst. Over de collega’s die hun atelier al ontruimd hebben. Kortom, over het vervolg. Hoe gaat het verder met ons allen?

Deze veelheid aan aspecten is de breedte die nodig is. Het gaat over kunst en kunstenaars en over alles dat niet genoemd kan worden. Je kunt van kunstenaars zeggen wat je wilt, maar hartstochtelijk en gedreven zijn ze. Soms schieten woorden tekort waar beelden spreken. Of een zaal vol werk van Jan Schoonhoven dat idee nou tempert of juist aanwakkert. Ongrijpbaarheid is goed en hoeft niet altijd verklaard te worden.

De 19de eeuw is voorbij en de kunstenaar is geen priester meer. Soms kun je dagdromen dat die gedateerde scheidslijnen verkieselijker zijn dan de hedendaagse vaagheid waarachter openbaar bestuur en ambtenarij zich verschuilen. Ze zijn niet tegen te spreken omdat ze hun machtspositie hebben opgebouwd door wegduiken en ontlopen van verantwoordelijkheden. De tijd lijkt aangebroken dat het preciseren en vergroten van tegenstellingen te verkiezen valt boven de nieuwe gelijkheid. Tegen dat laatste is iedereen machteloos.

Foto: Nijmeegse kunstveiling van start, 2011