Eenzijdige mening over diversiteit in de kunst van Aspha Bijnaar roept weerstand op

Schermafbeelding van deel blogpostl’art pour l’art: koloniale visie?‘ van Ted van Lieshout op zijn blog, 28 mei 2023.

Beeldend kunstenaar en schrijver Ted van Lieshout besteedt in zijn blogpostl’art pour l’art: koloniale visie?‘ van 28 mei 2023 aandacht aan uitspraken van Aspha Bijnaar. Zij is directeur van de Stichting Musea Bekennen Kleur dat een maatschappelijk platform is om ‘institutioneel racisme en alle andere vormen van discriminatie‘ binnen erfgoedinstellingen aan de kaak te stellen.

Van Lieshout maakt gehakt van Bijnaars denkbeelden. Hij reageert op een uitspraak van Bijnaar in VPRO-Gids 21 van 2023 in het artikel ‘De kunst van diversiteit‘ dat gaat over de uitzending op 30 mei 2023 op NPO2 van Sarah Vos’ documentaire ‘White Balls on Walls‘. Die trouwens met eenderde is ingekort. Aspha Bijnaar, en journalist en tentoonstellingsmaker Hans den Hartog Jager geven erin hun mening over het Stedelijk Museum en de diversiteit in de museumsector.

Den Hartog Jager stelt zich redelijk genuanceerd op. In een opinie-artikel in NRC van 15 februari 2023 reageerde hij op een artikel van Jan Christiaan Braun van zo’n twee weken daarvoor en deed ongenuanceerde uitspraken over Braun en kunstenaar Jan Dibbets die ‘hun macht niet uit handen willen geven‘. Nu laat hij een ander geluid horen.

De polemiek ging over de omgang met diversiteit en inclusie bij het Stedelijk Museum waar Sarah Vos’ documentaire voeding aan gaf. Zeker naast Bijnaars uitspraken toont Den Hartog Jager zich een wonder van nuance en begrip. Hij zegt: ‘Maar ik vind niet dat musea moeten ingrijpen en initiatieven voor een betere wereld op de agenda moeten zetten. Kunst moet juist ontregelen en vragen stellen‘. Daar denkt Bijnaar anders over. Zij ziet kunst als onderdeel van een maatschappelijk proces in het streven naar een betere wereld.

Schermafbeelding van deel artikel ‘De kunst van diversiteit‘ in de VPRO-Gids 21, 27 mei tot en met 2 juni 2023 (voor abonnees).

Bijnaar onthult haar blik op kunst als ze zegt dat kunst moet verbinden. Dat is een merkwaardig standpunt. Zij verwart kunst met cultuur. Cultuur verbindt, maar kunst niet. Maar ook cultuur ‘moet‘ niet verbinden, maar verbindt per definitie. Als Bijnaar met kunst musea bedoelt die wel een culturele rol hebben, dan moet ze dat zeggen. Maar dat zegt ze niet. Bijnaar zorgt voor onduidelijkheid in haar gebrek aan nuance en haar ondermaatse omschrijving van en opvatting over begrippen in de kunst.

Moeten‘ van wie trouwens? Verplicht Bijnaar kunstenaars om te verbinden? Wat is dan nog de zelfbeschikking van kunstenaars als Bijnaar ze inlijft in haar politieke programma? Bijnaar maakt van kunstenaars karikaturen, ofwel vehikels van maatschappelijke verandering zoals ze die graag ziet. Wat zij aanzwengelt is geen debat meer over diversiteit, maar over de functie van kunst.

In zijn blogpost gaat Van Lieshout in op dat standpunt van Bijnaar als hij zegt: ‘In het interview is iemand aan het woord die aangeeft niet in mensen te denken, maar in systemen. Ik vraag me af of zo iemand zich kan thuisvoelen in de kunsten, want kunst is bij uitstek de uitingsvorm van individuele mensen, die over het algemeen zich op creatieve wijze bloot geven, kwetsbaar zijn en proberen om kunst te maken omwille van de schoonheid of de betekenis ervan.‘ 

Het lijkt er sterk op dat Bijnaar niet begrijpt wat de functie van kunst en de rol van de kunstenaar is. Die laatsten zijn volgens haar niet zozeer vrijbuiters, maar politiek correcte ambtenaren in dienst van haar ‘vooruitgang’. Met zo’n ondergeschikte rol zullen weinig kunstenaars gelukkig zijn. Wat niet wil zeggen dat ze niet streven naar een gelijke wereld, maar als Bijnaar haar marsroute verplicht oplegt aan kunstenaars, dan lijkt dat averechts te werken.

Er is meer dan Bijnaars zwart-wit denken tussen l’art pour l’art en promotie van kolonialisme. We kunnen het Aspha Bijnaar niet kwalijk nemen dat ze niet weet waarover ze praat. Ze is sociologe en geen kunstenaar of kunsthistoricus. Maar ze manifesteert zich wel in het debat over musea en kunst.

Bijnaar zet in met grof denken om maatschappelijke veranderingen teweeg te brengen. Politiek kan dat tot op zekere hoogte werken. Bijnaar leert ons dat het debat over identiteit net als religie een makkelijk en lui instrument kan zijn. Haar beweringen zijn grenzeloos en altijd waar omdat ze nergens zijn te checken. Bijnaar kan straffeloos van alles beweren. En wat nog erger is, ermee zet ze musea onder druk die onzeker zijn en zich ongemakkelijk voelen in het debat over diversiteit. Zonder dat die musea nog zelf na kunnen denken over wat ze zelf willen.

Bijnaar verwijst in de VPRO-Gids ook naar de Code Diversiteit & Inclusie (2019) in de culturele sector. Ze zegt daarover: ‘Gelukkig hebben musea zich te houden aan de Code Diversiteit en Inclusie.’ Dat is zo, maar die Code is breder dan etniciteit of huidskleur. Bijnaar trekt de Code naar zich toe en maakt er een karikatuur van door te suggereren dat de Code alleen over etniciteit en huidskleur gaat. Dat is niet zo. De Code gaat ook over gender, beperking, seksuele oriëntatie, religie, sociaaleconomische status, opleidingsniveau en leeftijd. Bijnaar vernauwt het debat over diversiteit en brengt met haar lobbyen de uitvoering ervan in gevaar. Bijnaar is een storende factor in een evenwichtige uitvoering van de Code.

Schermafbeelding van deel paragraaf ‘Diversiteit’ in de Code Diversiteit & Inclusie in de culturele sector (2019).

Met haar politiek activisme vervuilt Bijnaar het debat over kunst. Hopelijk roept het zwart-wit denken van Bijnaar op enig moment een serieus antwoord op. Daar is het tijd voor. Haar lobbyen mag dan haar manier van emancipatie zijn en ook de niche voor haar carrière, maar maatschappelijke achterstelling moet breder opgevat worden dan wat Bijnaar ervan maakt. Haar lobbyen is legitiem, maar ook niet meer dan dat. Wat ze zegt moet niet verward worden met het streven naar diversiteit voor allen en het wegwerken van alle verschillen van achterstelling.

Wat nodig is dat het debat over diversiteit in kunst en musea op een hoger peil wordt gebracht. Ook de polemiek van Braun-Den Hartog Jager en anderen over het Stedelijk Museum is te smal en zit te eenzijdig vast op de zwart-wit tegenstelling.

De route voor de toekomst? Afscheid van zwart-wit denken richting nuancerende grijstinten. Hoe saai en kleurloos die op het eerste gezicht ook ogen en politiek verre van sexy lijken, maar dat is de weg. Het activisme van Bijnaar is input voor het debat over diversiteit, maar het is eenzijdig. Bijnaar wil kunst ondergeschikt maken aan haar politieke streven. Dan houdt kunst op kunst te zijn.

Pontzen laat gaten vallen in zijn betoog over modernisme, Christiaan Braun en het Stedelijk Museum

Schermafbeelding van deel artikelWaarom ‘moraalridders en fatsoensrakkers’ in musea soms hard nodig zijn‘ van Rutger Pontzen in de Volkskrant, 17 mei 2023.

Kunstredacteur Rutger Pontzen en de Volkskrant waarin hij schrijft voeden bij velen de impressie van knorrigheid. Niet kritisch, maar nurks. Dat is een houding waar Pontzen en de Volkskrant mee worden geassocieerd. Als dat gecombineerd wordt met makkelijk populisme, dan wordt dat voor velen onuitstaanbaar.

In het opinie-artikelWaarom ‘moraalridders en fatsoensrakkers’ in musea soms hard nodig zijn‘ van 17 mei 2023 bevestigt Pontzen deze indruk. Hij waagt zich in het identiteitsdebat over het Stedelijk Museum. Dat tot nu toe vooral in NRC gevoerd werd. De meeste deelnemers eraan hebben vooral zichzelf te kijk gezet. Het debat kent weinig winnaars. Pontzen onttrekt zich niet aan de neergaande spiraal.

Pontzens taalgebruik valt op. Met negatieve bewoordingen schildert hij degenen af met wie hij zegt het niet eens te zijn. Jan Christiaan Braun ‘raast‘ en met Jan Dibbets is hij volgens Pontzen ‘de Statler en Waldorf van de beeldende kunst‘. Het lijkt er sterk op dat Pontzen zijn eigen mopperen op anderen projecteert.

Schermafbeelding van deel artikelWaarom ‘moraalridders en fatsoensrakkers’ in musea soms hard nodig zijn‘ van Rutger Pontzen in de Volkskrant, 17 mei 2023.

Pontzen weerlegt niet de kritiek van Christiaan Braun over de inmenging van de Amsterdamse politiek in het inhoudelijke beleid van het Stedelijk. Hij stemt in met de kritiek van Christiaan Braun, maar maakt dan ineens een sprongetje als hij zegt: ‘dat de politiek zich daar nu wél mee bemoeit ligt ook aan de musea zelf‘. Niemand ontkent dat. Pontzten presenteert een cliché als nieuwe ingeving.

Het merkwaardige is dus dat Pontzen het uiteindelijk met Dibbets en Christiaan Braun eens is als hij zegt: ‘(..) dat de politiek zich daar nu wél mee bemoeit ligt ook aan de musea zelf. Veel musea voor moderne en hedendaagse kunst pretendeerden avant-gardistisch te zijn, met een vooruitziende blik op wat komen gaat en op wat moet gaan gebeuren. Maar wat is de afgelopen twintig jaar gebleken: ze hebben zitten suffen.

Dat komt neer op wat Christiaan Braun zegt in zijn opinie-artikel van 29 januari 2023 over het Stedelijk Museum dat dit debat revitaliseerde. Namelijk ‘Dit staaltje van inhoudelijke inmenging in het museumbeleid door de gemeente en het voor het blok zetten van het museum met toepassing van keiharde chantage‘ wil zeggen dat het Stedelijk zich door de lokale politiek de kaas van het brood laat eten.

Dat begon trouwens al vóór het directoraat van Wolfs toen bestuurders als Rijkman Groenink, Alexander Ribbink en Rob Defares in samenspraak met onder meer de toenmalige directeuren Ann Goldstein en Beatrix Ruf opteerden voor een avant-gardistische agenda. Eigenlijk was het nog schrijnender omdat ze de banden met de kunsthandel vermengden met hun functie. Het Stedelijk was een verdienmodel geworden voor bestuurders. Op die basis én beeldvorming moet Wolfs bouwen.

Pontzen heeft veel woorden nodig, en vermengt van alles met alles, maar weet ermee het gat in zijn betoog niet te dichten. Dat gat bestaat eruit dat de recente kritiek van Christiaan Braun en Dibbets op het Stedelijk niet zozeer kritiek op inclusiviteit in musea is, maar kritiek op het functioneren van het museum en directeur Wolfs die zich door de politiek laat sturen en buiten-artistieke overwegingen te sterk laat meewegen. Pontzen maakt het breed en verliest zo de focus van dit debat over identiteitspolitiek in musea uit het oog.

Pontzen maakt een karikatuur van Christiaan Braun en Dibbets, en uiteindelijk vooral van zichzelf. Het ontbreekt hem niet aan zelfkennis als hij zich schaart in ‘een relatief klein clubje witte, mannelijke, westerse, academisch gevormde smaakmakers‘. Maar dat toegeven is nog geen aflaat waarmee hij wegkomt. Hij legt zichzelf een spreekverbod op om vervolgens niet meer te stoppen met praten.

Pontzen bedoelt het ongetwijfeld goed, maar door zijn zure toon en springerig betoog zit hij zijn eigen opinie in de weg. Vraag die hij zou moeten beantwoorden is wat de beste aanpak is om op een organische en niet modieus-politieke wijze inclusiviteit en diversiteit binnen het Stedelijk te vergroten. Waarbij de directie zelf over het eigen inhoudelijke beleid beschikt om dat te realiseren. Dat is de interessante vraag waarmee dit debat over identiteit verder komt en niet in boosheid achterom kijkt.

Jan Hoek pleit voor outsiders in het Stedelijk en meent de kwestie identiteitspolitiek ermee op te lossen

Antonio Ligabue, autoritratto con cavalletto (zelfportret met schildersezel).

I. Kunstenaar Jan Hoek houdt in het opinie-artikelOok ‘outsiders’ verdienen een plek in het Stedelijk‘ van 7 april 2023 in NRC een verdienstelijk pleidooi voor ‘outsiders‘ in het Stedelijk Museum. Ofwel kunstenaars met een beperking. Dat is actueel vanwege de claim van directeur Rein Wolfs om het museum ‘inclusiever‘ te maken. Dat gaat over identiteitspolitiek.

Dat outsiders een plek in musea verdienen is niks nieuws. Dat wordt al beweerd sinds Jean Dubuffet in 1947 en een hele reeks curatoren daarna een lans braken voor het tonen van outsiderkunst of art brut in een museale setting. Denk ook aan het werk van de in 1965 gestorven Italiaanse schilder Antonio Ligabue met een stichting die zich bezighoudt met de nalatenschap van zijn werk.

Hoek meent dat Wolfs in zijn opvatting van ‘inclusiviteit‘ niet breed genoeg kijkt, hoewel Wolfs in een openbaar gesprek in De Balie in februari 2023 volgens Hoek zei te gaan voor ‘algemene verbreding‘. Dat laatste is een voornemen en het eerste een constatering van wat Wolfs nu nalaat. Het verwijt van velen aan Wolfs is dat hij niet verder kijkt dan een zwart-wit tweedeling. Hoek hangt zijn verwijt aan Wolfs op aan het ontbreken van outsiderkunst in het Stedelijk.

Het lijkt er sterk op dat Hoek in het terecht constateren van de blinde vlek van Wolfs evenmin breed genoeg kijkt om het te smalle perspectief van Wolfs te duiden. Wolfs en Hoek gaan niet voor een integrale oplossing. Hoek laat in zijn opinie steken vallen. Ik beperk me tot de twee belangrijkste.

Schermafbeelding van deel artikelOok ‘outsiders’ verdienen een plek in het Stedelijk‘ van Jan Hoek in NRC, 7 april 2023.

II. Het eerste is dat Hoek het debat in NRC over het Stedelijk Museum onvolledig en niet correct samenvat. Hij doelt met de twee critici waarschijnlijk op Jan Christiaan Braun die het debat opende en Anna Tilroe, maar vergeet gemakshalve het stuk van zijn collega-kunstenaar Michael Tedja die de opinie van Kade-directeur Robbert Roos frontaal aanviel die zich met columnist en tentoonstellingsmaker Hans den Hartog Jager achter het beleid van Wolfs schaarde. Of het beleid dat Wolfs voor de gemeente Amsterdam uitvoert.

Hoeks constatering is onjuist dat Christiaan Braun, Tilroe en Tedja die ieder totaal verschillende accenten plaatsen menen dat het Stedelijk is veranderd in een Wokemuseum en dat er nu nooit meer goede kunst wordt getoond. Dat heeft Hoek verkeerd begrepen en vat hij onjuist samen.

Christiaan Braun vindt het ongewenst dat het Stedelijk bestuurlijk wordt beperkt door het Amsterdamse gemeentebestuur dat eisen stelt die van invloed zijn op het beleid. Tilroe meent dat Wolfs en zijn team hun lot in eigen handen moeten nemen en zelfbewuster moeten handelen. Tedja neemt als Nederlandse kunstenaar met Surinaamse roots afstand van dat zwart-wit denken waar Wolfs mee wordt geassocieerd. Hij wenst zich door Roos of Den Hartog Jager niet in een apart vakje te laten zetten.

Schermafbeelding van deel artikelOok ‘outsiders’ verdienen een plek in het Stedelijk‘ van Jan Hoek in NRC, 7 april 2023.

III. Het tweede is dat Hoek meent dat meer aandacht voor outsiderkunst de oplossing voor het probleem van identiteitspolitiek waar het Stedelijk en Wolfs mee worstelen dichterbij brengt. Dat is een misvatting en onderschatting van de vele raakvlakken en belangen van identiteitspolitiek.

Identiteitspolitiek in musea is een gelaagd en gepolitiseerd onderwerp dat door het tonen van outsiderkunst niet wordt opgelost. Verder zijn er nog veel meer achterstanden en verschillen die in musea weggewerkt moeten worden in het aankoop-, personeels- en programmeringsbeleid.

Ze worden expliciet genoemd in de Code Diversiteit & Inclusie (april 2021) die in de kunstsector worden toegepast. Afgelopen week liet voorzitter Kristel Baele van de Raad voor Cultuur in NRC weten dat vanaf 2025 de toepassing van deze en andere codes strikter en minder vrijblijvend zullen worden beoordeeld: ‘Alle soorten diversiteit, niet verengd tot kleur’.

Op p.6 worden de verschillen genoemd die weggewerkt moeten worden: De code is van origine gericht op culturele diversiteit. Daarnaast geeft de code ruimte aan meer vormen van verschil, zoals gender, beperking, seksuele oriëntatie, religie, sociaaleconomische status, opleidingsniveau en leeftijd‘.

Er zijn twee jaren verloren gegaan in de juiste toepassing van de Code Diversiteit & Inclusie. In 2022 besteedde ik in een commentaar aandacht aan het onvoldoende toezicht op de ‘brede toepassing’ ervan.

Met meer aandacht voor outsiderkunst zijn andere achterstanden nog niet gecorrigeerd. Hoewel er raakvlakken en dwarsverbanden tussen de verschillen zijn. Ik pleitte er in een commentaar van februari 2021 voor om social-economische status leidend te laten zijn in de Code:

Want het lijkt er sterk op dat hoogopgeleide kunstjournalisten en kunstbobo’s zich meer kunnen identificeren met buitenlandse, zwarte kunstenaars die doorgaans ook een goede opleiding hebben en uit de hogere middenklasse afkomstig zijn, dan met witte, Nederlandse kunstenaars met een sociaal-economische achterstandspositie, weinig netwerk en gebrekkige sociale vaardigheden. Het is de vraag of deze kunstjournalisten en kunstbobo’s hun eigen gebrekkige blik beseffen of dat ze die juist bewust in stand houden. Wat is trouwens kwalijker?

Les données de I’instant, September 8, 1977 Artwork by Jean Dubuffet © ADAGP, Paris and DACS, London 2017.

IV. Het debat over identiteitspolitiek in de kunstsector en bij het Stedelijk Museum in het bijzonder is niet makkelijk. Juist omdat betrokkenen bedoelingen en eisen verhullen en die anders zijn dan ze op het eerste gezicht lijken.

Nodig is een integrale aanpak waar Kristel Baele voor pleit. De analyse is er, nu de uitvoering en het toezicht erop nog. Als de overheid voldoende toezicht op de toepassing van de Code weet te organiseren, dan is dat een stevige stap richting betere representatie in de kunstsector. Deeloplossingen, zoals een pleidooi voor outsiderkunst zijn verdienstelijk, maar blijven hangen in de sfeer van ‘preken voor eigen parochie‘.

Het merkwaardige is dat de overheid al twee jaar geleden een goed raamwerk heeft neergezet om verschillen van culturele diversiteit te overbruggen. Overigens zonder voldoende middelen voor goed toezicht. Mede vanwege de afweging hoe dwang en zelfbeschikking samenhangen.

Door de kaping van de identiteitspolitiek en de dominantie van de zwart-wit tweedeling heeft dat tot vertraging geleid van een evenwichtige toepassing van de Code Diversiteit & Inclusie. Het heeft museumdirecties onzeker gemaakt en op het verkeerde been gezet. De episode Wolfs is daar een gevolg van. Hoewel men zich ook mag afvragen wat de eisen aan een museumdirectie zijn aangaande politieke antenne, soevereiniteit en intellectuele standvastigheid.

Nu lijken voorwaarden én politieke wil aanwezig om de valse start in april 2021 van de Code te corrigeren. Ofschoon de vraag is of de museumsector daar mentaal aan toe is. Als dit bij herhaling benadrukt wordt, dan moet brede emancipatie in de museumsector ooit opgaan in vrijmaking. Zodat door goede toepassing de Code overbodig wordt. En voegt de cynicus toe, ook ettelijke musea opgedoekt kunnen worden.

Debat over Stedelijk moet breder en niet blijven hangen in geïsoleerde aspecten

Schermafbeelding van deel opinie-artikel ‘Het is juist dapper dat het Stedelijk Museum eindelijk kunstenaars van kleur een platform wil bieden‘ van Robbert Roos in NRC, 8 maart 2023.

Robbert Roos heeft een ingezonden stuk in NRC geplaatst over de kwestie Stedelijk Museum. Hij meent dat het dapper is van het Stedelijk Museum dat het eindelijk kunstenaars van kleur een platform wil bieden.

Roos verwijt deelnemers aan de discussie, zoals Jan Christiaan Braun, Hans den Hartog Jager en Anna Tilroe dat ze met dedain over elkaar praten. Daarmee pretendeert hij boven de discussie te staan. Deze personen zullen overigens verbaasd zijn om elkaar hier samen te vinden. 

Roos’ suggestie is dat hij aan het gekissebis ontstijgt, een evenwichtiger standpunt inneemt en zich onthoudt van persoonlijke aanvallen. Maakt hij dat waar?

Hoe aardig klinkt Roos’ opmerking over Tilroe dat zij Marcel Pinas ‘achteloos’ wegzet als slechts een vriendje van Charl Landvreugd? Is dat dedain jegens Tilroe? Roos expliciteert trouwens wat Tilroe niet zegt. Dus wie maakt hier de aanval op personen zichtbaar?

Roos heeft het over de kleurenblindheid van musea. Het onderwerp van representatie waar heel Nederland over lijkt te praten. Dat wat in eeuwen in de samenleving scheefgegroeid is wordt nu gecorrigeerd. De vraag is niet of de noodzaak daartoe bestaat, maar hoe dat moet gebeuren. Dat is een geleidelijk proces, dan nog maar kortelings begonnen is. Dat heeft tijd nodig, maar de richting ervan is duidelijk: betere representatie.

Tegen een andere representatie keren Tilroe en Christiaan Braun zich niet. Integendeel, Hans den Hartog Jager geeft dat over de laatste in zijn stuk toe. Dus wie denkt Roos aan te spreken?

Roos bestrijdt een stropop. Dus een manier van redeneren die een karikatuur maakt van de standpunten van degenen wiens argumenten hij zegt te weerleggen. Wat Roos doet is vrij worstelen in de ruimte. Of schaduwboksen. In dit geval met Christiaan Braun en Tilroe. Roos lijkt zich tot hen te richten, maar antwoordt nauwelijks op hun argumenten.

Roos geeft een uitweiding over de Wakaman Groep alsof hij voor een groep schoolkinderen staat. Roos mist de kern van de lopende discussie en stelt die verkeerd voor. 

Kern is niet uitsluitend de kleurenblindheid, de ondermaatse representatie in musea en de reparatie daarvan, maar de grip van de directie van het Stedelijk op het eigen beleid en de politieke sturing van het Amsterdamse gemeentebestuur daarop. Die inmenging van de gemeente Amsterdam betreft het inhoudelijke beleid van het museum door voorwaarden over inclusie en diversiteit aan de subsidie te stellen. Wolfs is door Amsterdam een groot deel van zijn lef ontnomen.

De consensus is dat dat ongewenst is en een museumdirectie vrijheid van handelen moet hebben. Want de inmenging van de gemeente Amsterdam geeft Wolfs en zijn team te weinig vrijheid en dwingt ze tot handelen waarvan het de vraag is of het in lijn met het DNA van het Stedelijk is. Hier zou een uitweiding passen over Willem Sandberg, Edy de Wilde en Wim Beeren die handelden vanuit hun autonomie. Roos negeert dat aspect van politieke beïnvloeding van het Stedelijk.

Roos krijgt het in zijn opinie trouwens voor elkaar om dat kluster van representatie, inclusie en diversiteit te smal voor te stellen. Hij versimpelt dat tot de zwart-wit as alsof dat verschil alleen ter discussie staat. Daar is Roos niet uniek in. Het signaleren van een te smalle opvatting van inclusie is de bijvangst van de discussie over het Stedelijk.

Die smalle opvatting is een misvatting en een versimpeling. Het is de blinde vlek van musea, omdat er naast kleur verschillen bestaan over gender, beperking, seksuele oriëntatie, religie, sociaaleconomische status, opleidingsniveau en leeftijd. Die verschillen staan op dit moment nauwelijks ter discussie als het om betere representatie in musea gaat. Het debat over een betere representatie in musea is gepolitiseerd en afhankelijk van actuele trends. Dat is in meerdere opzichten ongewenst zwart-wit denken.

De Code Diversiteit & Inclusie in de culturele sector hamert erop dat verschillen gerepareerd moeten worden. Een te smalle kijk op kleur alleen gaat ten koste van andere achterstandsgroepen die ondervertegenwoordigd zijn. En blijven. Dat moet integraal gecorrigeerd worden. Dat kan niet eenzijdig vanuit een specifiek criterium.

Het is zeker zo zoals Roos zegt dat het moedig was van Rein Wolfs om een camera toe te laten. Of dat slim was zal de toekomst leren. Niet altijd werkt openbaarheid positief. Denk aan Oeke Hoogendijk en haar verhelderende documentaires over het Rijksmuseum. Maar ongevaarlijk is openbaarheid evenmin, zoals De Keuken van Kok van Niek Koppen bewijst die de PvdA niet hielp. Daarna gaan de luiken vaak krampachtig dicht.

De Nederlandse museumsector moet op allerlei manieren breder gaan denken. Dat betreft de reparatie van alle verschillen die in de Code Diversiteit & Inclusie in de culturele sector worden genoemd. Dat betreft ook de autonomie van musea die afhankelijk zijn geworden van politiek, commercie of eigen bedrijfsvoering. Ook dat moet gerepareerd worden. In de kwestie Stedelijk Museum komen deze twee aspecten samen. Om tot een oplossing te komen moeten ze niet geïsoleerd, maar in samenhang bekeken worden.

Het is goed dat er aan de hand van de kwestie Stedelijk Museum zoveel deelnemers aan het debat zijn met hun eigen invalshoek. Hoewel het wel de usual suspects zijn. Ook dat kan breder. Het woelt wat los aan achterstanden, kansen, ideeën en openstaande rekeningen. Meningen spreken elkaar tegen, overlappen elkaar of zitten volledig op dezelfde lijn. Het is goed dat ze naast elkaar bestaan. Nu de reparatie van het Stedelijk Museum nog.

Tadek Solarz: Nederlandse musea zijn in de ban van marketing én politiek

Schermafbeelding van deel artikel ‘Deze Vermeer wordt u aangeboden door Calvé pindakaas; Over getallen, de rol van musea, politieke invloed en de marketing van een nieuwe tentoonstelling‘ van Tadek Solarz op Marketingfacts, 22 februari 2023. 

Prikkelende column van Tadek Solarz op Marketingsfacts waarin hij betoogt dat musea hun functie niet goed uitoefenen als ze buigen voor marketing en commercie of politiek. Dat is de tragiek van verzelfstandigde musea die niet autonoom handelen.

Solarz bekijkt de kwestie als marketeer vanuit zijn vakgebied en geeft daarmee een verfrissende en soevereine blik op een lopend debat over de Nederlandse musea dat voor de verandering eens niet uitgaat van het perspectief van de kunst- of museumsector.

Solarz gaat in op de op volle toeren draaiende tentoonstellingsfabriek van grotere kunstmusea die elkaar nationaal en internationaal overbluffen in bezoekcijfers en het aantal getoonde meesterwerken van wereldklasse. Met als voorbeeld de huidige Vermeer-tentoonstelling in het Rijksmuseum die afgelopen weken met veel tamtam in een publiciteitscampagne over Nederland werd uitgerold.

Solarz ziet dat als een doodlopende weg waarin musea met elkaar concurreren: ‘De ene tentoonstelling wordt met nog meer geweld onder de aandacht gebracht dan de andere. Het succes wordt bepaald door de kijkcijfers. Musea die met elkaar concurreren om de aandacht. En ja om de share of wallet zoals dat zo mooi heet. De portemonnee van de consument is immers niet van elastiek.

Nu is het wel zo dat door de economische crisis en de corona-pandemie veel middelgrote musea zijn afgehaakt in het organiseren van grote tentoonstellingen en grotere musea door gebrek aan financiën minder megatentoonstellingen kunnen laten zien. Dat vertaalt zich de laatste jaren onder meer in het meer tonen van de eigen collectie in tentoonstellingen die daaromheen zijn geconstrueerd. Door een hoge afkoopsom in combinatie met kosten voor verzekering, transport, beveiliging, inrichting en marketing zijn blockbusters enorm duur geworden.

Naast de tentoonstellingsfabriek van blockbusters ziet Solarz nog een andere bedreiging voor de autonomie van musea: de politiek die musea zoals het Stedelijk Museum Amsterdam politieke voorwaarden stelt voor het ontvangen van overheidssubsidie: ‘Het politieke bestuur van Amsterdam heeft daar ideeën over en om die ideeën kracht bij te zetten wordt gewezen op de jaarlijkse subsidie die wordt verstrekt om het museum draaiend te houden. Hoewel Amsterdam een politiek bestuur heeft dat zegt progressief te zijn, laat het vooral zien dat er conservatief wordt gedacht en gehandeld. Wie betaalt bepaalt, lijkt mij niet echt een progressieve gedachte.’

Solesz doet een vergaande uitspraak: ‘Hoewel Amsterdam een politiek bestuur heeft dat zegt progressief te zijn, laat het vooral zien dat er conservatief wordt gedacht en gehandeld.’

Het is de financiële afhankelijkheid van het Stedelijk van Amsterdam waardoor de gemeente het museum deze politisering kan opleggen. Ondanks of dankzij een halfslachtige privatisering die het slechtste van twee kwaden is. Namelijk geen echte financiële onafhankelijkheid en beleidsruimte, en evenmin de mogelijkheid om krachtig in te zetten op eigen fondsenwerving zodat de overheidssubsidie tot ver onder de 40% wordt teruggedrongen. Dat valt niet alleen Wolfs te verwijten, maar ook zijn directe voorgangers die het Stedelijk door het opbouwen van reserves niet financieel onafhankelijk hebben weten te maken.

Solarz gaat verder. Volgens hem zit het probleem dieper: ‘Van het idee dat ‘marketing’ en ‘kunst’ een goede cocktail zouden kunnen opleveren ben ik niet meer zo zeker. Musea zitten inmiddels vrijwel allemaal aan het overheidsinfuus en de beweging die Amsterdam laat zien, geeft vrij goed weer dat dit niet zonder risico is. Politiek die bepaalt welke kunst getoond moet worden kennen we eigenlijk alleen van afschrikwekkende regimes. Het is misschien wel daarom dat we niet massaal verontrust zijn als we dit soort berichten lezen. Het staat te ver van ons af. In Nederland zal zoiets nooit gebeuren‘.

Volgens Solarz moeten we wennen aan het feit dat in Nederland het Amsterdamse gemeentebestuur musea die subsidie ontvangen voorwaarden oplegt over het nastreven van politieke doelen. We verwachten dat in een dictatuur, maar niet in Nederland.

De publieke opinie is zich er blijkbaar niet of nauwelijks van bewust dat dit gebeurt. Maar het kan nog erger dan een gebrek aan bewustwording. Vele kunstjournalisten die de burgers informeren kijken niet kritisch en open naar het opereren van het museummanagement. Ze kiezen partij. Ze laten zich overtuigen door grote woorden en goede bedoelingen over progressief gedachtengoed zonder te beseffen wat daar achter steekt en of de claim wel klopt. Zoals Solarz zegt legt Amsterdam onder een progressieve dekmantel een conservatief beleid aan musea op.

Hetzelfde in een mogelijk nog schrikaanjagender vorm gebeurt al jaren bij het Nationaal Museum voor Wereldculturen (NMvW) dat vakprofessionalisme heeft ingewisseld voor linksigheid en vage verwijzingen naar wereldburgerschap, maar toch steeds weer de kunstjournalistiek aan haar zijde weet. Terwijl het een publiek geheim is dat het NMvW een amateuristisch geleide organisatie is waar het draait om het manipuleren van de beeldvorming om politici, ministerie OCW en media om de tuin te leiden.

In een commentaar van 18 maart 2022 schreef ik: ‘Ook de media beten niet door, begrepen niet waar het NMvW voor stond of lieten zich misleiden door het politieke sausje dat het management naar buiten bracht. Ik kon er niet anders in zien dan een Potemkin-façade van een slecht geleid museum dat politiek de wind mee had, maar achter de schermen slecht presteerde.’

Terug naar Solarz: ‘En of het nog  niet ingewikkeld genoeg is kan de politiek dus invloed uitoefenen op de samenstelling van je collectie. Wat zoveel kan betekenen dat je een collectie bouwt rondom kunst en kunstenaars die passen binnen het op dat moment gangbare politiek correcte idioom maar waarvoor mensen niet in de rij staan. Het gevolg daarvan is dat er nog meer subsidie moet komen om het museum überhaupt open te houden. Je werkt dus aan je eigen ondergang‘.

Solarz vervolgt: ‘In deze context vind ik zo’n tentoonstelling van Vermeer waar schijnbaar iedereen zich en public mee wil verbinden ook aantonen dat dit systeem niet werkt. Dat het Rijks zich langs dezelfde lijn wil ontwikkelen als de Efteling, steeds met een snellere achtbaan.’

De Scylla en Charybdis van de Nederlandse museumsector zijn geschetst door Tadek Solarz. Die sector moet manoeuvreren tussen commercie/marketing en politieke beïnvloeding. Tot nu toe zijn er geen musea op de rotsen gelopen. maar de vraag wie er kapitein aan boord is, is des te actueler. De kapers op de kust die niet meegaan in de consensus tussen musea, media, marketing en politiek worden persoonlijk beschimpt zoals Hans den Hartog Jager deed met Jan Christiaan Braun omdat deze zich had verstout om kritiek te leveren op het Stedelijk Museum.

Met persoonlijk aanval op Jan Dibbets en Jan Christiaan Braun leidt Hans den Hartog Jager af van kritiek op Stedelijk Museum

Schermafbeelding van deel opinie-artikelHet Stedelijk Museum worstelt met zijn emancipatiestrijd, en iedereen vindt er wat van‘ van Hans den Hartog Jager in NRC, 15 februari 2023.

In een moeilijk leesbaar opinie-artikel in NRC van 15 februari 2023 dat af en toe tegen zichzelf inpraat, reageert kunstjournalist, auteur en tentoonstellingsmaker Hans den Hartog Jager op de kwestie Stedelijk – Jan Christiaan Braun. In het commentaarStedelijk bakt ze bruin volgens Braun‘ van 31 januari 2023 reageerde ik ook op deze kwestie en op Christiaan Brauns opinie-artikel in NRC dat op zijn beurt weer werd gevoed door de documentaireWhite Balls on Walls‘ van Sarah Vos.

Het valt niet mee om de taal van Den Hartog Jager te begrijpen. Neem de volgende zin: ‘En Dibbets en zijn generatie hebben, hoe je het ook wendt of keert, veel betekend voor de bevrijding van de beeldende kunst – weg met die hardnekkige gehechtheid aan het (verhandelbaar) object, leve de kunst waarin alles kan worden gemaakt, ondergraven, zijn.’ Wat staat hier?

Maar ook de redeneertrant is verwarrend. Den Hartog Jager verwijt kunstenaar Jan Dibbets en Jan Christiaan Braun dat ze in de kunst- en museumsector de (oude) macht vormen en daar geen afstand van doen. Maar welke machtspositie ze innemen maakt hij niet duidelijk.

Dat Den Hartog Jager alleen Dibbets en Christiaan Braun kiest om zijn pijlen op te richten oogt selectief. Deze framing biedt hem de mogelijkheid om een karikatuur van beide heren te maken en te doen alsof de kritiek op het Stedelijk alleen komt van ‘witte mannelijke machthebbers’ op leeftijd die hun tijd niet meer goed verstaan.

Als Den Hartog Jager had gestreefd naar eerlijkheid, dan had hij beschreven dat de kritiek op het Stedelijk breder is. Dan was hij weliswaar zijn framing kwijt geweest om het te reduceren tot kritiek van Dibbets en Christiaan Braun, maar had hij aan geloofwaardigheid gewonnen. Op 4 februari 2023 zei in NRC chef Opinie Peter Vermaas dat de kritiek op het Stedelijk zoals Jan Christiaan Braun die had geformuleerd breed gedeeld wordt:

Inbox van de reactie in NRC, 4 februari 2023.

Den Hartog Jager wordt beledigend als hij Dibbets en Christiaan Braun belachelijk maakt door te zeggen dat ze onder meer de ‘vele en snelle veranderingen in de maatschappij‘ niet meer kunnen volgen. Den Hartog Jager denkt zich in te dekken door te zeggen: ‘maak hen ook niet belachelijk‘. Dat is schijnheilig. Het is Den Hartog Jager die een aanval op de persoon inzet en beweert dat hij dat niet doet. Hij geeft zelfs toe dat hij door stereotypering doet wat hij Dibbets en Christiaan Braun verwijt. Door dat toe te geven verandert dat nog niks aan de persoonlijke aanval zelf.

Den Hartog Jager verliest het oog op de bal door Dibbets en Christiaan Braun op hun persoon aan te vallen. De discrepantie in zijn opinie-artikel is dat hij een pleidooi houdt om in dit debat het oog op de bal te houden, maar daar zelf van afwijkt.

Een machtspositie buiten de marge hebben Dibbets en Christiaan Braun niet en valt hooguit op te vatten vanuit een vaag begrip van Gramsciaanse culturele hegemonie. Overigens heeft Rein Wolfs als witte mannelijke machthebber die machtspositie wel.

De machtspositie van de volgens Den Hartog Jager ‘witte mannelijke machthebbers‘ lijkt vooral in zijn fantasie te bestaan. Dat slaat de bodem weg onder zijn opinie-artikel. Want hij baseert zijn hele betoog op de vermeende machtspositie van beide heren (die dus niet bestaat) en hun vermeende weigering om ‘hun macht uit handen te geven‘.

Daarbij komt dat Den Hartog Jager een voorschot neemt op de toekomst door een ontwikkeling in de kunst- en museumsector die nog niet is uitgekristalliseerd nu al groot te noemen. In zijn stuk spaart hij de grote woorden niet: ‘kantelpunt in de geschiedenis‘, ‘machtswisseling’ en ‘tijdsgeestwisseling’. Hij overschat zijn eigen tijd. De context is evenmin bescheiden: ‘Wereldkunst #35‘. Valt dorpspolitiek aan het Amsterdamse Museumplein volgens Den Hartog Jager onder Wereldkunst?

Den Hartog Jager haalt twee aspecten door elkaar. Namelijk de ‘gewone’ opvolging van generaties plus bijbehorende functies of posities die van alle tijden is en altijd gepaard gaat met machtswisseling. En een ander perspectief op de kunstgeschiedenis én de maatschappij plus minderheidsgroepen dat wordt gevoed door een politiek debat dat zich vertaalt in een meer divers personeels-, aankoop-, en tentoonstellingsbeleid van musea. 

Herinneren we ons nog het opinie-artikel uit 2006 in NRC van Knol, Jacobs en Huijts die pleitten voor een anti-elitair museum en allen in de jaren daarna bij middelgrote kunstmusea directeur werden? Dat is het mechanisme van het bevechten van de vorige generatie en het positioneren van zichzelf.

Het is onduidelijk wat Den Hartog Jager in dit stuk drijft. Is het zijn ongenoegen over de kritiek op het Stedelijk van Dibbets en Christiaan Braun? Of speelt er wat anders zoals museumpolitiek of brutaal gezegd zijn eigen greep naar de culturele macht als gezaghebbende stem?

De kern van de kritiek van Christiaan Brauns stuk is de grote vinger in de pap van de gemeente Amsterdam bij het Stedelijk. Op de kritiek over de dominante rol van de gemeente Amsterdam bij het Stedelijk en het functioneren van de directie gaat Den Hartog Jager niet in. De directie zou zich volgens Christiaan Braun laten sturen door de gemeente en in het beleid niet autonoom handelen. Kunst zou ondergeschikt worden gemaakt aan politieke doelen.

Dat staat los van de vraag in hoeverre het door de gemeente opgelegde beleid ‘woke‘ is. Aan dit aspect besteedt Den Hartog Jager in zijn stuk veel aandacht. De titel die stelt dat het om een ‘emancipatiestrijd‘ van het Stedelijk zou gaan zet in op het verkeerde abstractieniveau. Alsof de functie van directeur van een kunstmuseum een stageplek is om te emanciperen. Als dat zo is, dan is dat toch het probleem?

De kritiek op Wolfs en het management van het Stedelijk Museum is omvattender dan Den Hartog Jager het voorstelt. Namelijk dat ze niet in staat zijn om een autonome positie in te nemen. Los van de waan van de dag.

Het is merkwaardig om in NRC een opinie-artikel te lezen dat zo rammelt en zo onbehouwen van toon is. Dat is blijkbaar het voorrecht van de columnist. Hans den Hartog Jager slaat wild om zich heen en pleit voor een opzet die hij in het artikel weerspreekt.

Al met al lijkt hij met dit opinie-artikel vooral zichzelf af te rossen. Een aanval op de persoon kan beantwoord worden met een aanval op de persoon, maar brengt het debat niet verder. Hoe een auteur ook het gekrakeel ontkent door er middenin te gaan staan en het als wapen te gebruiken.

Stedelijk bakt ze bruin volgens Braun



De documentaire ‘White Balls on Walls‘ over Rein Wolfs, het Stedelijk Museum en het debat over inclusie van regisseur Sarah Vos ging twee maanden geleden in première op het IDFA.

Maar nu pas komt de film centraal te staan in de publiciteit. Mede door de frontale aanval van Jan Christiaan Braun in een opinie-artikel in NRC op 29 januari 2023. 

Braun constateert vergaande inhoudelijke invloed van de gemeente Amsterdam op het beleid en typeert Wolfs als een directeur die zich te makkelijk laat sturen. Aan de leiband van het gemeentebestuur loopt, geen ruggengraat toont en zelfs een moraalridder zou zijn.

Dat klinkt niet positief. Het is dan ook de vraag wat de documentaire en het publieke debat die het oproept betekenen voor de positie van Wolfs en onze blik op het Stedelijk Museum.

De kern van Brauns kritiek is dat het in het Stedelijk Museum niet gaat om de kunst, maar om een politiek correcte opstelling. In die lijn is in de trailer de reactie van Remy Jungerman die zegt niet als excuus-zetstuk te willen meedraaien in een tentoonstelling van het Stedelijk. De keerzijde is dat velen graag meedraaien omdat er andere normen en keuzes gelden.

Men moet weten dat Braun al zeker sinds 2005 in een vete-stand staat met het Stedelijk. Brauns kritiek is niet steeds hetzelfde. Eerder keerde hij zich tegen de macht van de Raad van Toezicht en de kunsthandel die een poot tussen de deur probeerde te steken. Zie een commentaar uit 2013 en een commentaar uit 2014 over de relatie van Braun met het Stedelijk.

Door de voorgeschiedenis is Brauns kritiek op de macht van de gemeente Amsterdam en een vermeend amechtige directie van het Stedelijk die daar te weinig tegenwicht aan geeft nog niet ongegrond. 

Braun schiet met nieuwe munitie op een Stedelijk dat onder museumbezoekers sinds het directoraat van twee buitenlandse vrouwelijke directeuren weinig krediet heeft opgebouwd. Zelfs stortte onder Ruf het museum moreel bijna het ravijn in. Rufs handelen leidde zelfs tot een heuse media-oorlog tussen NRC en Het Parool. Niet toevallig staat Brauns kritiek nu in NRC.

Braun raakt vanuit zijn ergernis over het Stedelijk de kern van de kritiek op kunstmusea die zich vanwege subsidies onderhorig opstellen aan de politiek. De schoorsteen moet roken, maar ten koste van eigen geloofwaardigheid en integriteit? Hoe dan ook lijkt Wolfs in het schootsveld van een polemiek beland. Dat gaat niet meer ongemerkt voorbij.

Wat voor zin hebben herhaalde manoeuvres van Egbert Dommering in proxy-oorlog tussen NRC en Het Parool over de kwestie Ruf?

In een opinie-artikel van 11 januari 2020 in Het Parool neemt Egbert Dommering vanaf de zijlijn opnieuw stelling in de kwestie Beatrix Ruf. Hij pleit ervoor om de in 2017 afgetreden directeur te rehabiliteren. Hij laat zich kennen als pro-Ruf en kritisch op het Amsterdamse gemeentestuur dat hij beticht van machtsmisbruik.

Er is iets merkwaardigs aan de hand met Dommering opinies over het Stedelijk Museum, Ruf en Het Parool. Ook op 4 juni 2018 wist hij een opinie-artikel geplaatst te krijgen in Het Parool. En in 23 oktober 2018 ging hij met een nieuw opinie-artikel in de herhaling. Het Parool geeft Dommering opvallend veel ruimte om zijn opinies te plaatsen. De inhoud van Dommerings opinies over de onderhand allang niet meer actuele kwestie van Rufs ontslag blijkt tamelijk gelijkluidend. Zo verandert een actuele (cultuur)politieke kwestie geleidelijk in het achteraf claimen van het eigen gelijk van een zo goed als afgeronde kwestie. De stellingname over de relatie tussen Stedelijk en gemeentestuur die Dommering door zijn opinie weeft moet als legitimatie dienen voor de recycling van zijn opinie over Ruf. Blijkbaar wordt Dommerings pro-Ruf en anti-gemeentebestuur standpunt in de hoofdredactie van Het Parool gedeeld. Dommering is een zetstuk in de proxy-oorlog tussen Het Parool en de NRC over de kwestie Ruf. In een commentaar van 16 juni 2018 omschreef ik dat als volgt:

In zijn opinie-artikel van 11 januari 2020 pleit Dommering voor Rufs rehabilitatie. Hij schetst dat ‘een heel gezelschap samen [kwam] in een groot pand aan de Herengracht in Amsterdam’. Of deze verwijzing naar de Amsterdamse grachtengordel wijst op zelfspot of zelfoverschatting is de vraag. Hij vervolgt: ‘Ruf was, naar hun oordeel, in oktober 2017 ten onrechte onder druk gezet door de nog maar net aangetreden voorzitter van de raad van toezicht en enige leden van die raad om, na negatieve publiciteit over haar functioneren als directeur in NRC Handelsblad, af te treden als directeur.’ Zoals gezegd, Dommering zet zijn proxy-oorlog in Het Parool tegen NRC met klaarblijkelijke steun van één of meerdere redacties van Het Parool voort.

Maar hoe steekhoudend is het dat een groepje Ruf sympathisanten een opinie heeft en die herhaaldelijk in de publiciteit brengt? Hun grootste verdienste lijkt hun handige en vrije toegang tot de media en in het bijzonder de samenwerking met Het Parool. Zodat niet zozeer de argumenten, maar het activisme en het netwerk de doorslag geven. Dommering en de Ruf sympathisanten kunnen hun mening blijven herhalen dat Beatrix Ruf (in juridisch opzicht) door de commissie Eisma is vrijgepleit, maar daarmee is nog niet gezegd dat zij ook in ethisch opzicht is vrijgepleit en haar terugkeer op oneigenlijke gronden is geblokkeerd. Dat is een opinie waar andere, niet slechter onderbouwde opinies tegenover staan. Zo krijgt de opinie die Dommering verwoordt iets tragisch omdat hij een achterhoedegevecht voert van een conflict dat allang over zijn hoogtepunt heen is.

Het wordt er nog navelstaarderiger, zelfs incestueuzer op als Dommering verwijst naar ‘het onlangs verschenen boekjeDe Affaire Ruf, Crisis in het Stedelijk Museum en dat opvoert als een soort bewijsstuk. Maar dit boekje waar Dommering naar verwijst is geschreven door Dommering zelf. Hij vermeldt dat niet.

Dommering legt de oorzaak van het falen van het Stedelijk Museum bij de verzelfstandiging in 2006. Maar het probleem met deze uitleg is dat vele musea opereren onder die voorwaarden, maar zich anders ontwikkeld hebben. Zo werd Museum Boijmans van Beuningen ook in 2006 verzelfstandigd onder dezelfde voorwaarden als het Stedelijk. Namelijk dat gebouw en collectie eigendom van de gemeente bleven en dat er een sterke afhankelijkheidsrelatie in de vorm van subsidie bleef bestaan. Voor bijna alle Nederlandse gemeentelijke (kunst)musea op een enkeling als Museum de Fundatie in Zwolle na, dat eigenaar van de museumcollectie is, geldt deze drieslag van gebouw, collectie en subsidie. En reken er maar op dat alle gemeentebesturen even lastig en kritisch zijn voor hun verzelfstandigde musea als het Amsterdamse. Verzelfstandiging die trouwens fikse nadelen kent, wat erin resulteerde dat de gemeente Eindhoven besloot om het Van Abbemuseum niet te verzelfstandigen. Dommering dateert het begin van de crisis van het Stedelijk in 2003. Dat falen kent vele oorzaken die niet noodzakelijkerwijze volgen uit de verzelfstandiging en het functioneren van de gemeente Amsterdam. Het lijkt vooral het Stedelijk dat met het Stedelijk overhoop ligt. Op directie- en bestuursniveau.

Het is de hoogste tijd dat het Stedelijk Museum een nieuwe start maakt onder de nieuwe directeur Rein Wolfs. Want dat het museum al lange tijd slecht in vorm is of zelfs in crisis verkeert kan niemand ontgaan zijn. Wat de lobbyisten beogen met hun pleidooi voor rehabilitatie van Beatrix Ruf en wat dat met de situatie van het Stedelijk anno 2020 te maken heeft is de vraag. Dommerings opinie en zijn toegang tot de media lijken de kern van het probleem van het Stedelijk te zijn. Te veel partijen praten mee zodat de focus ontbreekt. De kwaal is dat te veel goedwillende amateurs te veel ruimte krijgen om zich met het museum te bemoeien.

Foto 1: Schermafbeelding van deel opinie-artikel ‘‘Stedelijk Museum verkeert al sinds 2003 in crisis’’ van Egbert Dommering in Het Parool, 11 januari 2020.

Foto 2: Schermafbeelding van deel commentaarProxy-oorlog tussen NRC en Het Parool over de kwestie Ruf’ van 16 juni 2018 op georgeknightlang.wordpress.com

Dommering schiet in de derde helft van kwestie-Ruf zijn opinie richting gemeentebestuur. Met welke organisatie en ambitieniveau?

Kunstliefhebber en jurist Egbert Dommering geeft opnieuw zijn opinie in Het Parool over het Stedelijk Museum. Dat nieuwsmedium dat de medestanders van Ruf een podium biedt, zich pro-Ruf opstelt en op een gegeven moment zelfs in een proxy-oorlog met het Ruf-kritische NRC verzeilde. Dommering gaf eerder zijn opinie op 4 juni 2018. Een stuk vol aannames en lacunes, ondersteunend bewijs, maar geen ‘smoking gun’. Opnieuw richt hij zijn pijlen op het Amsterdamse gemeentebestuur dat hij beticht van machtsmisbruik.

Dommering herhaalt opnieuw de Parool-waarheid dat in juni 2018 de commissie-Eisma Ruf in een rapport van blaam gezuiverd heeft. Het valt te betwijfelen of dat klopt. Hij hanteert hierbij een eng-juridische opvatting en laat de ethiek buiten beschouwing. Want hoe kan het anders uitgelegd worden dat Ruf van de Zwitserse uitgeverij Ringnier tijdens haar dienstverband bij het Stedelijk een bonus van 1 miljoen Zwitserse francs kreeg en ook nog neveninkomsten van meer dan 100.000 euro per jaar? Waar waren in die jaren de toezichthouders die ongemakkelijke vragen stelden aan de directie? Zagen directie en Raad van Toezicht niet gewoon elkaars fouten door de vingers om voor zichzelf meer ruimte te bemachtigen? Dat is niet van blaam gezuiverd zijn, dat is verwijtbaar gedrag en aangewende passiviteit door de instructies bewust te negeren.

Dommering maakt het deze keer nog bonter omdat hij zichzelf luid en duidelijk tegenspreekt door uit een langlopende ontwikkeling de actualiteit te laten volgen. Van de ene kant vraagt hij zich terecht af wat het toch is waardoor het Stedelijk hapert (‘Hoe komt het dat de staf zich telkens tegen de artistieke directeur opstelt? Zit het artistiek-commerciële management wel goed in elkaar?’), maar van de andere kant keert hij zich opnieuw tegen het gemeentebestuur en lijkt een lans te willen breken voor de sponsors en geldgevers.

Vooral dat laatste is mal. Dommering weet toch dat het vooral de coterie van multimiljonairs in de Raad van Toezicht en de sponsors in de directe omgeving daarvan is geweest dat het Stedelijk in de problemen heeft gebracht? Het is verre van logisch om nu juist in die hoek de oplossing te zoeken. Het kan zijn dat het gemeentebestuur met een nieuwe burgemeester in de aanpak van het Stedelijk Museum niet voortvarend is en het vanwege hypercorrectie uit angst voor nieuwe ontsporingen te weinig ruimte geeft, maar dat betekent nog niet dat de oplossing voor de jarenlange stagnatie in het gebrek aan commercieel inzicht ligt. Eerder het omgekeerde lijkt het geval, er was een teveel aan verkeerd commercieel inzicht. De kritiek daarop klonk in de openbaarheid al in 2005. De multimiljonairs en ondernemers hadden het bij het Stedelijk voor het zeggen en hielden het museum niet aan zijn opdracht. Het is begrijpelijk dat een in zo’n 15 jaar scheefgegroeide situatie niet op korte termijn hersteld kan worden. Daarom is het ongeduld van Egbert Dommering voorbarig.

De twee sleutelwoorden om het verval van het Stedelijk Museum goed te begrijpen zijn ‘bedrijfscultuur’ en ‘ambitieniveau’. Het eerste was ontspoord en het laatste te hoog. Een ambitieniveau dat vergelijkbaar is met Museum Boijmans van Beuningen of het Haags Gemeentemuseum lijkt beter bij het Stedelijk te passen. Laat het Stedelijk eerst maar eens nationaal de toppositie pakken, voordat het internationale ambities probeert te volgen en ten onder gaat aan Mokumse bravoure. Door slim opereren en het inzetten van de eigen collectie kan het Stedelijk incidenteel best internationaal toonaangevende tentoonstellingen realiseren. En niet van gearriveerde kunstenaars met een groot commercieel belang waar nu eenmaal het budget voor ontbreekt, maar van aanstormende kunstenaars die vroegtijdig worden gescout en vastgelegd. Dommering heeft gelijk dat de juiste toepassing van de Code cultural governance geen handleiding voor het opzetten van een goede organisatie en bestuur is. Maar om het gemeentebestuur dat het ontspoorde museum uit de modder probeert te trekken te waarschuwen voor moreel puritanisme is een gotspe die oorzaak en gevolg opzichtig omkeert.

Foto: Schermafbeelding van deel artikelStedelijk is nog altijd beschadigd door affaire-Ruf’ van Egbert Dommering in Het Parool, 23 oktober 2018

Proxy-oorlog tussen NRC en Het Parool over de kwestie Ruf

De vorig jaar opgestapte directeur van het Stedelijk Museum Beatrix Ruf zegt terloops in een interview met Jan Piet Ekker in Het Parool met de prikkelende kop ‘Beatrix Ruf: ‘Over mijn terugkeer bij het Stedelijk valt te praten’ dat het in deze kwestie voor een groot deel draait om beeldvorming en ‘framing’: ‘Ik ben door de onderzoekers natuurlijk vaak geraadpleegd voor het rapport, maar de conclusies kende ik ook pas vlak voordat het rapport afgelopen week naar de gemeente ging. En ik wist natuurlijk ook niet hoe het zou worden ontvangen.’ Ruf claimt haar gelijk, maar ongewis was of ze dat ook in de publieke opinie zou krijgen. Maar het is de vraag of haar claim terecht is en ze dat gelijk nu heeft gekregen zoals ze stelt. Dat is afhankelijk van het perspectief waarmee naar deze kwestie gekeken wordt. Strikt juridisch of ethisch.

Het Amsterdamse Het Parool dat afgelopen week allerlei stukken publiceerde die suggereren dat Ruf ‘volledig is vrijgepleit’ of ‘ten onrechte is beschuldigd van belangenverstrengeling’ lijkt een doorgeefluik van de lobby om Ruf terug te laten keren als directeur van het Stedelijk Museum. Dat is activistische journalistiek die de marge van de objectiviteit voorbij lijkt. De Volkskrant vaart een middenkoers, zoals hier uit vorm en inhoud blijkt en NRC heeft zich vanaf het begin kritisch opgesteld tegenover het opereren van Ruf en de Raad van Toezicht. In een artikel van 12 oktober 2017 opperde NRC de vraag wat de neveninkomsten van Ruf betekenden en of dit wellicht tot de conclusie diende te leiden of er sprake van belangenverstrengeling was.

Zo heeft zich een proxy-oorlog tussen Het Parool en NRC ontwikkeld. Ze verwijzen in het openbaar niet rechtstreeks naar elkaar, maar reageren wel op elkaar. Het verschil tussen Het Parool dat meent dat Ruf volledig is vrijgepleit door het rapport Eisma dat in opdracht van de gemeente Amsterdam is geschreven en NRC dat meent dat zij niet is vrijgepleit blijkt uit de aankeiler van het NRC-artikel van gisteren: ‘Beatrix Ruf meent dat ze volledig is vrijgepleit. Zou zij kunnen terugkeren?’ De vraag stellen is de vraag beantwoorden.

NRC stelt dat het rapport Ruf verwijtbaar gedrag aanmeet en dat ze naast haar inkomsten voor de Zwitserse uitgever Ringnier die haar een bonus van 1 miljoen Zwitserse francs opleverde ook nog neveninkomsten van meer dan 100.000 euro per jaar had. Maar: ‘Gebruikelijk in Nederland is dat directeuren inkomsten uit nevenactiviteiten in de museumkas storten. Ann Goldstein, Rufs voorganger, kreeg van Ribbink nog een brief dat zij zulke inkomsten moest afdragen. De ondernemingsraad van het museum adviseerde Ribbink om Ruf ook zo’n brief te sturen. Maar dat liet hij om onopgehelderde redenen na, blijkt uit het rapport.’ De indirecte claim is dat het nalatig handelen van de Raad van toezicht het handelen van Ruf niet vrijpleit.

Ruf lijkt niet volledig vrijgepleit zoals Het Parool claimt, zodat de vraag of ze terug kan keren prematuur is. Het antwoord op de vraag is te herleiden tot het kiezen van een volledig juridische invalshoek zoals Het Parool doet of een ethische invalshoek die NRC, en ook De Volkskrant kiezen. NRC: ‘Daarbij weegt zwaar dat bestuurders zelfs de schijn van belangenverstrengeling moeten zien te vermijden en transparant moeten zijn als die schijn gewekt wordt.’ Het perspectief dat afstand neemt van grote verzamelaars waarmee Ruf het zo goed kon vinden en waarvoor de toenmalige Raad van Toezicht haar een mandaat gaf, en hemelhoge ambities, maar inzoomt op de Amsterdamse signatuur van het Stedelijk en een programmering die minder uitgaat van gevestigde kunstenaars blijkt ook uit het recente advies van de Amsterdamse Kunstraad.

Bijkomend effect van de  kwestie waartegen de NRC-journalisten Daan van Lent en Arjen Ribbens zich lastig kunnen verdedigen is de schijn dat ze nu alles uit de kast halen om het gelijk van hun artikel van 12 oktober 2017 (dat de hele kwestie in gang zette) te bevestigen. Zo woedt in de Nederlandse en Amsterdamse museumwereld op dit moment een nauwelijks verhulde richtingenstrijd waarbij kranten een grote rol spelen.

NRC meent dat de overgebleven vier leden (Cees de Bruin, Ronald Hans, Willem de Rooij en Joyce Sylvester) van de Raad van Toezicht de reddingslijn zijn voor Rufs terugkeer. Maar hoe merkwaardig is het niet dat van de zeven leden er drie met hun opstappen consequenties trokken uit het rapport en vier niet? Waarom de vier na het rapport dat zo kritisch was over de Raad niet opstapten om schoon schip te maken en het Stedelijk Museum een nieuwe start te gunnen wordt hiermee beantwoord. En valt bijna dagelijks in Het Parool te lezen.

Foto: Schermafbeelding van deel artikelDe schone lei van het Stedelijk Museum’ van Daan van Lent en Arjen Ribbens in NRC, 15 juni 2018.