Gesprek op de Mont Absurd. Moet op universiteiten kunst worden gecontroleerd?

Sparren en Mont-Blanc

Het is een nauw pad de berg Mont Absurd op. Het massief ligt diep verscholen in het academische departement. Het is een tocht tussen het wegwerken van ongelijkheid en het beperken van vrijheid. De overmaat van het een betekent een tekort van het ander. Het woord dat de reis karakteriseert is behoedzaamheid. Er dient voorzichtig te worden gelopen.

Gesprek op den Drachenfels (1835) van Jacob Geel is in de Nederlandse literatuur het voorbeeld van een tweegesprek tussen twee uiteenlopende meningen. In dit geval tussen het classicisme en de romantiek. Een Gesprek op de Mont Absurd zou een tweegesprek tussen een vertegenwoordiger van de totale vrijheid en identiteitspolitiek kunnen zijn.

Een routebeschrijving voor de tocht de Mont Absurd op is de ‘Handreiking voor het opstellen van een gendergelijkheidsplan‘ van de Adviescommissie Divers en Inclusief Hoger Onderwijs en Onderzoek die onder leiding van VU-rector Vinod Subramaniam is geschreven. Universiteiten staan onder druk van de EU om eisen over diversiteit door te voeren, al is het planmatig. Sanctie is een stop om deel te nemen aan Europese programma’s, zoals Horizon Europe, het kaderprogramma voor onderzoek en innovatie. In Nederland is het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap de intermediair tussen EU en universiteiten.

De ‘Handreiking‘ leest als een inventarisatie en bundeling van journalistieke verslagen en notities die losjes met elkaar samenhangen. Het is een aanzet tot een aanzet. Het is een verkennend stuk over een onderwerp in ontwikkeling. In dit geval gendergelijkheid. De TomTom is niet ingeschakeld omdat het terrein nog niet in kaart is gebracht. Er hangt dikke mist die het zicht beperkt. Het is blindvaren op een nieuwe radar die nog niet gekalibreerd is. Botsingen en ontsporingen zijn niet uitgesloten.

Schermafbeelding van deel ‘Handreiking voor het opstellen van een gendergelijkheidsplan‘ van de Adviescommissie Divers en Inclusief Hoger Onderwijs en Onderzoek, 15 juni 2021.

Een voorbeeld van het voorlopige en verwarrende karakter van de handreiking is het aandachtspunt ‘Controleren van de fysieke omgeving‘. Daar wordt ook kunst genoemd. Er wordt verwezen naar de Engelstalige versie van het verslagDiversere beelden van de universitaire geschiedenis‘ van de Universiteit Leiden. Overigens is dat ‘Diversere‘ in de titel geen gangbaar Nederlands, hoewel dat mogelijk een Leidse variant van het Nederlands is.

Dat verslag van de Universiteit Leiden noemt drie initiatieven om een meer divers beeld van de academische geschiedenis te geven. Een ervan heeft met kunst te maken: twee sculpturen van vrouwelijke wetenschappers, astrofysicus Ewine van Dishoeck en classicus Ineke Sluiter.

Schermafbeelding van deel artikelDiversere beelden van de universitaire geschiedenis‘ van de Universiteit Leiden, 4 februari 2021.

Het toont onschuldig bij de Universiteit Leiden. De inzet is dat er meer vrouwen in beeld dienen te worden gebracht. Dat gaat niet ten koste van mannen of andere gendercategorieën, maar corrigeert een maatschappelijke ongelijkheid. Het is lastig om geen sympathie te hebben voor dit voorbeeld dat iets rechtzet.

Wie echter teruggaat naar de ‘Handreiking‘ die spreekt over ‘kunst’ bij het aandachtspunt ‘Controleren van de fysieke omgeving‘ en dat letterlijk neemt weet niet wat de bedoeling is. Dat ‘Controleren van de fysieke omgeving’ roept een beeld op van controleurs in dienst van een autoritaire leider die met hun telefoon door universiteiten lopen om foto’s te nemen van kunst die volgens hen niet door de beugel kan. Of door de beugel van de EU, het ministerie van OCW en de betreffende universiteit.

Slordigheid, ongelijksoortigheid en het ontbreken van fijngevoeligheid zijn het gevaar van dit soort verkennende notities. Ze geven voeding aan kwaadwillenden door niet zorgvuldig te werk te gaan. Deels is dat onvermijdelijk omdat het een inventarisatie betreft, maar deels is het onnozel om niet te beseffen hoe politiek gevoelig het debat over identiteit ligt. Zeker als het wordt gecombineerd met de sector kunst die als vanouds bekendstaat als een maatschappelijke vrijplaats waar per definitie sturing van bovenaf ongewenst is en afgewezen wordt.

De ‘Handreiking‘ zet als vertegenwoordiger van identiteitspolitiek argeloze passen de Mont Absurd op door kunst in te bedden in het aandachtspunt ‘Controleren van de fysieke omgeving‘. De opzet is goed, maar de framing is fout.

Is de middelmatigheid van Hugo de Jonge nodig?

Minister De Jonge grapt over gebaar voor hamsteren tijdens persconferentie, april 2020.

Het is een cliché. maar alles is relatief. Neem nou de politiek. Hugo de Jonge is als minister van Volksgezondheid een voorbeeld van een middelmatig politicus. Zijn opereren in de COVID-19 is niet overtuigend. Zijn taalgebruik is omslachtig, niet precies en zit vol met slechte gewoonten. Een originele en autonome geest is daar niet achter te vinden.

Als Hugo de Jonge wordt doorgesneden, dan toont zich een leegte die wordt verhuld door gele Post-it notities met kreten die op zoek zijn naar betekenis die ze nooit zullen vinden.

Vorige week dinsdag kwam daar op een persconferentie over de pandemie De Jonge’s uitspraak bij dat Nederland wel ‘een dag zonder’ theaters en musea kan. De kunstsector vatte dat terecht op als een dolksteek in de rug. Ofwel, een aanval met woorden die minachting voor de kunst verraadt. In zijn middelmatigheid had deze minister vermoedelijk niet in de gaten welke betekenis zijn woorden hadden en hoeveel schade hij ermee aanrichtte. Vooral aan zijn eigen aanzien. Zijn rivalen zullen gesmuld hebben van zoveel onhandigheid.

Toch kan het nog slechter dan zo’n minister die als een stoethaspel onhandig over zijn eigen woorden struikelt en geen controle heeft over zijn beleidsterrein. Want zoals gezegd, alles is relatief. We hoeven maar naar rechts te kijken om types als voormalig president Donald Trump of het zelfbenoemde genie Thierry Baudet te zien die angstwekkender zijn dan een middelmatige minister. Zij zijn tegendraads, uitsluitend op zichzelf gericht en de rede voorbij. Ze laten zich kennen als vijanden van de democratie. Continu maken ze fouten zonder dat toe te geven. Want de fout ligt bij de ander, zo vertellen ze.

De subversie van Trump of Baudet is geen reden om de middelmatigheid van De Jonge niet publiekelijk te benoemen. Of de middelmatigheid van minister Ingrid van Engelshoven (D66) die zegt voor de kunsten op te komen zonder voor de kunst op te komen. Aftreden was haar redding geweest om geloofwaardig te zijn, maar dat lef miste zo. Zoals ze op al haar beleidsterreinen lef mist. De reeks middelmatige ministers in het demissionaire kabinet Rutte III is groot. Voor de volledigheid hun namen: Ollongren, Blok, Bijleveld, Van Nieuwenhuizen, Dekker en Grapperhaus.

Interessant is de vraag waarom er zoveel middelmatige ministers zijn. Hoe komt dat? Waren ze hun hele leven al middelmatig of zijn ze dat pas geworden door de gietvorm van de partijpolitiek waardoor ze misvormd zijn? Of doet het er niet toe? Moet de conclusie zijn dat een zeker volume aan middelmatigheid het noodzakelijke smeermiddel van het politieke bedrijf is? Als je de middelmaat weghaalt, dan verliest de constructie het verband.

Middelmaat kan daardoor opgevat worden als een noodzakelijke voorwaarde voor politiek. Het is het cement én het stootkussen dat zelfbenoemde genieën die met zichzelf op de loop gaan op afstand houdt. Wetenswaardig is om te beredeneren wat de optimale mix is van middelmatigheid die nodig is om net zoveel cement te bieden dat de constructie houdt, terwijl niet te veel wordt ingeboet aan kwaliteit. Een advies aan de informateur voor een volgend kabinet is om het met ietsjes minder middelmatigheid te doen. Want Hugo de Jonge is nogal verregaand middelmatig. Hij overdrijft het.

Antwoord aan Tommy Wieringa: Duitse kunst wordt tot courtisane van de politiek gemaakt. Dat is geen voorbeeld voor Nederland

Mijn reactie op de FB-pagina van NRC bij de columnDe wereld van gisteren’ van Tommy Wieringa in NRC, 28 augustus 2020:

Wieringa laat zich misleiden door zich blind te staren op de Duitse cultuurpolitiek. Het is een verkeerd begrepen onderwerp dat Nederlandse opinieleiders telkens weer als tegenvoorbeeld hanteren. Wieringa kijkt selectief, hoewel hij uiteraard gelijk heeft dat het misnoegen van de complete Nederlandse politiek én de samenleving voor de kunst immens is. Dat verdient kritiek. Maar laat hem dat zeggen en het daar bij laten. Het is ongelukkig om dat reliëf te willen geven door de vergelijking met de Duitse cultuurpolitiek. Die wordt door het Nederlandse voorbeeld dat afkeuring verdient nog niet witgewassen.

Het kunstbeleid van zowel kanselier Merkel als de regionale Duitse politiek is behoudend en vooral gericht op het ondersteunen van gevestigde culturele instellingen. Merkel pleit uitsluitend voor steun die in lijn is met het overheidsbeleid. Zo maakt ze kunst ondergeschikt aan haar politieke doelen. Hoe royaal ze dat ook doet, het staat haaks op het ondersteunen van het experiment of de tegendraadsheid van de kunst. Merkel zet met haar steun in op het verder Salonfähig maken van de kunst.

Men zou zelfs de stelling kunnen verdedigen dat het beleid van Merkel de kunst meer beschadigt dan wat premier Rutte nalaat. Het is als een pianoleerling die zich door zelfstudie een verkeerde vingerzetting heeft aangeleerd. Dat is een slechtere uitgangspositie om een succesvolle pianist te worden dan iemand die nieuw moet beginnen. In Duitsland heeft zich een establishmentkunst gevestigd die slechts in enclaves in grote steden concurrentie krijgt van initiatieven van de kunstenaars zelf. Getalsmatig vertaald gaat dat om de establishment cultuurpolitiek van SPD en CDU/CSU tegenover de Groenen die uitgaan van de kunst en de kunstenaars.

Het gaat dus om de vrijheid van de kunst, of nog liever gezegd om de vraag wat de functie van kunst is. Of nog anders geformuleerd, kan kunst die getemd, gepamperd en ondergeschikt is gemaakt aan doelen van politieke partijen nog kunst genoemd worden? Of is die ‘kunst’ verworden tot een circusact van een paard dat eindeloos door de piste mag draven onder applaus van de politiek die zich ervoor zelfgenoegzaam op de borst klopt?

Wieringa doet er verstandig om een doorstart in zijn denken te maken over de Duitse cultuurpolitiek. Hij heeft uiteraard gelijk wat de aftandse stand van de Nederlandse cultuurpolitiek betreft. Hoofdfiguren als premier Mark Rutte, minister Eric ‘kunst is een hobby’ Wiebes en minister Ingrid van Engelshoven kunnen hun weerzin tegen de kunstsector niet verbergen. Op lokaal niveau tonen cultuurwethouders juist ongegeneerd hun weerzin door zich af te zetten tegen de kunst. In 2017 zei de Alphense cultuurwethouder Kees van Velzen (CDA) over een kunstwerk in de publieke ruimte dat hij het ‘foeilelijk’ vond en wilde vervangen door een werk dat ‘meer uitstraling en betekenis heeft voor de identiteit van de gemeente’. Dat is de kern waar het om gaat. Merkel wil de kunst inzetten voor de identiteit van Duitsland. Maar zijn we het er niet over eens dat kunst zich niet tot een lover boy of in het Duitse geval tot een deftige courtisane van de politiek moet laten maken?

Foto: Schermafbeelding van deel columnDe wereld van gisteren’ van Tommy Wieringa in NRC, 28 augustus 2020

Wat zegt het over de ambitie en intellectuele diepte van D66 dat het zich profileert met een pleidooi voor meer ruimte voor horeca?

Mijn reactie bij de videoMeer ruimte voor Haarlemse horeca terrassen’ van D66 Haarlem van 9 mei 2020:

Oude tijden van Hans van Mierlo en kroegtijger en horeca-ondernemer Hans Gruijters herleven als D66 zich wil profileren met horeca. Dat is weer eens wat anders dan kunst, onderwijs of zorg. Het accent dat D66 op de horeca legt is geen toeval. De partij is ontstaan in het café en heeft meer dan 50 jaar later blijkbaar die band niet verloochend. D66 is weer terug waar het in 1966 begon.

Ook in Utrecht pleitte onlangs een raadslid van D66 voor meer ruimte aan de horeca. Maarten Koning wil om economische redenen van de binnenstad van Utrecht tijdelijk ‘één groot terras’ maken. Alsof er geen andere afwegingen over volksgezondheid, rechten van de binnenstadsbewoners en andere economische activiteiten zijn. In Nijmegen was het D66-raadslid Toon van Gent die pleitte voor een soepele omgang met de regels en voorschriften over buitenterrassen. Een vluchtige zoektocht op internet laat zien dat D66’ers in diverse steden (Gennep, Amstelveen, Voorburg, Lingewaard, Leiden) zich profileren met hun pleidooi voor meer ruimte voor de horeca. Dit is geen toeval. Hier kan niet anders dan een centrale regie vanuit D66 achter zitten. D66-kamerlid Kees Verhoeven pleitte afgelopen week in de publiciteit voor meer ruimte voor de horeca.

D66 mag natuurlijk zelf kiezen waar het zich sterk voor wil maken. Maar het is veelzeggend dat het het zich wil profileren met een pleidooi voor een sterke horeca. Blijkbaar meent D66 hiermee electoraal en publicitair te kunnen scoren. Horeca is een speerpunt voor het huidige D66. Het tekent de ambitie en de intellectuele diepte van het huidige D66.

Omdat D66-minister Van Engelshoven een teleurstelling is voor de kunstsector en een afknapper voor de kunstliefhebbers die op D66 stemden, kan deze politieke manoeuvre van D66 opgevat worden als voorsorteren op een nieuwe functie in het volgende kabinet. D66 claimt nu al het ministerschap voor Horeca. Dan kan het bier weer rijkelijk stromen zoals het dat in 1966 deed.

Minister Van Engelshoven knokt keihard voor de kunstsector en slaat zichzelf knock out

Vermoedelijk bedoelt NRC-journalist Guus Valk zijn tweet cynisch. Want wat betekent anders dat minister Van Engelshoven ‘zoals altijd keihard knokkend [is] voor haar sector’? Hiermee wordt de kunstsector bedoeld. Een minister die zoals altijd keihard knokt heeft iets potsierlijks, ongeremds en ongecontroleerds. Maar vooral iets ondoelmatigs, want deze minister bereikt niets en blijft daarom uit arren moede keihard knokken. Maar dat is vooral een mislukte oefening om een deuk in een pakje boter te slaan. Dat lukt deze D66-minister niet.

Het gaat Van Engelshoven niet om het resultaat, maar om de beeldvorming van het knokken. Daarom moet ze keihard blijven knokken, terwijl ze weet dat ze niets zal bereiken. Ze blijft keihard knokken als verdediging voor haar gebrek aan resultaat. Want ze bereikt in de coronacrisis niets voor de kunstsector. Alle bedrijven en sectoren hebben in het kabinet een minister die als aanspreekpunt hun belangen behartigt, behalve de kunsten. De kunsten hebben in het kabinet geen aanspreekpunt, maar een servicepunt voor een altijd keihard knokkende minister die vooral zichzelf knock out slaat. Als een bokser die na 12 ronden nog niets bereikt heeft en er nog 12, 24 of 36 ronden aan vastknoopt. En steeds weer meent te moeten herhalen hoe keihard ze wel niet knokt. Ingrid van Engelshoven is een minister die machteloosheid combineert met schaduwboksen.

EKWC-directeur Ranti Tjan besluit zijn opinie-artikelWie naast de KLM ook de cultuur redt, toont visie en koopmanschap’ in Trouw van 13 april 2020 als volgt: ‘Voor onze toekomst is de culturele sector van net zo groot belang als de KLM. Als ook wordt omgekeken naar minimaal 30.000 cultuurwerkers, dan overleven we de crisis op gepaste wijze. Als we nu geld pompen om ook deze sector overeind te houden dan hebben we komende decennia weer vreselijk veel lol om de cabaretiers die podia en tv bevolken, hebben we weer goeie nieuwe muziek op onze smartphones en kunnen we hart en hoofd plezieren in de musea. Als de overheid nu 2 miljard euro beschikbaar stelt aan de culturele sector dan zal tot in lengte van dagen de aflossing plaatsvinden. Niet voor twintig jaar, maar voor de komende eeuw kunnen we bogen op balsem voor de ziel: Nederlandse topkunst uit de 21e eeuw. Wie zowel de KLM als de cultuur redt toont visie en koopmanschap.’

Foto: Tweet van Guus Valk en eigen antwoord, 15 april 2020.

Waarom praat de overheid over cultuur als het kunst bedoelt? Hoe is het woord ‘kunstbeleid’ verdwenen uit Nederland?

Er is iets mis met het gebruik van het woord ‘cultuur’ door beleidmakers. Het is ruim en vaag. Zoals het heet, het is een containerbegrip waar zoals in een afvalbak voor grof vuil alles ingegooid kan worden. Dat gebruik schept bewust onduidelijkheid. Maar het geeft vanwege de brede marges ook zekerheid. Soms wordt er kunst mee bedoeld, zoals in dit filmpje van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. Maar soms ook niet, zoals ook in dit filmpje. Het gevolg is dat professionele kunst ondersneeuwt en opzij wordt geduwd.

De toelichting bij dit filmpje geeft perfect aan wat eraan schort door kunst en cultuur op dezelfde hoop te gooien: ‘Cultuur is van iedereen. Van de makers en hun publiek. Van kleinsten en de oudsten. Maakt niet uit waar je vandaan komt, waar je voor staat of wat je geleerd hebt. Van iedereen. Van heel Nederland.’ Maar wat voor cultuur geldt, geldt niet voor kunst. Cultuur overstijgt en verbindt, kunst scherpt aan en onderscheidt.

Waarom hebben beleidsmakers van overheden het niet over ‘kunst’ als ze ‘kunst’ bedoelen? Waarom wordt kunst ondergeschikt aan cultuur gemaakt? Waar komt dat versluierend taalgebruik vandaan dat kunst geen kunst noemen, maar cultuur? De kunst in de samenleving is het object van de kunstpolitiek, schreef Jan Kassies in 1962 in het artikelKunstpolitiek, impasse en perspectief’. Het object van cultuurpolitiek is cultuur.

Een verklaring is dat cultuur een maatschappelijk en economisch begrip is. Het is wat ons land en volk verbindt, wat ons maakt en definieert. Cultuur, dat zijn we zelf. Maar kunst zijn we niet zelf. Of in elk geval is de overgrote meerderheid van ons dat niet. Evenmin geldt dat voor het gefröbel van amateurs en liefhebbers die potten bakken, kiekjes schieten, in een koor zingen, versjes dichten en bloemstillevens en landschappen schilderen. Dat wordt ook ‘kunst’ genoemd, maar is in de meeste gevallen geen kunst zoals dat in het theoretische debat over kunst wordt bedoeld. Dat is vooral bezigheidstherapie, amusement of gewoon een met elkaar een vorm vinden voor de eigen expressie. Daar is niks mis mee, maar noem het geen kunst.

Door kunst in dat frame van economisch en sociaal beleid te wringen wordt het getemd. Kunst mag geen kunst meer zijn die bijt, asociaal is en geen economisch nut heeft. Kunst moet als cultuur zijn. Kunst wordt vanwege het prestige dat het heeft niet verbannen, maar onschadelijk gemaakt. Dat gebeurt bij daglicht en niet eens stilzwijgend, maar wordt toch nauwelijks opgemerkt. Dat is een merkwaardig collectief wegkijken.

Is er iets mis met de Nederlandse taal die de beleidsmakers noodzaakt om het woord ‘cultuur’ te gebruiken als ze kunst bedoelen? Waarom spreekt de Nederlandse overheid niet van kunstbeleid als het beleid over de kunsten bedoelt, maar integreert het dat in de term cultuurbeleid? Een vergelijking van de lemma ‘Cultuurbeleid’ op Wikipedia is interessant. In het Duits wordt het ‘Kulturpolitik’ genoemd met de volgende uitleg: ‘Kulturpolitik bezeichnet in einem engeren Verständnis alles Handeln eines Staates im Bereich der Kunst (bildende Kunst, darstellende Kunst, Musik, Literatur), insofern ist also auch von Kunstpolitik die Rede’.

Het lijkt dus niet aan de Nederlandse taal te liggen. Beleidsmakers creëren voor zichzelf politieke ruimte door hun taalgebruik bewust te laten zwemen naar vaagheid. Zodat ze niet te vangen zijn. Blijkbaar is het begrip ‘kunstbeleid’ of ‘kunstpolitiek’ te specifiek, ook nog eens bemoeilijkt door een theoretisch debat dat niet steeds dezelfde uitkomsten geeft aan wat kunst eigenlijk is. Het gebruik van het paraplu-begrip cultuur dat zoals het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap zegt ‘van iedereen is’ wordt vanuit tactische, defensieve overwegingen alleen nog maar verder versterkt als politici en beleidsmakers de rol van de kunst inperken. Zoals door de kaalslag van de kunst door staatssecretaris Zijlstra vanaf 2010 in gang werd gezet.

Zo resteert ontevredenheid én begrip over het gebruik van het woord cultuurbeleid door beleidsmakers van overheden en de van overheden financieel afhankelijke organisaties als daar in feite kunst mee wordt bedoeld. Een ontevredenheid die gelijk opgaat met de positie van de kunst in de samenleving. Kunst wordt getolereerd, maar dat gebeurt mondjesmaat en niet van harte. Kunst wordt door de overheid niet frontaal bestreden, maar getemd. Het woord kunstbeleid is bewust gewist door de overheid. Historisch is de mecenas die de kunst financierde opgevolgd door de overheid die de kunst financiert, maar tegelijk grotendeels onschadelijk maakt. Zo strompelt de overheid van cultuurnota naar cultuurnota. De weeffout is blijkbaar te groot om te zien.

Het debat over een nationaal designmuseum is gepolitiseerd

Update 25 augustus 2022: De lokale partij Bosch Belang pleit ervoor om het Design Museum van Den Bosch te verkassen naar Eindhoven. Achtergrond is dat het Noordbrabantsmuseum ruimte nodig heeft om een schenking van Jos Koster van 550 topwerken te kunnen presenteren. Daarom moet het aangrenzende Design Museum verhuizen naar een andere lokatie, waarschijnlijk de Bossche spoorwegzone. Die verhuizing staat begroot voor 30 miljoen euro. Dat stelt Bosch Belang nu ter discussie.

Update 7 januari 2021: In het Eindhovense Evoluon wordt weer een museum gevestigd, aldus een bericht in Trouw. Het zou gaan om een Museum voor de Toekomst. Het concept is ontwikkeld door industrieel ontwerper Koert van Mensvoort. De verknoping van techniek en design lijkt nog steeds het uitgangspunt van dit museum. Maar het wordt zo niet meer genoemd. De neutrale term ‘Toekomst’ moet de eerdere mislukte poging om een museum voor Design te vestigen doen vergeten. 

Hoeveel designmuseums kan Nederland hebben? Die vraag wordt opgeroepen door politieke ontwikkelingen en de opmerking van de nieuwe artistiek directeur van het Stedelijk Museum Rein Wolfs in een interview in NRC. Hij zegt: ‘Maar als ik het hele Nederlandse aanbod overzie, zou wat meer variatie en specialisatie goed zijn’. Dat is een pleidooi tegen het kluitjesvoetbal in de museumsector waarbij ieder museum hetzelfde doet.

In Den Bosch is er het Design Museum Den Bosch -dat als vanouds het accent op sieraden en keramiek legt- waarmee directeur Timo de Rijk sinds eind 2016 succesvol aan de weg timmert. Hij noemt zich in februari 2017 in een interview in BD samen ‘met Gent en Groningen’ nu ‘het grootste designmuseum in West-Europa‘. Voor het gemak vergeet hij het London Design Museum, het Duitse Vitra Design Museum, het Parijse Cité de l’Architecture et du Patrimoine of het V&A in Dundee. Maar ook het in 2015 geopende Cube Design Museum  in Kerkrade dat zich presenteert als ‘het eerste museum van Nederland volledig gewijd aan design. Cube toont design met inhoud; design dat impact heeft op de wereld.’ De stilzwijgende suggestie hiervan is dat andere designmusea design zonder inhoud presenteren. De Rijk en Wolfs geven te kennen dat ze belang hechten aan de kunstgeschiedenis en meer moderne of na-oorlogse kunst willen tonen. De Rijk en zijn team bereiden nu een overzichtstentoonstelling van design van het Derde Rijk voor die op 7 september 2019 opent.

Daarnaast is er in Rotterdam het HNI dat ‘Design’ in de naam heeft (naast Architectuur en Digitale Cultuur) dat zich eind 2016 opwierp als coördinator voor een tijdelijk designmuseum in Amsterdam om daar langdurige bruiklenen van andere musea te tonen. Een initiatief waarover sinds die tijd weinig is vernomen. Ik gaf daar in december 2016 een commentaar op waarin ik weinig begrip toonde voor dit initiatief, maar ook wees op twee interessante opmerkingen van het hoofd beleid en actualiteit van HNI Floor van Spaendonck. Breder kijkend dan dit initiatief alleen zei zij: ‘(..) is er behoefte aan één plek die geheel in het teken staat van design’ en ‘Het aanleggen en beheren van een vormgevingsarchief behoort niet tot de opdracht van HNI’. Er bleek dus eind 2016 volgens Van Spaendonck in Nederland geen museum dat geheel in het teken staat van design (wat haaks staat op de claim van het in 2015 geopende Cube) en evenmin een nationaal vormgevingsarchief voor design.

De politieke ontwikkeling blijkt uit bovenstaand citaat uit het artikelPlan Designmuseum Eindhoven krijgt steeds meer vorm’ in het ED van november 2018. Het lijkt er sterk op dat het een plan is uit de koker van D66 dat door de VVD wordt gesteund. In het huidige Eindhovense college is D66 niet vertegenwoordigd. Van 2014 tot 2018 was Mary-Ann Schreurs namens D66 wethouder van Innovatie en Design, Cultuur en Duurzaamheid. Nu is ze onafhankelijk raadslid en heeft volgens een persbericht van maart 2019 over een verschil van mening D66 verlaten. Schreurs maakte zich sterk voor design en technologie zoals uit de steunbetuiging van een D66’er blijkt. Ook de Dutch Design Week (DDW) is een manifestatie van de verknoping van design en techniek.

Er is dus in de afgelopen jaren een sterke D66-lobby opgezet voor een Designmuseum in Eindhoven waarbij het de vraag is of dat doorzet omdat D66 in Eindhoven en in de provincie Noord-Brabant aan macht heeft ingeboet. Daarnaast richt Timo de Rijk zich in het 35 km verder gelegen Den Bosch sinds 2016 nadrukkelijk op design en toegepaste kunst. Een grotere ambitie viel af te lezen in de naamsverandering. In juni 2018 werd de naam Het Stedelijk Museum ’s-Hertogenbosch veranderd in Design Museum Den Bosch. Maar wellicht kan wat in de pijplijn zit nog gematerialiseerd worden zodat er nog net een Eindhovens Designmuseum uitgeperst kan worden. Een in de Provinciale Staten van Noord-Brabant in oktober 2017 aangenomen motie van D66 vraagt om uit te zoeken of er een nationaal designmuseum kan komen in het Evoluon in Eindhoven:

Minister van OCW Ingrid van Engelshoven (D66) houdt de signalen van haar partijgenoten uit Brabant in elk geval nog in de lucht zoals deze week bleek uit de presentatie van de ‘Ontwerp-subsidieregeling culturele basisinfrastructuur 2021-2024’ dat op het lijf van een Eindhovens Designmuseum is geschreven en uitgaat van de verknoping van design en techniek. Zo vanzelfsprekend is dat echter niet. Hooghartigheid blijkt uit het interview uit november 2018 met DDW-directeur Martijn Paulen die meent dat het een fluitje van een cent is om een museum met als uitgangspunt de combinatie van design en techniek in een nationaal designmuseum te realiseren. Dat gaat eraan voorbij dat die formule die afgeleid is van de Eindhovense situatie waarbij design en techniek nauw worden gecombineerd een keuze is die niet alleenzaligmakend is. Design kan ook worden gekoppeld aan autonome kunst, (kunst)geschiedenis of sociaal-maatschappelijke aspecten. Het is de vraag of, als er een nationaal designmuseum of rijksmuseum voor design moet komen dat gesteund wordt vanuit de landelijke overheid, die combinatie van kunst en techniek (of technologie) het uitgangspunt dient te zijn. Op z’n minst zou er een breed debat aan vooraf moeten gaan over het profiel van zo’n nieuw te vormen nationaal designmuseum waarbij de gesprekspartners liever niet alleen uit Eindhoven of uit de kringen van D66 komen.

Nederland kan best meerdere designmusea herbergen, in Den Bosch, Kerkrade, Eindhoven of waar dan ook. Laten we evenmin de kunstmusea met belangrijke afdelingen design (Museum Boijmans, Stedelijk Museum, Centraal Museum, Groninger Museum, HNI) en de ‘materiaalmusea’ (Nationaal Glasmuseum, TextielMuseum, Keramiekmuseum Princessehof) vergeten die zo’n nationaal designmuseum kunnen ‘voeden’. Of de herhaling van meer van hetzelfde zonder voldoende variatie en specialisatie wenselijk en doelmatig is, is een vraag die het bovensectorale ministerie van OCW zich moet stellen. De museumsector moet ideeën kunnen aandragen.

OCW zet echter op onaanvaardbare wijze een dubbele pet op als het bij de bekostiging van een nationaal designmuseum uitgaat van normen die meer volgen uit de partijpolitiek en een regionale lobby, dan uit een beredeneerde keuze voor profiel, kwaliteit en inbedding in de culturele basisstructuur ervan. In het verlengde speelt de vraag bij welke instelling een nationaal vormgevings/designarchief ondergebracht moet worden.

Foto 1: Schermafbeelding van deel artikelPlan Designmuseum Eindhoven krijgt steeds meer vorm’ in ED, 24 november 2018.

Foto 2: Schermafbeelding van ‘Actuele Motie M1 Provinciale Staten 27 oktober 2017; Nationaal Designmuseum in het Evoluon` door Statenfractie van D66 (AANGENOMEN).

Foto 3: Schermafbeelding van deel ‘Ontwerp-subsidieregeling culturele basisinfrastructuur 2021-2024’ van het ministerie van OCW, 11 juni 2019 (p. 35).

Bijlage ‘Diversiteit in de cultuursector’ bevat statistieken over herkomst waarvan de waarde en strekking discutabel zijn

Vandaag stuurde minister Van Engelshoven (OCW) haar brief ‘Uitgangspunten Cultuurbeleid 2021 – 2024’ naar de Kamer. De brief en de bijlagen zijn hier te lezen. Reacties laten nog op zich wachten. De bijlageDiversiteit in de cultuursector’ is een ‘visuele samenvatting van de meest recente cijfers en ontwikkelingen in de personele diversiteit van culturele instellingen en adviescommissies van cultuurfondsen en raden’ en bevat bovenstaand diagram. Eruit blijkt dat ‘personen met een westerse en niet-westerse migratie achtergrond’ zijn oververtegenwoordigd in bestuur en personeel in de culturele sector. Vooral westerse migranten vallen op met een drie- tot viermaal zo grote vertegenwoordiging dan statistisch zou kunnen worden verwacht. Dat wordt een positieve ontwikkeling genoemd. Is het dat wel? Niet-westerse migranten blijven met 8% licht achter.

Wat is deze statistiek waard? Wie wordt er onder ‘personen met een westerse migratie achtergrond’ verstaan? Omvat dat Duitsers, Belgen, Britten en Amerikanen die al vele jaren in Nederland wonen en eigenlijk niet beschouwd kunnen worden als migranten, laat staan buitenlanders? Denk aan de talloze directeuren van Nederlandse musea van buitenlandse herkomst die in Nederland geïntegreerd zijn en die leden van het publiek zonder voorkennis niet zal aanduiden als migrant. Hoe relevant is dit onderscheid, waarom wordt het gemaakt en in een officieel overheidsdocument opgenomen, en wat moet het ons duidelijk maken?

Daarnaast is onduidelijk wat met wat vergeleken wordt en wat de vergelijking waard is. Hoe methodologisch correct is het om een subcategorie van de beroepsbevolking van 9 of 10% groot te leggen op de cultuursector? Want de beroepsbevolking is niet volgens een perfecte afspiegeling over de afzonderlijke sectoren verdeeld. De specifieke cultuursector met relatief veel middel- en hoogopgeleid personeel is dat weer anders afwijkend in dan bij andere sectoren. Ook in de landbouwsector zullen door het aantal werkzame Polen de ‘personen met een westerse migratie achtergrond’ waarschijnlijk oververtegenwoordigd zijn. Maar wat zegt dat dan?

Wat hier aan de hand is lijkt een geval van politieke hypercorrectie. Het zijn niet de ‘personen met een westerse migratie achtergrond’ waar het om gaat, maar ‘de personen met een niet-westerse migratie achtergrond’. De westerse migranten worden er aan de haren bijgesleept vanwege de statistiek over de niet-westerse migranten. Maar de redactie van deze bijlage geeft zich bloot in het commentaar bij deze diagram als die zegt: ‘Aandachtspunten. Hoewel het aandeel personen met een niet-westerse migratieachtergrond werkzaam bij culturele instellingen toeneemt, blijft deze achter bij de verhouding in de beroepsbevolking’.

Waarom wordt dit zo scherp gepresenteerd als volgens de statistieken de ondervertegenwoordiging minimaal is en het daarnaast onduidelijk is hoe de relatie tussen ‘niet-westerse migratie’ en opleiding is die specifiek is voor de culturele sector? Zo beredeneerd is er wellicht sprake van oververtegenwoordiging van ‘niet-westerse migranten’ die middel- of hoogopgeleid zijn. Aan de 19de-eeuwse Britse staatsman Benjamin Disraeli wordt de volgende uitspraak toegeschreven: ‘Er zijn drie soorten leugens: leugens, grove leugens, en statistieken’.

Foto: Schermafbeelding van deel bijlageDiversiteit in de cultuursector’ van het ministerie van OCW over ‘Herkomst’.

Canada staat alleen in conflict met Saoedi-Arabië over mensenrechten

Een inzichtelijk interview van Vassy Kapelos op de Canadese publieke omroep CBC met president Obama’s voormalige Global Engagement Director Brett Bruen. Het gaat om een diplomatieke crisis tussen Canada en Saoedi-Arabië waarbij Canada in de verdediging is gedrongen. Aanleiding is een tweet van 3 augustus van het Canadese ministerie van Buitenlandse Zaken over de oproep om mensenrechtenactivisten in Saoedie-Arabië vrij te laten. Over deze omgekeerde Twitter-diplomatie van president Trump vraagt onder meer hoogleraar internationale zaken David Carment zich af of dit een geschikt en handig instrument is om de finesses van diplomatie en buitenlandse politiek af te dekken. Dus zo bekeken valt Canada ook wel wat te verwijten.

Maar het grootste verwijt treft het Koninkrijk Saoedi-Arabië, die theocratie waar sinds de 18de eeuw een tweezijdig verbond van kracht is tussen de wereldlijke macht van het Saoedische koningshuis en geestelijke macht van de orthodox-islamitische stroming van het wahabisme. Dat verbond kreeg vanaf 1979 nieuwe betekenis na de mislukte bezetting door islamitische extremisten van de Al-Masjid al-Haram moskee in Mekka. Bang geworden voor de eigen machtspositie door onder meer de Iraanse volksopstand van 1979 die ayatollah Khomeini aan de macht bracht werd de verwestersing van Saoedi-Arabië teruggedraaid, de vrijheden ingeperkt en de orthodoxe islam opnieuw opgepoetst. Zelfs tot een exportproduct gemaakt. Sinds kort lijkt de feitelijke machthebber kroonprins Mohammad bin Salman al-Saoed de teugels te vieren, maar het vermoeden is dat hij dat niet om culturele, religieuze of juridische redenen doet, maar om economische redenen om het koninkrijk toekomstbestendig en minder afhankelijk van olie inkomsten te maken.

Door een terugtredende VS die onder president Trump meer ruimte geeft aan autoritaire landen weet ook Mohammad bin Salman al-Saoed dat zijn speelruimte groter is. Daarom kan hij een geïsoleerd Canada fors aanpakken. In navolging van de VS aarzelt ook de EU om zich krachtdadig uit te spreken tegen de schending van de mensenrechten in Saoedi-Arabië. Niet in het minst vanwege economische belangen en bescherming van de eigen wapenindustrie. Slechts individuele landen als Zweden sputterden de afgelopen jaren tegen.

Pikant is dat zoals uit een tweet blijkt de Canadese minister van Buitenlandse Zaken Chrystia Freeland op 6 augustus op een LHBTI-conferentie in Vancouver een gesprek had met de Nederlandse minister Ingrid van Engelshoven (OCW) over ‘mensenrechten, in het bijzonder vrouwenrechten en EqualRightsCoalition’. In een verklaring zegt Van Engelshoven: ‘Nu moeten we de mooie woorden omzetten in daden.’ Op sociale media zijn de goede bedoelingen immens om ‘niemand achter te laten’. Het lijkt er echter sterk op dat de ‘gewone’ mensenrechten moeten wijken, zoals Samar en Raif Badawi in Saoedi-Arabië nu aan den lijve ondervinden.

Foto: Gewaakte tweet van het Canadese ministerie van Buitenlandse Zaken, 3 augustus 2018.

Liquid Feedback 3.0 is bruikbaar voor de democratie. Nu al

140202181912.liquidfeedback.jpg.shrinkcentercrop.586x180

Nederland wordt niet alleen een participatiesamenleving als het aan de regering ligt, maar mogelijk ook een E-participatiemaatschappij. Wat dat inhoudt is de vraag. De Haagse wethouder Ingrid van Engelshoven (D66) nam op 28 januari het boek ‘The Principles of LiquidFeedback‘ in ontvangst. Drie dagen later werd het in Berlijn gepresenteerd. Een initiatief van de ‘Verein zur Förderung des Einsatzes elektronischer Medien für demokratische Prozesse‘. Een zaak van transparantie, communicatie, burgerschap, participatie en machtsdeling. Door de piratenpartijen is LiquidFeedback afgelopen jaren hoog op de politieke agenda gezet.

Hoe pakt de Nederlandse politiek dit Duitse initiatief op? Wethouder Van Engelshoven is welwillend, maar moet duidelijk nog wennen aan de vergaande strekking ervan. Ze denkt vanuit het bestuur en (nog) niet vanuit het belang van de burger. Ofwel, ze zit met haar gedachten nog in LiquidFeedback 1.0. Uit haar begeleidende woorden blijkt dat ze er nog niet meer dan een aanvulling op de democratie in ziet.

Binnenlands Bestuur doet verslag. Woorden schieten tekort. ‘Er is een toolkit e-participatie aan ambtenaren beschikbaar gesteld waarmee ze beleidstrajecten kunnen ondersteunen. Deze toolkit bevat nu vooral software die voor zichtbare en concrete projecten kan worden ingezet, zoals een moodboard waarmee kinderen een speeltuin kunnen ontwerpen en een budgetschuif waarmee bewoners samen een budget kunnen verdelen’. Commentaar overbodig, democratie als macramé.

De Nederlandse politiek moet nog wennen aan elektronische middelen die voor de democratie ingezet kunnen worden. Van Engelshoven ziet LiquidFeedback ‘op termijn als een zinvolle aanvulling voor de ondersteuning van een traditionele ‘inloopavond’. Het is een groeimodel, en ik denk dat we eerst moeten zorgen dat we voldoende hebben gewerkt met de huidige middelen uit de toolkit’. D66 dat ooit voluit voor staatkundige vernieuwing ging praat nu over ‘toolkit’, ‘beleidsparticipatie’ of ‘beleidstraject’. De Nederlandse Piratenpartij moet D66 maar eens uitleggen wat LiquidFeedback en E-democratie echt inhouden.

Foto: Illustratie bij ‘Online democratieplatform wellicht bruikbaar voor E-participatie‘ in Binnenlands Bestuur.