Musea en kunstinitiatieven moeten afstand houden tot cancelcultuur. Emancipatiestreven eindigt vaak in intolerantie en nieuw vooroordeel

Ik moest bij lezing van een artikel in Het Parool over cancelcultuur in de kunsten met bovenstaand citaat van Raisa Blommestijn (docent en promovendus aan de rechtenfaculteit van de Universiteit Leiden) denken aan een observatie van Renate Rubinstein die Paul Scheffer in zijn NRC-column van 27 november 2020 noemt:

Rubinstein verwijst vanuit de vorige eeuw naar andere verschijnselen, maar het principe is hetzelfde. Wat zij constateert is afgelopen jaren gebeurd in de kunsten. Zoals zij het meer dan 30 jaar geleden voorzag. Men kan zich alleen maar afvragen waarom er in de publieke opinie geen Rubinstein 2.0 is opgestaan die met een scherpe analyse de promoters van de cancelcultuur alle hoeken van de kamer liet zien. Dat is het verschil met toen. Kritiek op de cancelcultuur was er wel, maar die bleef tamelijk onopgemerkt. Wellicht heeft dat te maken met de fragmentatie van de publieke opinie die in Rubinsteins tijd nog niet in die mate bestond. Nu kwamen actie en reactie uit de Angelsaksische wereld en waren de Nederlandse opinieleiders en kunstsector een tamelijk passieve partij. Tekenend was dat de Nederlands-Britse commentator Ian Buruma in de Nederlandse publieke opinie zich het felst uitsprak tegen de cancelcultuur. Mede omdat hij er persoonlijk het slachtoffer van was geworden.

Een groep die valt te omschrijven als links-radicaal en opkomt voor gelijkheid en streeft naar emancipatie is doorgeslagen en in haar tegendeel verkeerd. Tijdelijk kunnen best vanzelfsprekendheden worden opgeschort om achterstanden van minderheidsgroepen weg te werken, maar als dat een nieuwe structurele ongelijkheid introduceert dan schiet het zijn doel voorbij.

Ongelukkig is ook dat de kwetsbare, weerloze en kleine, maar oh zo sexy kunstsector het doelwit is. Waar heeft de kunst die onwelkome aandacht aan te wijten? Het tragische is dat vele Nederlandse kunstinstellingen zich niet goed weten te verhouden tot die doorgeslagen en niet meer te begrenzen emancipatie en in vele gevallen met open ogen in de fuik van de intolerantie lopen. Waarmee deze musea of kunstinitiatieven vooral zichzelf beschadigen en achter het verkeerde vaandel aanlopen. Als ze zich hiervan uiteindelijk bewust werden, dan moeten ze tot hun schrik constateren dat ze niet meer op hun schreden kunnen omkeren.

De les voor Nederlandse musea en kunstinitiatieven is dat een afkoelingsperiode moeten inlassen. De verstandige en goed bestuurde instellingen hebben dat ook gedaan. Ze moeten zich even stilhouden en pas op de plaats maken. Niks doen. Ze moeten zich niet op laten jagen door een radicale minderheid en de veiligheid inbouwen dat die niet het interne debat overnemen en gaan domineren.

Musea en kunstinstellingen moeten zich niet onder druk laten zetten door een vaak van buiten de Nederlandse grenzen opererende kosmopolitische links-radicale lobby. Hoe sympathiek en lovenswaardig hun uitgangspunten ook zijn. De actievoerders zijn vaak niet eens goed op de hoogte van de situatie in de Nederlandse kunstsector, of worden uitsluitend voorgelicht door selectieve ’tolken’ die de internationale agenda weer met hun Nederlandse agenda en eigenbelang combineren. De projecties en dwarsverbanden zijn eindeloos en werken verwarrend, ook wat de herkomst ervan betreft.

Mikpunt zijn naïeve bestuurders die zich laten intimideren. Dieptepunt was het debat in het Rotterdamse kunstcentrum Witte de With met een bestuur dat zich onder druk liet zetten door een radicale minderheid en een nieuwe generatie die de kans rook om een voet tussen de deur te krijgen. Zo grijpen incidentele en structurele wetmatigheden in elkaar. Dat is van alle tijden. Zoals de ontsporingen van emancipatiebewegingen die in hun tegendeel verkeren en de roep om gelijkheid en tolerantie inwisselen voor een houding van ongelijkheid en intolerantie en dat ook zijn. De kunstsector is gewaarschuwd om alert en niet al te naïef te zijn. Meegaan met een bevrijdingsstrijd is in beginsel niet verkeerd, maar omdat je nooit weet waar het eindigt valt het toch af te raden.

Foto 1: Schermafbeelding van deel artikelCancelcultuur in de kunstwereld: hoe compromisloos kan kunst nog zijn?’ van

Foto 2: Schermafbeelding van deel columnWie bij zichzelf te rade gaat is nooit vrij van angst’ van Paul Scheffer in NRC, 27 november 2020.

Aandacht voor Amerikaanse verkiezingen: Nederlandse publieke omroep lijdt aan de paradox van de geprojecteerde verwachting

Het is de paradox van de buitenlandverslaggeving op televisie over een land met een taal die de Nederlanders redelijk machtig zijn. Door internet en kabeltelevisie met talloze buitenlandse zenders openbaart zich een tweedeling. Goed geïnformeerde en taalvaardige nieuwsconsumenten richten zich direct op de primaire bronnen en zijn in specifieke kwesties beter en meer up-to-date geïnformeerd dan de Nederlandse televisiejournalisten die het Nederlandse publiek moeten informeren. Als deze nieuwsconsumenten daarnaast ook nog voldoende inzicht hebben in de geschiedenis en de politieke realiteit van zo’n land, dan kunnen ze zelf tot een afgewogen oordeel komen. Dat is de hink-stap-sprong die de publieke omroep parten speelt.

Net als de dagbladjournalistiek zou de Nederlandse publiek omroep zich moeten concentreren op het geven van achtergrondinformatie (getuigenissen in het veld, interviews met hoofdrolspelers, analyses met historische diepte à la Ian Buruma). Maar het niveau van de vaste gasten is bedroevend. Zoals Clingendael-medewerker Willem Post die in november 2016 notabene in een opinieartikel in NRC onder de geruststellende titel ‘Het zal wel meevallen met Trumps dwaze avonturen’ debiteerde dat Trump wel ingetoomd zou worden door de instituties. Het was ook toen al aantoonbare onzin. Of die buiksprekende, eendimensionale Raymond Mens die in talkshows zijn boek mag promoten en vanwege de ‘evenwichtigheid’ mag opdraven als supporter van Trump. Zo maakt de Nederlandse televisie van zilver geen goud, maar blik. Dat is geen kennersblik.

Tegelijk ontkomt de televisiejournalistiek er niet aan om verslag te doen van kwesties die zich in real time afspelen. Het dient volgens de opdracht die het heeft het Nederlandse publiek te informeren. We zullen het vanavond weer zien. Niemand die zich diepgaand interesseert voor de Amerikaanse verkiezingen heeft wat te winnen door te kijken naar de Nederlandse televisie. Dat is slaapwandelen in dubbel opzicht. We kunnen beter slapen in bed, dan voor de slaapverwekkende Nederlandse televisie die voor een onmogelijke taak staat.

Het is de paradox van geprojecteerde verwachting. Landen en conflicten waar nieuwsconsumenten moeizaam informatie uit open bronnen over krijgen laat de Nederlandse televisie grotendeels liggen. Denk aan Nagorno-Karabach, Binnen-Mongolië, Kashmir of Burkina Faso. Aan landen en conflicten waar nieuwsconsumenten via internet en kabeltelevisie al overvloedig over geïnformeerd worden besteedt de Nederlandse televisie ook overvloedig aandacht. Dat is het patroon: het herhaalt wat we al weten en veronachtzaamt wat we niet weten.

De uitslag van de Amerikaanse verkiezingen kunnen we toch al uittekenen? Biden wint makkelijk van Trump en de Democraten winnen de meerderheid in de Senaat en vergroten die in het Huis met circa 10 zetels. (Gesteld dat de verkiezingen regelmatig verlopen en de stem van de kiezers de uitslag bepaalt).

Foto: Schermafbeelding van het programmaNOS Amerika Kiest‘ van de Nederlandse publieke omroep NOS, 3 november 2020.

Hoe uitsluitend is de tegenstelling tussen identiteitspolitiek en sociaal-economische politiek? Vraag én antwoord aan Ian Buruma

Reactie op het artikelDemocraten, zoek het redelijke midden’ van Ian Buruma in de NRC van 8 november:

Mee eens dat in het centrum de meeste stemmen zijn te halen voor de Democraten. Dat wezen de tussentijdse verkiezingen uit, waar gematigde kandidaten het het beste deden. Velen zien daarin voor 2020 een goede uitgangspositie voor voormalig vice-president Joe Biden. Dat is niet het hele verhaal. Ian Buruma beperkt zich tot de tegenstelling radicaal-gematigd en gaat niet in op andere tegenstellingen die erop van invloed zijn.

Het verwijt dat Democratische congresleiders als Nancy Pelosi en Chuck Schumer treft is dat ze ‘corporate’ zijn. Hillary Clinton die met haar januskop van linksig lullen en rechts vullen bij velen haar geloofwaardigheid verspeelde is daar het treffende voorbeeld van. Deze Democraten zitten in het ergste geval in de zak van het bedrijfsleven of schurken daar op z’n minst tegen aan. In dit verband is het veelzeggend dat de grootste Democratische sponsor Tom Speyer die zich kan meten met Republikeinse sponsors als Sheldon Adelson en de Koch broers zich niet alleen ziet als ‘kingmaker’, maar ook zelf ambities heeft om presidentskandidaat te worden in 2020. Hetzelfde schijnt te gelden voor Mike Bloomberg. Dit tekent de gebreken van het politieke bestel van de VS, namelijk de allesbepalende macht van het grote geld en miljardairs die de politiek opkopen. De financiering gaat via zogenaamde ‘Super PACs’ die nauwelijks aan voorwaarden zijn gebonden en sinds 2010 door enkele gerechtelijke uitspraken almachtig zijn en het politieke systeem in bezit hebben genomen.

Buruma neemt niet in overweging dat identiteitspolitiek van radicaal-links ook een antwoord is op de macht van het grote geld binnen de Democratische partij. Ofwel, identiteitspolitiek is meer dan identiteitspolitiek. De allesbepalende rol van sponsors als Steyer en Bloomberg trekt de partij naar rechts omdat deze miljardairs met hun economische belangen de status quo verdedigen. Identiteitspolitiek valt daarom op te vatten als een reactie uit machteloosheid én een afleiding. Want wie beseft geen invloed te hebben op sociaal-economische factoren als inkomensverschillen en machts- en eigendomsverhoudingen omdat dat voorbehouden is aan het bedrijfsleven en rijke sponsors die op een hoger politiek niveau opereren kiest uit chagrijn en opstandigheid eieren voor z’n geld in de wel toegestane en haalbare invloed op de sociaal-culturele identiteitspolitiek. Als het niet voor zichzelf is als witte man, dan voor anderen met wie men zich identificeert. De macht gebruikt die identiteitspolitiek als afleiding en uitlaatklep om het debat over sociaal-economische aspecten te blokkeren.

De aan de Democratische partij gelieerde ‘onafhankelijke’ Senator Bernie Sanders die door de ‘corporate’ Democraten niet echt wordt vertrouwd, laat staan in het hart wordt gesloten, probeert de sociaal-economische en sociaal-culturele aspecten te integreren. Vanwege de focus en achtergrond van zijn supporters kan hij niet om de identiteitspolitiek heen en is dat trouwens ook een prima middel om kiezers mentaal aan hem te binden. Maar de hoofdzaak voor Sanders is de verandering van sociaal-economische aspecten. In de zin dat de VS egalitairder wordt in de aloude traditie van de Europese sociaal-democratie. Veelzeggend is dat de ‘Britse’ broer van Bernie, Larry Sanders in 2001 de Labour partij verliet omdat die volgens hem onder Tony Blair te ver naar rechts ging. Lees: te dicht tegen het bedrijfsleven aanschurkte. Dat is ook de overtuiging van Sanders en progressieve Democraten als Senator Elizabeth Warren of Keith Ellison.

De identiteitspolitiek van radicaal-linkse kandidaten als Alexandria Ocasio-Cortez die zich in de hemisfeer van Sanders bevinden kan opgevat worden als meer dan identiteitspolitiek alleen. Hoewel ze dat zelf niet in het openbaar toegeven. Het is ook de beschermende laag om harde sociaal-economisch aspecten door de maag te krijgen en in het organisme te laten belanden. Identiteitspolitiek hoeft geen doel op zichzelf te zijn en staat in sommige gevallen wel, maar in andere gevallen geenszins haaks op gematigde politiek. Daarom kan op termijn identiteitspolitiek die deels ontstaat uit machteloosheid en deels uit berekening, samengaan met een gematigd sociaal-economisch programma dat probeert in te breken in een dichtgetimmerd politiek bestel waarin de ‘gewone burgers’ op de belangrijkste sociaal-economische aspecten zijn buitengesloten.

Identiteitspolitiek is voor links-radicalen binnen de Democratische partij nu het enige beschikbare middel om via een omweg de partij te bevrijden uit de greep van centrum-rechtse, ‘corporate’ Democraten die vanuit een oogpunt van camouflage en afleiding zich eveneens -weliswaar halfslachtig en onoprecht- omhullen met de mantel van de identiteitspolitiek. Het is aan het toekomstige leiderschap van de Democratische partij om het middel (identiteitspolitiek) te scheiden van het doel (sociaal-economische gelijkheid). Hoewel emancipatie van minderheden op zichzelf een doel is dat gezien de lastige politieke situatie echter beter op een indirecte en minder polariserende wijze bereikt kan worden door vol in te zetten op de verbetering van de economische positie (zorg, arbeidsmarkt, belastingsysteem, onderwijs, huisvesting) van alle burgers. Links én rechts.

Identiteitspolitiek gaat niet uitsluitend om emancipatie van individuen, maar betreft als hoogste doel ook de emancipatie van de samenleving. Dat laatste is zwaarwegender. Het zal binnen afzienbare tijd niet lukken om dat te realiseren omdat nooit iemand vrijwillig macht opgeeft. Sociaal-culturele identiteitspolitiek van individuen zal daarom voorlopig nog blijven bestaan als afleiding voor machtigen en als uitlaatklep voor onmachtigen. Datzelfde geldt ook voor radicaal-rechts. Laten we hoe dan ook beseffen dat identiteitspolitiek niet altijd is wat het lijkt en best kan dienen om het redelijke midden te bereiken. Dat nu voor burgers via eigen actie onbereikbaar is door een gecorrumpeerd politiek systeem. Als het bereiken ervan niet via de kortste en in beginsel de meeste eigenlijke weg kan, loopt het via de omweg van de identiteitspolitiek.

Foto: Schermafbeelding van deel artikelDemocraten, zoek het redelijke midden’ van Ian Buruma in NRC, 8 november 2018.

Intolerantie van radicaal-links en veroordeling via sociale media. Waarom reageert de #MeToo-beweging zo fel op Ian Buruma?

De Nederlands-Amerikaanse publicist Ian Buruma voelde zich gedwongen om vanwege negatieve publiciteit op sociale media ontslag te nemen als hoofdredacteur van de New York Review of Books. Dit vanwege de plaatsing van een essay van de Canadese muzikant, schrijver en voormalige radiopresentator Jian Ghomeshi in een themanummer over #MeToo-daders die niet door de justitie maar door sociale media zijn veroordeeld. In 2016 werd hij vrijgesproken van aanranding in een rechtszaak. In een artikel in VN noemt Ian Buruma het ‘intimidatie in de sociale media en door de universiteitspers.’ Hij geeft overigens toe dat het aankaarten van een gevoelig thema als #MeToo ‘door iemand die is beschuldigd van vrouwenmishandeling niet de ideale vorm om dat thema mee aan te kaarten’ is. Een interview met Buruma in Slate riep bij HuffPost’s Lydia Polgreen in een tweet nog meer woede op dan het artikel van Ghomeshi, zo liet ze weten. De ironie is dat Buruma nu ook zonder tussenkomst van justitie door sociale media wordt veroordeeld en zijn functie verliest.

Hier is overduidelijk een cultuurstrijd aan de gang tussen radicaal-links en humanistisch-progressief waarvan Buruma een vertegenwoordiger is. Opinieleiders en nieuwsmedia kiezen partij en spreken zich uit. Brendan O’Neill van Spiked ziet Buruma als slachtoffer van wat hij het seksuele McCartyisme van de #MeToo-beweging noemt. In de #MeToo-beweging  ziet O’Neill onderhand meer wraak, censuur en hysterie, dan gerechtigheid.

De kwestie #MeToo-Buruma komt op een politiek gevoelig moment met de beschuldiging van Dr. Christine Blasey Ford van een poging tot verkrachting begin jaren ’80 door kandidaat-opperrechter Brett Kavanaugh. De Republikeinen in de Senaat willen hem zo snel mogelijk en zonder FBI-onderzoek van Fords aantijgingen in het Supreme Court benoemen. Een benoeming voor het leven die de politiek en cultuur van de VS voor decennia in conservatieve richting kan doen kantelen terwijl het land zelf progressiever wordt. Onder meer de herroeping van het belangrijke arrest Roe vs Wade (1973) over abortus lijkt in gevaar. Er wordt sterk vermoed dat Kavanaugh het ongrondwettelijk verklaren van een federaal verbod op abortus wil helpen herroepen.

De kwestie Buruma is uiteindelijk een vraag over doel en middelen. Waarom richten radicaal-linkse actievoerders van de #MeToo-beweging zich op dit moment zo fel tegen Buruma, terwijl de toekomst van de VS met de tussentijdse verkiezingen van november en de dreigende benoeming van Kavanaugh op het spel staat? Er valt weinig berekening en politiek realisme in te ontdekken, maar wel veel onbesuisdheid en emotie.

Valery Gergiev is een propagandist voor het Kremlin. Maar wordt verafgood in Rotterdam. Tijd voor bewustwording. En protest

Update 10 september 2017: Het blijft onbegrijpelijk. Opnieuw geen enkele actie uit de kunstsector of de politiek tegen het Gergiev Festival in Rotterdam dat van 14 tot 17 september plaatsvindt. Dat staat in schril contrast tot protesten in andere landen, zoals Duitsland of de VS. Het uitblijven van protest tegen Gergiev en het Gergiev Festival wordt een jaarlijks terugkerende gebeurtenis. Wat zegt dat over Nederland en Rotterdam? 

Update 8 september 2016: Het is onbegrijpelijk. Geen enkele actie in Rotterdam tegen Valery Gergiev. Terwijl gewoonlijk Nederlanders voor het minste onrecht de straat op gaan om te demonstreren tegen het perfide establishment. Maar deze keer niet. Het grote onrecht van Gergiev laten ze links liggen. Wat zegt dat over Rotterdam en Nederland? Weinig goeds. Onze Rotterdamse vrienden laten het afweten. Ze laten het terrein aan Opstelten en consorten. De bewustwording is blijkbaar nog niet zo ver. Beschamend? Ja. Ontzettend. 

Sport en politiek of kunst en politiek hebben niets met elkaar te maken. Of toch wel? We spreken schande van het sjoemelen met de dopingcontrole door de Russische overheid op de Winterspelen in Sochi. Om ons op de rondetijden te richten. Kritiek ontstaat pas in de historische terugblik die afstand schept. Die ongevaarlijk maakt. We worden verontwaardigd over de collaboratie van de Duitse toneelspeler Gustaf Gründgens (1899-1963) die vele jaren later door schrijver Klaus Mann of filmer István Szabó in diens Mephisto  (1981) werd vereeuwigd als voorbeeld hoe het niet moet. Maar de Gründgens van de eigen tijd zien we over het hoofd. 

En in Rotterdam al helemaal. Of dat voortkomt uit naïviteit, provincialisme, misplaatste solidariteit met een ontspoorde kunstenaar, gebrek aan politiek besef of gemakzucht is de vraag. Er bestaat geen twijfel over dat Gergiev een fervent supporter is van het bewind van Putin en zich voor propagandadoeleinden laat inzetten. Putin en Gergiev zijn goede vrienden en zouden peetvader van elkaars kinderen zijn, aldus een bericht in de The Telegraph. Laatst was er het optreden van het Kirov Orkest van het Mariinski Theater uit Sint-Petersburg in het Syrische Palmyra. De NOS schreef over Gergiev in een bericht: ‘Hij zei dat hij met muziek wil protesteren tegen “de barbaren die monumenten van de wereldcultuur hebben verwoest”‘. Het is echter niet IS, maar Gergiev die door zo’n optreden de cultuur verwoest door het voor het karretje van de politiek te spannen. Maar in Rotterdam wordt tegen beter weten in volgehouden dat Gergiev in een politiek vacuüm opereert.

Waar is het politieke besef van de Nederlanders gebleven? In 1983 gaf W.F. Hermans een serie lezingen in Zuid-Afrika die wisselend werden gewaardeerd. Hoofdstedelijke PvdA’ers hadden het idee dat Hermans een internationale culturele boycot had doorbroken en verklaarden hem in 1986 tot persona non grata in de hoofdstad. Dat waren nog eens tijden. Nu heerst gezapigheid bij de culturele, bestuurlijke elite van Nederland. Veelzeggend is dat afgelopen jaren op het Groninger Museum na geen Nederlandse culturele organisatie zich inzette voor Ai Weiwei en Chinese dissidenten. Ian Buruma verklaarde in 2002 in The Guardian dat de bouw in China door een westerse architect van een ziekenhuis, hotel of universiteit niet over een grens gaat, maar de bouw van een gebouw dat direct onderdeel is van de propagandamachine wel. Toen Rem Koolhaas in 2008 het prestigieuze CCTV-gebouw als deel van de propagandamachine voor de Chinese autoriteiten bouwde voerde het Oranje-gevoel de boventoon. Rotterdamse koopmansgeest die de dominee maar even vergeet?

e26c125b1970bc54d5e54b63845f2275

Met de organisatie van het Gergiev Festival laten de organisatoren zich voor het karretje van de Russische propaganda spannen. Al is het maar door te helpen Gergiev een neutraal image in het Westen te verschaffen. We moeten ons ervan bewust zijn waar collaboratie met het Russische bewind begint. Het is op z’n minst lichtzinnig te noemen dat burgemeester Aboutaleb die zich zo vaak kritisch uitspreekt over maatschappelijke ontwikkelingen die verder gaan dan zijn functie deel uitmaakt van het Comité van Aanbeveling. Dit steekt des te meer omdat het komende Gergiev Festival in het teken staat van de Russische componist Sergei Prokofjev die tijdens het Stalin-bewind werd beschuldigd van anti-democratisch formalisme en werd verplicht om mee te werken aan de Stalinistische propaganda. Het Kremlin herwaardeert Stalin nu als nationalistisch icoon.

De Rotterdamse elite kan achteraf niet zeggen niet te hebben geweten dat Valery Gergiev aan de verkeerde kant van de geschiedenis is terecht gekomen. De signalen zijn overduidelijk en klinken wereldwijd. Er waren   afgelopen jaren volop protesten tegen de collaboratie van Gergiev. Zo ageerde Dmitry Smelansky in januari 2015 in een posting op de FB-pagina Arts Against Aggression tegen zangeres Anna Netrebko en Valery Gergiev als ‘twee prominente supporters’ van ‘het bloedige bewind van Putin’. Dit naar aanleiding van een optreden in de Metropolitan Opera in New York. Smelansky: ‘Mr. Putin counts on his supporters to continue to see no evil in his actions and on the civilized world to continue to hear no evil and speak no evil. We can and must do better than that.’ Ja, we kunnen en moeten beter doen dan wegkijken. Te beginnen in Rotterdam. 

Foto: Vladimir Putin schudt Anna Netrebko de hand, 2013. In het midden Valery Gergiev.

Temperend oordeel Buruma over Obama is uitgewerkt

military

Mooi aan de VS is dat alles er groot is. Volgens Ian Buruma in de NRC van 15 november is de overmoed van de VS nog het grootst. Buruma komt tot de conclusie dat de schuld voor de economische en morele neergang van de VS door iedereen gedeeld wordt. Door deze helicopterblik neemt Buruma president Obama in bescherming: ‘Toch is Obama niet het voornaamste probleem. De moeilijkheid is de Amerikaanse hybris; het geloof in een nationale vrijheidsmissie die te vaak is gebruikt om onnodige oorlogen te ontkenen‘.  Overmoed dus.

Wat Buruma zegt is niet onwaar, maar klopt niet. Hij komt deze keer niet toe aan de vraag wie van ‘het geloof in een nationale vrijheidsmissie‘ profiteren. Of die zelfs exploiteren. Want het kan zijn dat de Amerikaanse overmoed en het geloof in een vrijheidsmissie in de Amerikaanse geest zijn ingedaald, maar een ander aspect is hoe ze vervolgens worden aangewakkerd en misbruikt. Wat Buruma trouwens ook beweert door te stellen dat de vrijheidsmissie dient ‘om onnodige oorlogen te ontketenen‘. Maar bij die constatering laat-ie het.

In een studie concludeerden ​ASIS International (ASIS) en het Institute of Finance and Management (IOFM) dat de Amerikaanse veiligheidsindustrie jaarlijks 350 miljard dollar (= 259 miljard euro) bedraagt. Ter vergelijking, da’s iets meer dan de totale Nederlandse rijksbegroting over 2013 van 248,9 miljard euro. Dit komt bovenop de reguliere Amerikaanse Defensiebegroting van 642 miljard dollar (circa 474 miljoen euro).

Veiligheid en nationale verdediging kosten de VS zo’n 1000 miljard dollar per jaar. Een gigantische industrie en politieke machtsfactor. Het is hier eerder gememoreerd, aftredend president Dwight D. Eisenhower muntte in 1961 het begrip militair-industrieel complex in zijn afscheidsredeHij waarschuwde voor de rampzalige opkomst van misplaatste macht die zich onttrekt aan democratische besluitvorming: ‘In the councils of government, we must guard against the acquisition of unwarranted influence, whether sought or unsought, by the military-industrial complex. The potential for the disastrous rise of misplaced power exists and will persist.‘ De oud-generaal sprak vanuit eigen ervaring en voorspelde 52 jaar geleden wat we nu meemaken.

Iedereen die nadenkt over de Amerikaanse macht die leiders van andere landen vrees aanjaagt kent de feiten. Zeker een kritische geest als Ian Buruma. Toch koppelt-ie de Amerikaanse overmoed en de vrijheidsmissie los van het militair-industrieel complex. Da’s onverstandig omdat het een uit het ander volgt. Ze versterken elkaar zelfs in een geharnast haasje-over. President Obama breekt net als andere politici verkiezingsbeloften. Maar de vraag waarom Obama Guantánamo niet sluit, klokkenluiders vele malen harder vervolgt dan zijn voorgangers die ook ‘leden’ onder overmoed en nationale vrijheidsmissie, de drones-oorlog overzee zonder voldoende juridische basis heeft opgevoerd en de massale spionage van burgers toelaat wordt daarmee niet beantwoord. Maar ontweken door Buruma. Het in abstracties verhullen van Obama’s fouten is afwending.

Foto: ‘The Military-Industrial Complex. War is big business. Even in 1963, the military-industrial complex knew that millions could be made from the escalating tension in Southeast Asia. So, when it looked as though Kennedy was going to go soft on Vietnam, the Pentagon had him killed to make way for the bellicose tendencies of his successor.‘ De presidenten Kennedy (links) en Eisenhower op 22 april, 1961.

Over een culturele boycot van China

Staatssecretaris Zijlstra heeft vandaag de boekenbeurs in Peking geopend. Een aantal schrijvers is afgereisd naar de Beijing International Book Fair. Nederland is gastland en de stichting Collectieve Propaganda van het Nederlandse Boek (CPNB)  presenteert onder meer Kader Abdolah, Adriaan van Dis, Anna Enquist, Bernlef en Gerbrand Bakker. Moeten ze gaan nu de mensenrechten onder druk staan omdat Chinese intellectuelen en kunstenaars door de autoriteiten gevangen worden gezet?

Bernlef en Ramsey Nasr hebben een solidariteitsverklaring van Amnesty International ondertekend. Bernlef is sceptisch en hoopvol over de beurs, maar heeft ook forse kritiek op AmnestyIk voelde me als een klein kind behandeld. Amnesty zou me wel eens even vertellen hoe ik me daar diende op te stellen. Ik denk dat ze niet goed hebben nagedacht over de aard van de missie van de Nederlandse auteurs en dat ze het bij voorbaat onmogelijk hebben gemaakt om met mensen met afwijkende meningen in contact te komen.

De analogie tussen China en het Apartheids-bewind van Zuid-Afrika dringt zich op. Hoewel de vergelijking een omkering kent. In 1983 gaf W.F. Hermans een serie lezingen in Zuid-Afrika die wisselend werden gewaardeerd. Breyten Breytenbach keurde ze af, maar André Brink niet. Hoofdstedelijke PvdA’ers hadden het idee dat Hermans een internationale culturele boycot had doorbroken en verklaarden hem in 1986 tot persona non grata in Amsterdam. Een verstrekkend besluit.

De omkering is dat Zuid-Afrika politiek en economisch minder belangrijk was dan China nu en dat Hermans werd gezien als rechtse schrijver en links tegen zijn reis ageerde, terwijl nu linksige schrijvers naar China reizen en vermoedelijk rechts hierop zal gaan reageren. Als de boekenbeurs van Peking al gemoederen in beweging weet te brengen. Het past in het beeld dat op het Groninger Museum na geen enkele Nederlandse culturele organisatie zich inzette voor Ai Weiwei en Chinese dissidenten.

De bouw in 2008 van het prestigieuze CCTV-gebouw door Rem Koolhaas en OMA zette de discussie over de samenwerking met Chinese autoriteiten en de mensenrechten al eerder op scherp. Ian Buruma verklaarde in 2002 in The Guardian dat de bouw door een westerse architect van een ziekenhuis, een hotel of universiteit niet over een grens gaat, maar de bouw van een gebouw dat direct onderdeel is van de Chinese propagandamachine wel. Hoe past de Beijng International Book Fair in dit beeld?

Worden Nederlandse schrijvers voor het karretje van de Chinese propaganda gespannen al is het maar door te helpen het idee van business as usual te benadrukken? Zoals ook de Olympische Zomerspelen van 2008 deden. We moeten ons bezinnen waar interne kritiek eindigt zoals W.F. Hermans die dacht te geven en collaboratie met de Chinese dictatuur begint. Hoogste tijd voor een fundamenteel debat over de grenzen aan de samenwerking met de Chinese machthebbers en hun instituties.

Bernlef ziet het ruimerIk ga altijd maar op mijn eigen waarneming af. Die zullen door de Chinezen wel zoveel mogelijk gemanipuleerd worden. (..)  Je moet goed uit je doppen kijken en goed luisteren. Daar waar het kan zal ik vragen naar al die repressie en angst van een regering over een betrekkelijk geringe groep mensen die zich verzet en pleit voor vrijheid van meningsuiting en vrijheid van drukpers. De Chinezen zijn geneigd om dat westerse relatieve waarden te vinden, maar dat vind ik niet. Het zijn absolute waarden, maar ze zijn niet in een handomdraai te realiseren in China.

Cultuur is niet losstaand. Omdat economische en politieke samenwerking belangrijker is lijkt het ook weinig zinvol om een debat te beperken tot cultuur alleen. Dan dreigt het gevaar dat een culturele boycot een afleiding wordt voor de samenwerking met de Chinese staat die stilzwijgend doorgaat en aan het oog onttrokken wordt door de symboolpolitiek van een culturele boycot. Dan is cultuur de pineut.

Foto: Muurkrant in China, 1895-1935