Het Worcester Art Museum in Massachusetts vertelt sinds kort in bijschriften wie in vroeg Amerikaanse portretten slaven bezat of van slavernij profiteerde. Dat is een idee dat vergezichten opent. Want waarom die bijschriften niet uitbreiden met andere informatie over de geportretteerden? Zoals grensoverschrijdend seksueel gedrag, een inventaris van het vermogen en de investeringen in banken en bedrijven of een staalkaart van de gezondheid, inclusief psychische stabiliteit? Waarom de bijschriften beperken tot het aspect slavernij? Want het Worcester Art Museum zal vermoedelijk niet de schijn van politieke correctheid tegen willen hebben dat het selectief is en kwesties van goed en kwaad reduceert tot het bezit en profijt van slaven?
Daar komt nog wat anders bij zoals Michel Krielaars in zijn boekenrubriek in NRC bij een bespreking van de artikelenbundel ‘Daverende dingen dezer dagen’ (Prometheus) van Henk Wesseling opmerkte. Namelijk dat bij de slavenhandel ‘drie partijen betrokken waren: de Afrikaanse handelaren die de slaven leverden, de westerse handelaren die ze opkochten en vervoerden, en de plantagehouders in Brazilië, Noord-Amerika en het Caraïbisch gebied die ze afnamen. Van die drie partijen resteert niets en niemand meer, dus wie moet je in hemelsnaam de ‘schuld’ geven en voor de kosten laten opdraaien?’ Deze kanttekening over de context van de slavenhandel toont hoe onvolkomen en onvolledig het initiatief van het Worcester Art Museum in beginsel is.
Achteraf krijgt slechts één bepaalde categorie op vroeg Amerikaanse schilderijen in een bijschrift op slechts één criterium (slavernij) een stempel van onaanvaardbaar gedrag opgeplakt. Andere categorieën en criteria blijven buiten schot. Dat is te willekeurig. Dat verruimt de blik van de bezoeker niet zoals het museum claimt, maar perkt de blik juist in met een suggestie van volledigheid die per definitie tekortschiet en incompleet is.