Baudets uitspraak over Neurenbergse processen is politiek minder afwijkend dan het lijkt, maar juridisch minder degelijk dan hij claimt

Extreem is het standpunt van Thierry Baudet niet dat strafrecht niet met terugwerkende kracht kan worden opgelegd. Dat was zijn antwoord op de vraag over een corona-tribunaal waarvoor volgens Baudet geen rechtsgrond bestaat. Hij illustreerde dat met een voorbeeld over de Neurenbergse processen die van 1945 tot 1949 in Duitsland plaatsvonden.

Na kritiek op deze uitspraak van Baudet op een verkiezingsbijeenkomst in Gouda werd de partij om uitleg gevraagd. Volgens een bericht in De Telegraaf was het antwoord: ‘Wat hij bedoelde is dat je mensen niet kunt veroordelen met wetten die pas zijn aangenomen nadat de feiten hebben plaatsgevonden. Dat heet het legaliteitsbeginsel en dat vormt de kern van een rechtsstaat. Moord was en is altijd illegaal en altijd onaanvaardbaar. De genocidale misdaden van de Duitsers hadden onder regulier nationaal recht bestraft moeten en kunnen worden.’

Dat is inderdaad een verschil van mening zonder volledige wetenschappelijke overeenstemming. Maar is het zo dat het feit dat het handelen van bevoegd gezag gebaseerd moet zijn op een vooraf aanwezige bepaling elke ruimere opvatting die tot veroordeling kan leiden dichttimmert? Nee, dat nou ook weer niet, want er bestaat ook zoiets als gewoonterecht dat ongeschreven naast de wetten bestaat en ook voor het strafrecht geldt. Ook in het internationaal recht spelen vormen van gewoonterecht een belangrijke rol.

Daarnaast bestaat er het Landoorlogreglement van 1899 dat deel uitmaakt van het internationaal gewoonterecht en een legitieme basis aan de Neurenbergse processen gaf. Dat betreft onder andere regels over bezetting en oorlogsvoering. Uit het feit dat de nazi’s de door hen bezette landen leegroofden én (vooral Joodse) burgers het eigendomsrecht van hun bezit ontnamen bleek dat de nazi’s zich niet aan de internationale regels van de oorlogsvoering hielden. De noodzaak voor het stutten van een snel afzwakkende oorlogseconomie met illegale middelen had als reden dat de Duitse staat op de pof leefde (MeFo-regeling van Hjalmar Schacht). Als gevolg werd het om economische redenen in een vlucht vooruit of een sprong in het diepe gedwongen tot oorlogsvoering terwijl de kosten van de bewapening opliepen en die bewapening niet op het gewenste peil was toen de oorlog begon. Oorzaak, gevolg en argumentatie van de oorlogsvoering van de nazi’s waren hecht met elkaar verknoopt.

Kortom, de uitspraak van Baudet is politiek niet zo afwijkend als het lijkt en waar politieke tegenstanders als PvdA-lijsttrekker Lilianne Ploumen en CIDI-medewerker Aron Vrieler in een reflex verontwaardigd op reageren, maar juridisch is het minder degelijk dan Baudet en de woordvoerder van zijn partij suggereren.

De aap komt uit de mouw als de woordvoerder van de partij zegt dat de Neurenbergse processen onder Duits nationaal recht plaats hadden moeten vinden. Baudet is een aanhanger van de natiestaat en verzet zich tegen supra-nationale organisaties als de EU. Maar dat beroep op nationaal recht is ongelukkig. Het gaat niet alleen voorbij aan het internationaal gewoonterecht maar ook aan het grensoverschrijdend en internationaal karakter van oorlogsvoering. Niet voor niets een ‘Wereldoorlog’ genoemd. In de Neurenbergse processen kwamen door het grensoverschrijdend karakter van de Tweede Wereldoorlog vele soorten nationaal recht samen die enkel en alleen in een internationale context logisch samengevoegd konden worden.

De praktijk van 1945 tot 1949 was dat de vier bezettende machten (VS, Sovjet-Unie, VK, Frankrijk) juridisch en publicitair hun stempel op de processen probeerden te drukken. Wat vooral leidde tot rivaliteit tussen de VS en Sovjet-Unie en zelfs tot verregaande animositeit tussen deze twee staten toen de koude oorlog door de blokkade van Berlijn door de Sovjets (1948-49) goed op stoom kwam. Overwinnaars schrijven de geschiedenis en het recht. Om dat effect te neutraliseren is het juist nodig om het internationaal recht op te waarderen en onder de rechtsbevoegdheid van een supra-nationaal orgaan te plaatsen. Baudet kijkt in zijn voorbeeld van de Neurenbergse processen te eenzijdig naar de positie van de overwonnene en poetst de positie van de overwinnaars in dit verhaal weg.

Foto: Schermafbeelding van deel artikelWoede om Neurenberg-uitspraak Baudet’ in De Telegraaf, 22 februari 2021.

Gedachte bij foto ‘Près de Gouda, Hollande’ (1956) van Henri-Cartier Bresson

Het meest bijzonder aan deze foto is de maker ervan: Henri Cartier-Bresson. Hij was in 1947 een van de oprichters van het fotografen-collectief Magnum. Cartier-Bresson muntte het begrip ‘het beslissende moment’ ofwel le moment décisif. Deze foto dateert uit 1956 en de titel ervan luidt ‘In de buurt van Gouda, Holland’ (Près de Gouda, Hollande). Wat maakt het dat deze foto genomen werd? Is dat het exotisme dat een Fransman ziet in het alledaags Hollandse? Een weide, een rijtje wilgen, sloten, een varkensschuur met varkens en dat alles onder een in nevelen gehuld landschap. Met twee varkens die verder willen kijken. Hoe dan ook iets anders dan de crisis bij het Suez-kanaal of de Hongaarse opstand. Het gewone is het buitengewone, en andersom. Door de tijd zien we het gewone van 1956 inmiddels ook als buitengewoon. Zo slijten de beelden.

Foto: Henri Cartier-Bresson, ‘Près de Gouda, Hollande’ (1956). Collectie: Musée d’Art moderne de Paris

Rechtse christenen worstelen met de vraag of ze zich kunnen verbinden met het populisme van ‘messias’ Thierry Baudet

Sommige rechtse christenen hebben een verknipt beeld van linkse politiek en het secularisme of geven daar op z’n minst in de publiciteit een verknipt beeld van. Dat secularisme reduceren ze tot goddeloosheid of de cultuur van de dood en gebruiken ze vervolgens als excuus om radicaal-rechtse politici te omarmen of op z’n minst welwillend te bejegenen. Een goed voorbeeld van die mentaliteit geeft bovenstaand citaat uit een opinieartikel van Johan van den Brink. Hij is secretaris van het Wetenschappelijk Instituut van de SGP.

De titel luidt ‘Christelijke politiek kan zich niet verbinden aan moderniteit’. Maar een titel die beter past bij het uitgangspunt van Van den Brink die zichzelf profileert als rechtse christen zou zijn ‘Rechtse christelijke politiek kan zich niet verbinden aan moderniteit’. Dat verbinden is trouwens een ongelukkig gekozen en vaag begrip. Het is wat anders als de moderniteit naar het christendom wordt gebracht of het christendom naar de moderniteit. Dat eerste kan op een oppervlakkige wijze en hoeft de kern van het christendom niet te raken.

De tegenstelling die Van den Brink benoemt is om meerdere redenen misleidend en ondeugdelijk. Talloze linkse politici van het type Jan Pronk of Lilianne Ploumen zijn gelovig en staan haaks op dat beeld van goddeloosheid. Predikant en theoloog Willem Banning was een van de oprichters van de PvdA. Joop den Uyl groeide op in een gereformeerd milieu, nam afstand tot het geloof, maar bleef in zijn handelen een calvinist.

Rechts kan niet het alleenrecht op het christendom claimen. Het is onhebbelijk en weinig christelijk van rechtse christenen om linkse christenen of linkse niet-christenen goddeloosheid te verwijten. Van den Brink doet evenmin moeite om het secularisme uit te leggen. Het secularisme is geen anti-religieuze filosofie die de goddeloosheid, de cultuur van de dood of het atheïsme promoot, maar een politieke filosofie die strikt neutraal staat tegenover alle levensovertuigingen en godsdiensten. Het secularisme staat identiek tegenover zowel christendom, humanisme als nihilisme en bevordert noch marginaliseert het een of het ander.

Complicatie van het soort tamelijk gesloten of hermetische teksten van Van den Brink is de dubbelhartigheid ervan die beredeneerd vanuit polemische redenen dient om vanuit het jargon en de bescherming van de eigen kring andersdenkenden hard en straffeloos aan te vallen, maar vervolgens daar niet echt op aangesproken wil worden. Uiteindelijk verschanst Van den Brink zich in zijn eigen jargon en logica, en lijkt hij moeilijk bereid tot een open debat. Van den Brink wil zijn boodschap verzenden. Zijn overtuiging is zijn wetenschap.

Met de opkomst van ‘een zelf-geproclameerde politieke messias op rechts’ verwijst Van den Brink naar een discussie in het RD. Dat begon met een verslag van een symposium in Gouda over christelijk onderwijs. De leider van Forum van Democratie Thierry Baudet nam daar aan deel. Bart Jan Spruyt zei over Baudet: ‘Ik was, zoals ooit Johannes de Doper, in jouw ogen de wegbereider. En jij een soort van messias’ en ‘Ben jij Thierry, degene die komen zou, of verwachten wij een ander?” Ben jij, na mensen als Bolkestein of Fortuyn, de man bij wie het conservatieve gedachtegoed in goede handen is en die er politiek resultaat mee gaat boeken, of niet?’ In rechts christelijke kring wordt niet eenduidig gedacht over de messiaanse rol die Baudet zichzelf toemeet.

In een opinieartikel ging Daniël de Klerk frontaal in tegen de suggestie dat christenen of christelijk onderwijs iets te winnen hebben bij Baudet: ‘Onder christenen lijkt zich een patroon af te tekenen waarin Baudet wordt gezien als voorvechter van christelijke normen en waarden. Ik denk dat dit niet het geval is, maar dat er sprake is van een verzoeking.’ En: ‘De vruchten van Baudet, zijn woorden en houding, lijken niet de vruchten te zijn van een hart dat oprecht de Heere Jezus zoekt. Het lijkt er veelmeer op dat het Baudet welgevallig is om christenen van meer conservatieve denominaties ertoe te verleiden om op hem te stemmen, zonder dat hij oprecht geïnteresseerd is in de Schepper. Als wij niet opletten, zal hij velen van ons christenen verleiden.

Daar komt nog iets bij dat ermee te maken heeft of Baudet wel een conservatief is of eerder een populist die zich vermomt als conservatief. Het lijkt er niet op dat Baudet de messias van het conservatisme, laat staan van het christendom is. Zoals Trump dat evenmin is die de felste tegenstanders vindt onder conservatieven die vinden dat hij de kernwaarden van het conservatisme heeft versjacherd. Baudets populisme gebruikt het conservatisme als marketing. In Nederland worden religie of religieuze cultuur steeds minder relevant. De dominante waarden komen steeds losser te staan van religie of godsbeeld. Ariejan Korteweg vat dat denken waarin rechtse christenen en populistische politici samen optrekken samen in een ‘verslaggeverscolumn’ in de Volkskrant: ‘Ineens zie ik iets ontstaan: bij gebrek aan christenen moet nu de cultuurchristen de strijd aangaan met het cultuurmarxisme. Je hoeft niet in God te geloven om hem aan je zijde te vinden.’

Zo ontstaat door de samenwerking van rechtse christenen met populisten een christendom dat in de kern haaks staat op christelijke waarden. Vele traditioneel conservatieve christenen zien dat als een val waar christelijke kerkleiders niet in moeten trappen. De situatie in de VS is een waarschuwing voor Nederlandse christenen wat de effecten van die samenwerking zijn. Auteur Peter Wehner is daarover duidelijk in een artikel in The Atlantic. Hij weerspreekt Johan van den Brinks analyse die zegt dat rechtse christenen over onder andere familiewaarden in een existentiële strijd met links (‘wicked liberals’) betrokken zijn. Wehner: ‘Er is een hoge prijs voor onze politiek voor het vieren van de Trump-stijl, maar wat voor mij persoonlijk het meest pijnlijk is als een persoon van het christelijk geloof, zijn de kosten voor de christelijke getuige. Nonchalant overboord gooien van de ethiek van Jezus ten gunste van een politieke leider die de ethiek van Thrasymachus en Nietzsche omarmt – macht maakt goed, de sterken moeten over de zwakken heersen, gerechtigheid heeft geen intrinsieke waarde, morele waarden zijn sociaal geconstrueerd en subjectief – is verontrustend genoeg.’

Rechtse christenen zijn niet eensgezind of eenduidig in hun omarming van Baudet. Zelfs Van den Brink of Bart Jan Spruyt houden slagen om de arm, maar laten in hun achterhoofd geconditioneerd de strijd tegen de vermeende goddeloosheid en cultuur van de dood van links zwaar tellen. Daniël de Klerk is wel eenduidig en wijst de pogingen van Baudet af om in het gevlei te komen bij rechtse christenen. Op de achtergrond tekent zich het morele failliet af van witte, Amerikaanse evangelicals die de politiek én het anti-christelijke gedrag van Trump omarmd hebben met als gevolg dat jongere generaties zich definitief van het christendom afkeren. Dat versnelt de ontkerstening. Dat is de waarschuwing. Rechtse christenen hebben zich laten verleiden door populisten met als gevolg dat hun geloof om politieke redenen op de morele vuilnishoop is beland.

Foto 1: Schermafbeelding van deel artikel ‘Christelijke politiek kan zich niet verbinden aan moderniteit’ van  Johan van den Brink in het RD, 2 juli 2019.

Foto 2: Tweet van 5 juli 2019 in antwoord op Ariejan Korteweg.

Theater en religie putten uit dezelfde bron. Reformatorische kringen negeren dat door religie geen schijnwereld te noemen

Update 24 januari 2022: Teun van der Keuken schrijft in zijn Volkskrant-column van 23 januari 2022 dat kunst net als de kerk een uitdrukking van het Hogere is. Hij omschrijft dat ook als het ongrijpbare. Van der Keuken doet een aardige poging om kunst en religie te vergelijken, maar dringt naar mijn idee niet tot de kern door. Zijn framing van het Hogere introduceert onnodige vaagheid. In dit commentaar uit 2018 naar aanleiding van een toen actuele kwestie probeerde ik aan de hand van het ontstaan van theater en religie aannemelijk te maken dat ze twee kanten van dezelfde medaille zijn. Ooit waren ze inwisselbaar, daarna zijn ze enigszins uit elkaar gegroeid, maar nog steeds hebben ze sterke overeenkomsten. Orthodoxe kerkleiders die theater en kunst afwijzen doen dat uit kerkpolitieke redenen. Dat ze geen inhoudelijke (historische) redenen hebben voor deze afwijzing probeer ik in dit commentaar aannemelijk te maken. 

Minister Slob (Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media) gaf vandaag antwoord op kamervragen van Peter Kwint (SP). Het ging over het bericht dat een docent op een reformatorische school mag worden ontslagen om een theaterstuk. Niet vanwege de inhoud, maar vanwege de vorm. Het gaat om leraar Nederlands en SGP’er Arjan van Essen die ontslagen is door het Driestar College in Gouda omdat hij met zijn toneelstuk ‘Kop of Munt’ de schouwburg ingaat. Het ging op 3 november in première. Minister Slob (Christen-Unie) licht toe, maar vergoelijkt de schorsing ook. In een reactie op de affaire Van Essen voert het CIP dominee Meeuse op die meent dat ‘theater niet past bij de reformatorische identiteit’. Maar hij gaat verder dan dat door het theater ervan te beschuldigingen een ongeschikte kunstuiting te zijn en dat het de werkelijkheid tot een spel wil maken. Dat is grof. Hij meent zelfs dat achter de toneelwereld een “schijnwereld” schuilgaat. Dat kan Meeuse allemaal wel vinden, maar hij lijkt voorbij te gaan aan de oorsprong van religie en de gemeenschappelijke kenmerken die het heeft met theater. Mijn reactie op de FB-pagina van het CIP bij bovenstaande posting.

Het merkwaardige aan de opvatting van dominee Meeuse is dat hij negeert dat drama en religie uit dezelfde bron zijn ontstaan en kinderen van dezelfde ouders zijn. Namelijk rituelen en dramatisering. Dat werkt nog steeds door in godsdienst. Wie aanwezig is bij een kerkdienst in een reformatorische kerk ervaart dit met eigen ogen. Vertegenwoordigers van de kerkorganisatie kruipen in de huid van het opperwezen en ‘doen alsof’. Dat is het kernmerk van acteren. Ze bootsen op een zich repeterende wijze een handeling na. Eeuwenlang. Geestelijken treden als het ware buiten de werkelijkheid en streven ernaar om via een verhaal verbinding met iets hogers, iets verticaals aan te brengen. Naargelang het soort religie en het soort theater is dat een combinatie van schoonheid, inzicht, lering, vermaak, instructie of wat dan ook. De bezoekers worden niet als individu, maar als publiek aangesproken zodat ze zich met elkaar kunnen verbinden.

Dominees of voorgangers zijn de vertellers of bemiddelaars die het publiek bij de hand nemen. Een kerkgebouw is identiek aan een theater met een proscenium en de vierde wand die doorbroken wordt. Die gemeenschappelijke bron van godsdienst en theater valt te herkennen in de kerkdienst die in grote lijnen dezelfde opbouw en kenmerken heeft als een traditioneel toneelstuk. De toneeltekst in het theater is het heilige boek in religie. Het kan dat de reformatorische identiteit zich om welke reden dan ook verwijderd heeft van de eigen religieuze en rituele traditie en er nu afstand van neemt door zich te concentreren op het woord en het beeld daaraan ondergeschikt te maken. Maar dat rechtvaardigt niet om het theater afzonderlijk in een kwaad daglicht te stellen.

Dominee Meeuse zeg in een interview met het Nederlands Dagblad dat volgens hem achter de toneelwereld een “schijnwereld” schuilgaat met ‘vaak “een bedrieglijke boodschap die mensen aftrekt van het wezenlijke geluk dat Gods Woord ons voorhoudt.”’ Het is vanuit zijn religieuze overtuiging begrijpelijk dat Meeuwse dat zo ziet, maar tegelijk is het onwaarachtig omdat de wereld van een kerkgenootschap bij uitstek opgevat kan worden als een schijnwereld.

Theater en religie horen heel goed bij elkaar omdat ze twee van hetzelfde zijn en allebei uitgaan van schijnwerelden. Anders gezegd, door fictionaliseren en dramatiseren bouwen zowel theater als religie door afspraken met het publiek een in zichzelf gesloten logica op die buiten de vier wanden van de sacrale plek (kerk, toneelpodium) niet in die vorm bestaat. Alleen in kerk of schouwburg bestaan zulke schijnwerelden.

Het is vreemd dat reformatorische organisaties in Nederland zeggen moeite te hebben met theater als kunstvorm, terwijl kerken bij uitstek de plek zijn waar dat theater gestalte krijgt en wordt vertegenwoordigd door geestelijken die namens de kerk opereren. Zelfs als het uitsluitend zou blijven bij het kale voorlezen uit de bijbel gaat dat nog gepaard met vaste gebruiken, afspraken, toonzetting en compositie. En laat dat nou juist het uitgangspunt van theater zijn. Er worden afspraken met de gemeente gemaakt die identiek zijn aan de afspraken die het theater met een theaterpubliek maakt. Het feit dat de dominees dat alles zelf niet zo zien of benoemen en zelfs ontkennen wil nog niet zeggen dat het niet zo is. Integendeel, hun ontkenning is juist verklaarbaar vanuit hun geloof.

Het is begrijpelijk dat dominees de eigen oorsprong van hun religie ontkennen of in het midden laten omdat dat een specifiek doel dient. Dat is opnieuw een treffende gelijkenis met theater. Het kenmerk van de standaard Hollywood-film of het klassieke toneelstuk is de identificatie van de toeschouwer. Dat wordt bereikt door de ‘montage’ en de dramatisering zoveel mogelijk aan het oog te onttrekken en te verbergen in het lopende verhaal. Het idee daarachter is dat de constructie de vereenzelviging in de weg staat en de betovering verbreekt. Uiteraard zijn er sinds de modernisering van het theater door onder meer Bertolt Brecht ook andere visies op en verschijningsvormen van theater, maar wie de nu gangbare vormen in ogenschouw neemt in schouwburg, bioscoop en op televisie beseft dat het traditionele, verhalende theater waarin de constructie wordt verhuld nog steeds leidend is.

Zoals de constructie van de Hollywood-film ed. tijdens de voorstelling ontkend wordt, zo wordt door geestelijken de constructie van religie ontkend. ‘God’ is een gedramatiseerd, fictief personage die weinig specifieke kenmerken heeft meegekregen van de makers, zodat er volop ruimte resteert voor verbeelding om dat per gemeenschap en per tijdperk in te vullen. Dat is een verstandige, doelmatige en profetische dramatisering door de constructeurs van religie.

Zo wordt met dramatische middelen een optimale identificatie van gelovigen met hun religieuze organisatie bereikt. Vroeger dachten gelovigen zelfs dat God geen fictief personage was, maar de constructeur van de religie waarin God het hoofdpersonage was. Iemand als dominee Meeuwse gelooft dat zelfs nu nog als hij over ‘Gods Woord’ praat als iets dat uit zichzelf buiten de godsdienst is ontstaan en waarvan die godsdienst is afgeleid. Maar dat is een ingewikkelde en onbewijsbare uitleg die niet het meest voor de hand ligt. Een maker kan niet tegelijkertijd op twee abstractieniveau’s optreden als maker en personage. Ook in een ‘reflectief’ stuk als Luigi Pirandello’s ‘Zes personages op zoek naar een auteur’ is de zogenaamde auteur in het stuk uitsluitend een personage. Zo geldt dat ook voor ‘God’.

De tegenstelling tussen theater en godsdienst wordt vanuit sommige religieuze organisaties gecreëerd om de constructie van godsdienst te ontkennen en de afstand tot het theater waarmee religie als constructie zoveel gemeen heeft te vergroten. Als gelovigen dat zelf wensen, dan moeten ze dat vanuit hun religieuze logica en marketing zeker doen, maar het zou oprechter zijn als ze ófwel zouden erkennen dat theater en religie uit dezelfde bron putten en dezelfde soort schijnwerelden zijn ófwel ze dat allebei niet zijn, omdat ze uitsluitend in zichzelf bestaan als gesloten werelden.

Foto 1: Schermafbeelding van posting ‘Waarom theater niet past bij de reformatorische identiteit’ op FB-pagina van CIP, 25 september 2018.  

Foto 2: Schermafbeelding van deel kamervragenAntwoord op vragen van het lid Kwint over het bericht dat een docent op een reformatorische school mag worden ontslagen om een theaterstuk’, 12 november 2018.

Foto 3: Schermafbeelding van deel artikelWaarom theater niet past bij de reformatorische identiteit’, op CIP, 25 september 2018.

Foto 4: Schermafbeelding van prospectus van ‘Schijn bedriegt’ van dominee C.J. Meeuse door boekhandel Den Hertog.

NOS Jeugdjournaal laat kinderen contact maken met kinderen van een ander geloof. Maar waar laat dat de niet-gelovige kinderen?

Dit is een item uit het NOS Jeugdjournaal van een jaar geleden (17 juni 2017) waar niets mee mis lijkt, maar waar toch van alles aan schort. De inzet ervan lijkt goedbedoeld, namelijk het verbinden van kinderen van diverse bevolkingsgroepen, maar door een slordige en slechtdoordachte uitvoering ontspoort het item.

Op het YouTube-kanaal is de titel bij dit filmpjeYassine (10) wil meer vriendschap tussen kinderen met ander geloof’. Dat zet Yassine te kijk als een jongetje dat selectief is in het sluiten van vriendschap. Wil hij geen vriendschap sluiten met kinderen zonder ander geloof? Daar lijkt het niet op, want Yassine komt over als slim en ruimdenkend. Het zijn de volwassen journalisten van het NOS Jeugdjournaal die Yassine verkeerd framen.

Het mag bij de redactie van het NOS Jeugdjournaal toch als bekend verondersteld worden dat iets minder dan 50% van de bevolking van Nederland verklaart zich als godsdienstig te zien. Een kleine meerderheid zegt niet meer te geloven. Nederland is een seculiere samenleving waar religies en levensovertuigingen naast elkaar bestaan, zonder dat enige categorie exclusiviteit kan claimen. Juist dat doet het NOS jeugdjournaal hier wel.

Hoe heeft dit item kunnen ontsporen in onzorgvuldigheid, slordigheid en gebrek aan maatschappelijk besef? Deze eenzijdige en ouderwetse kijk op de samenleving als een verzameling van louter gelovigen roept vooral vragen op over achtergrond en wereldbeeld van de journalisten die voor dit item verantwoordelijk zijn. Leven ze nog met hun hoofd in het Nederland van 1950 en hebben ze nog nooit kinderen ontmoet die zeggen zich niet door religie te laten inspireren? Daarnaast husselt het item ook nog eens geloof en etniciteit door elkaar.

Dit is misleiding van en valse voorlichting aan kinderen. Dit item had in deze vorm beter niet gemaakt kunnen worden. Het kan maar beter van YouTube verwijderd worden door de eindredactie van het NOS Jeugdjournaal.

Foto: Still uit itemYassine (10) wil meer vriendschap tussen kinderen met ander geloof’ van het NOS Jeugdjournaal, 17 juni 2017 en schermafbeelding van YouTube-kanaal met toelichting.

Uit de tijd. Petitie ‘Stop de roze zaterdag kerkdienst in de Goudse Sint-Jan Kerk’ redeneert vanuit een achterhaald wereldbeeld

De petitie ‘Stop de roze zaterdag kerkdienst in de Goudse Sint-Jan Kerk’ is gebaseerd op een misverstand. Niet omdat het de datum verkeerd weergeeft. Roze Zaterdag is niet op 23 juli, maar op 23 juni in Gouda. Een onderdeel is de ‘Geloofsviering | 11.00-12.00 | Sint-Janskerk’. Daar verzet petitionaris Marc Alterna zich tegen. Maar hij richt zijn verzoek aan het verkeerde adres. ‘De raad van kerken te Gouda’ gaat er niet over.

De Hervormde Gemeente Gouda is weliswaar de eigenaar van de Sint-Jan, maar de Stichting Goudse Sint-Jan beheert en exploiteert sinds 2010 gebouw en collectie. De Stichting heeft niet als hoofddoel om de christelijke leer te verkondigen zoals de petitie suggereert, maar heeft een historisch en cultureel karakter. De Stichting werd in 1938 opgericht om het cultureel erfgoed in de monumentale kerk (gebrandschilderde glazen) te bevorderen. De Stichting onderschrijft de definitie van een museum zoals opgesteld door ICOM. De museale functies worden in de doelstelling van het beleidsplan 2015-2018 verder benadrukt. Volgens de Stichting is ‘de Sint Jan (..) een levend monument met een belangrijke kerkelijke en culturele functie.’

Door de ontkerkelijking zijn kerkgebouwen gesloten of hebben ze een andere functie gekregen. Gewoonweg omdat het gebouw te duur werd en de lokale religieuze organisaties de exploitatie niet meer rond konden krijgen door oplopende kosten en afnemende inkomsten wegens een slinkende achterban. Ze zaten te ruim in hun jasje en daarom moest de kerk afgestoten worden. De Goudse Sint-Jan heeft een museale bestemming gekregen. Het is een cultureel en historisch museum waar een veelheid van activiteiten plaatsvindt. In 2015 kwam 70% van de omzet van €200.000 uit de museale functie. De rest van de omzet kwam uit zaalverhuur.

Bij de ‘geloofsviering’ op Roze Zaterdag gaat het om zaalhuur. De Stichting Goudse Sint-Jan verhuurt de zaal op 23 juni aan de Stichting Roze Zaterdag 2018 Gouda. Zoals dat ook voor een vergadering, huwelijk, congres of diner kan zijn. Er blijkt uit de voorwaarden niet dat er beperkingen zijn aan verhuur en de achtergrond van de huurder door de Stichting Goudse Sint-Jan wordt getoetst. Stichting Roze Zaterdag 2018 Gouda is een Gouds initiatief dat binnen de doelstelling van de Stichting Goudse Sint-Jan past. Er kan in overleg met ‘een van de wijkkerkenraden of via het Kerkelijk Bureau‘ in de Sint-Jan ook een kerkelijke huwelijksinzegening worden aangevraagd. Maar de lokale protestante gemeente is niet direct betrokken bij de verhuur aan de Stichting Roze Zaterdag 2018 Gouda en lijkt er daarom ook geen invloed op uit te kunnen oefenen.

Toch past Marc Alterna begrip voor zijn onbegrip. Het is voor traditionele kerkgangers lastig om de gevolgen van de ontkerkelijking te beseffen. Verwarrend is het om een kerk die een nieuwe bestemming als museum heeft gekregen, maar nog alle uiterlijkheden van een traditionele kerk vertoont, anders dan als gewijde kerk te zien. Des te meer als een lokale religieuze gemeenschap er ruimte huurt en erediensten houdt. Maar dan nog is een lokale kerkenraad niet meer dan een van de vele huurders. Bij de Utrechtse Willibrordkerk zorgde in 2014 deze verwarring voor een conflict tussen theatermaker Dries Verhoeven en het aan de RK-Kerk verbonden apostolaat dat er onder meer missen hield. De bestuurlijke constructie en het eigendom waren anders, maar evenals in Gouda werd de beheersstichting die er culturele evenementen coördineert op aangesproken door traditionele christenen. Dat resulteerde er in 2017 in dat de ultraconservatieve Priesterbroederschap Sint Pius X de met overheidsgeld gerestaureerde kerk kocht en het beheer overnam.

Foto 1: Schermafbeelding van deel petitieStop de roze zaterdag kerkdienst in de Goudse Sint-Jan Kerk’ op Petities.nl.

Foto 2: Schermafbeelding van presentatie zaalhuur ‘Uw evenement in de Sint Jan’ van de Stichting Goudse Sint-Jan. 

Museumvereniging komt met advies verkoop werk van een levende kunstenaar uit museumcollecties. Het is opvallend defensief

Het advies van de Ethische Codecommissie van de Museumvereniging van 10 augustus 2017 over het afstoten van werk van een levende kunstenaar uit een museumcollectie valt niet los te zien van de voorgeschiedenis in 2011 met de verkoop van The Schoolboys van Marlene Dumas door Museum Gouda. Dit blog besteedde er aandacht aan in commentaren en meent dat het opereren van toenmalig museumdirecteur Gerard de Kleijn tegenstrijdigheden bevatte. Hij had zich slecht voorbereid en weinig kennis van zaken, kwam met een ongeloofwaardig verhaal over de reden van de verkoop en bracht zijn museum onnodig in problemen. In de herfst van 2011 dreigde de Museumvereniging Museum Gouda uit het museumregister te gooien als het geen beterschap beloofde. Uiteindelijk kreeg De Kleijn een berisping op de ALV van 28 november 2011.

Deze geschiedenis kreeg zes jaar na dato in april 2017 een staartje toen kunstverzamelaaar Bert Kreuk in zijn boek Art Flipper vertelde dat hij The Schoolboys had willen kopen en daartoe via tussenpersoon Theo Schols De Kleijn 1 miljoen euro had geboden. Met Kreuks belofte dat hij het werk 10 jaar in bruikleen zou geven aan Museum Gouda, en eventueel zelfs langer. In 2011 ontkende De Kleijn in de publiciteit dat er zo’n aanbod lag, maar in 2017 kwam hij daar desgevraagd op terug in een artikel in Trouw. Hij zou niet op Kreuks aanbod zijn ingegaan omdat hij bang was een sufferd genoemd te worden. In een commentaar opperde ik het idee dat De Kleijn in Trouw nog steeds niet de echte verklaring voor zijn handelen in 2011 gaf: ‘Want het gaat ervan uit dat De Kleijn toen Kreuk hem benaderde nog zelf kon beslissen over verkoop en hij zich niet had gecommitteerd aan afspraken met veilinghuis Christie’s die het zelf wilde veilen.

Jouke Kleerebezem noemde de verkoop van The Schoolboys door De Kleijn buiten kunstenaar Marlene Dumas en galeriehouder Paul Andriesse om in een commentaar op zijn blog ‘opportunistisch rentmeesterschap’. Het is naar mijn idee nog schrijnender. In een reactie op Metropolis M relativeerde ik de kritiek dat marktdenken de kunstwereld in haar greep heeft: ‘Het is naar mijn idee niet het marktdenken dat de kunstwereld in de greep krijgt. Dat heeft nog een schoonheid in zichzelf. Al hangt die direct samen met geld. Het ligt anders. Het is geklungel dat delen van de Nederlandse kunstwereld kenmerkt. Zoals het voorbeeld van museumgoudA leert. Het is buitengewoon onhandig aangepakt. Da’s geen marktdenken, da’s de ambtenaar die cultureel ondernemer denkt te zijn.’ Marktdenken en commercieel handelen door museumdirecteuren is nog tot daar aan toe, maar onhandig handelen en uitverkoop van het tafelzilver voor een te lage prijs is onaanvaardbaar.

Het Advies van de Ethische Codecommissie van de Museumvereniging geeft instrumenten uit handen als het de CIMAM Principles, iii, 4 te streng vindt. Dit zegt dat afstoting van het werk van een levendige kunstenaar mag ‘om het te kunnen vervangen door een ‘superior work’ van dezelfde kunstenaar’. Het lijkt er sterk op dat de commissie de CIMAM Principles te eenzijdig opvat omdat er uitzonderingen op mogelijk zijn. De CIMAM Principles spreken elkaar namelijk op onderdelen tegen. Dat geeft handelingsruimte voor een museum. Zo kan een werk van een levendige kunstenaar ontzameld worden als er nieuwe verzameldoelen zijn geformuleerd

De Museumvereniging laat zich kennen als defensief en kopschuw als het meent dat het de CIMAM Principles afwijst omdat ze ‘het museum in te hoge mate afhankelijk maken van de goedkeuring van de kunstenaar.’ Dat is een teleurstellende stellingname. Was erover geen tussenpositie mogelijk die de kunstenaar enig recht van spreken zou geven? Hierdoor raakt ook de glijdende schaal van korting door galeristen aan musea uit zicht (naast schenking en  giften) als norm voor ontzameling. Precies die korting was de steen des aanstoots van Marlene Dumas en haar galerie bij de verkoop van The Schoolboys aan het toenmalige  Catharina Gasthuis. Het is een lacune in de regelgeving die zowel de LAMO als de CIMAM Principles onvoldoende opvullen.

Foto: NieuwsberichtAdvies verkoop van een werk van een levende kunstenaar uit museumcollecties’ van de Museumvereniging, 10 augustus 2017.

Petitie ‘Het verbod op godslastering uit 1932 moet terug’ van Stichting Gravenberch is pover onderbouwd

Een petitie vraagt om godslastering weer op de politieke agenda te zetten. De petitie verwijst naar het Wikipedia-lemma over de Wet inzake smalende godslastering (1932) die in maart 2014 uit het Wetboek van Strafrecht is geschrapt. Er is niets vreemds met dit verzoek, maar alles met de argumentatie van deze petitie.

De petitionisten ‘Eenheid van Christenen en Stichting Gravenberch’ beweren dat godslastering een aanval op het geloof is. De suggestie is dat de vrijheid van meningsuiting het geloof of de christenen onvoldoende bescherming biedt. Waarom dat zo zou zijn is onduidelijk. Dat grondrecht biedt levensovertuigingen en religies voldoende bescherming, dus waarom dit niet voor deze petitionisten geldt wordt niet onderbouwd.

De petitie wordt ronduit warrig als het zegt: ‘Ook kerken in de buurtwijken raken steeds leger. Sommige kerken komen zelfs helemaal leeg te staan of worden niet meer opgebouwd. De veiligheidsmaatregelingen in Nederland en de EU liegen er dan ook niet om.’ Wat heeft het een met het ander te maken? Is de suggestie dat leegstromende kerken tot meer godslastering leiden? Zelfs als dat zo is, wat moeten volgens de petitionisten dan de rechterlijke of uitvoerende macht doen? Mensen oproepen om een geloof te gaan belijden en naar de leegstromende kerken te gaan in de hoop dat daarmee de godslastering afneemt? Is dat een taak voor de overheid? Maar wacht even, hoe valt trouwens te voorzien dat met meer geloof, gelovigen en volle kerken de kans op godslastering afneemt? Evengoed kan het omgekeerde beweerd worden, namelijk dat door een zichtbaarder geloof met manifester aan de weg timmerende religieuze instellingen de godslastering toeneemt.

Foto: Schermafbeelding van deel petitieHet verbod op godslastering uit 1932 moet terug’, 15 mei 2017.

De Kleijn geeft aanbod Kreuk toe om The Schoolboys te kopen en Museum Gouda in bruikleen te geven. Waarom ging het niet door?

Kunstverzamelaar Bert Kreuk doet in Art Flipper een boekje open over de verkoop van het schilderij The Schoolboys van Marlene Dumas in 2011 door toenmalig museumdirecteur Gerard de Kleijn van MuseumgoudA. Kreuk vertelt dat hij het werk had willen kopen. Het gevolg was geweest dat het niet naar het buitenland verkocht had moeten worden. Nu is het voorgoed verdwenen uit het Openbaar Kunstbezit.

Dit blog besteedde aan die verkoop enkele commentaren die erop neerkwamen dat De Kleijn zich slecht had voorbereid, weinig kennis van zaken had, met een ongeloofwaardig verhaal over de reden van de verkoop naar buiten kwam en zijn museum onnodig in problemen bracht. Dumas onderschreef toentertijd mijn lezing. Nu besteedt Trouw in een artikel ter gelegenheid van het verschijnen van Kreuks Art Flipper aandacht aan de verkoop die opnieuw het merkwaardige en onverklaarbare handelen van directeur De Kleijn onderstreept.

Kreuk stelt dat hij via tussenpersoon Theo Schols -zijn oom- De Kleijn 1 miljoen euro had geboden. Met Kreuks belofte dat hij het werk 10 jaar in bruikleen zou geven aan museumgoudA. Eventueel zelfs langer. Maar de museumdirecteur ging er niet op in. Op 20 september 2011 antwoordde de Gouwse wethouder Daphne Bergmans op raadsvragen van SP’er Van Alphen: ‘dat museumgoudA enkele grote particuliere verzamelaars [heeft] benaderd om te bezien of er bereidheid was het schilderij aan te kopen en vervolgens in langdurige bruikleen ter beschikking te stellen. Deze bereidheid bleek er niet te zijn’. (Bron onvindbaar, zie hier toenmalige verwijzing ernaar). Op 24 september 2011 gaf ik hierop het volgende commentaar: ‘Opvallend ontbreekt in haar opsomming de optie dat museumgoudA zelf benaderd is door een derde partij. Zij blijft ook onduidelijk over de periode waarnaar ze verwijst. Da’s relevant omdat het duidelijkheid kan geven over het tijdstip waarop museumgoudA bindende afspraken met Christie’s maakte. Daarna kon museumgoudA immers niet meer ontvankelijk zijn voor aanbiedingen.’ Dat laatste aspect is de crux van de kwestie. Het is de vraag wie Bergmans onvolledig informeerde zodat zij op haar beurt de Gouwse raad verkeerd informeerde.

De feiten zijn dat in 2011 De Kleijn in de publiciteit ontkende dat dit aanbod van Kreuk er lag. Nu komt hij daar op terug en bevestigt aan Trouw dat er over deze verkoop in 2011 contact is geweest met Schols. De Kleijn geeft de volgende uitleg voor zijn weigering om The Schoolboys aan Kreuk te verkopen: ‘Ik hoorde dat hij bekendstond als iemand die kunst weer verkoopt, nadat het een tijdje in musea heeft gehangen. Ik dacht: stel je voor dat het schilderij na tien jaar twee keer zoveel waard is geworden en hij het dan uit het museum haalt om het weer te verkopen. Dan zou iedereen me een sufferd vinden.’ De Kleijn zegt nu dat hij bang was om een sufferd genoemd te worden en daarom het aanbod van Kreuk afsloeg. Maar het is de vraag of dit de echte verklaring voor zijn handelen is. Want het gaat ervan uit dat De Kleijn toen Kreuk hem benaderde nog zelf kon beslissen over verkoop en hij zich niet had gecommitteerd aan afspraken met veilinghuis Christie’s die het zelf wilde veilen. Overigens was zijn weigering om een andere reden begrijpelijk omdat De Kleijn het in 1976 in opdracht van het Gouwse gemeentebestuur voor het museum vastgestelde verzamelgebied kunst van vrouwelijke kunstenaars onder het mom van bezuinigingen kort na 2011 definitief de deur uit deed.

De Kleijn zegt dat hij besloot om het schilderij toch te laten veilen en niet op Kreuks aanbod in te gaan, maar of dat de ultieme waarheid is valt dus af te wachten. De Kleijns verklaring in Trouw verklaart nog steeds niet alle losse eindjes. In een persbericht van 30 mei 2011 zei de Kleijn op een opbrengst van 800.000 euro te rekenen. (Bron onvindbaar, maar hier de toenmalige verwijzing ernaar). Er resteren vele vragen naar het handelen van De Kleijn. Zijn uitleg sinds mei 2011 is verre van consistent en stelde hij steeds bij. Gemeente Gouda zal hem niet kritisch aanspreken. Of een gemeenteraad. Of een Raad van Toezicht van het museum.

Wat Kreuk in Art Flipper nu naar buiten brengt lijkt in lijn met mijn commentaar uit oktober 2011: ‘De echte reden dat De Kleijn het marktconforme aanbod van de particuliere verzamelaar niet accepteerde lijkt te zijn dat-ie het niet kon accepteren omdat-ie voortijdig vergaande afspraken had gemaakt met Christie’s Londen. In het pakket paste in mei de aankoop van een Weissenbruch bij Christie’s Amsterdam voor 109.000 euro. Volgens kenners zeker geen kernstuk van de collectie. Een onverklaarbare actie van een museum dat beweert dat het water tot aan de lippen gestegen is en zegt elke cent nodig te hebben voor het voortbestaan.’

Foto: St Martin’s School for Boys Blazer Navy, zoals afgebeeld op The Schoolboys van Marlene Dumas.

Voor verder lezen:

30-05-11: MuseumgoudA verkoopt eigen identiteit

28-06-11: ‘The Schoolboys’ brengt ruim €1.200.000 op

21-06-11: Pakt museumgoudA verkoop ‘The Schoolboys’ handig aan?

07-07-11: Ter Borg gaat niet tot de bodem over museumgoudA

02-09-11: Marlene Dumas valt museumgoudA aan vanwege verkoop The Schoolboys

06-09-11: MuseumgoudA heeft de museumsector beschadigd

09-09-11: Halbe Zijlstra keurt verkoop The Schoolboys door museumgoudA af

21-09-11: MuseumgoudA kiest voor politiek conservatisme

24-09-11: Zijlstra verwerpt uitverkoop kunst door Gouda en museumgoudA

25-10-11: MuseumgoudA ongeloofwaardig over verkoop The Schoolboys

08-11-11: Koopt museumgoudA nog een molen van Weissenbruch?

28-11-11: NMV zet museumgoudA vanwege handelswijze niet uit vereniging

30-11-11: Wie controleerde bij museumgoudA de Raad van Toezicht?

22-12-11: Reden verkoop The Schoolboys door museumgoudA is niet financieel

Wereldmuseum maakt nieuwe start met AFRIKA 010. Geen doorstart zonder investering. Een terugblik

13124483_1022919657836380_2648610787077600993_n

 

Update 7 september 2016: Eind goed, al goed met het Wereldmuseum, dankzij de inspanningen van velen onder wie kunstenaar Olphaert Den Otter die een persoonlijk portret in de NRC krijgt. Hij is trouwens eerder intermediair dan klokkenluider. Het Rotterdamse gemeentebestuur gaat in een collegebrief van 6 september voorbij aan het advies van de RRKC dat door velen als onwerkbaar werd beoordeeld en pleit ervoor ‘alle museale functies te herstellen’ en stelt daarvoor ‘een bedrag van jaarlijks 5 miljoen euro maximaal’ beschikbaar. Hier de verdeling van de cultuurbegroting over de verschillende instellingen. De gemeenteraad moet er nog mee instemmen. Zoals uit een brief van directeur van het NMVW Stijn Schoonderwoerd blijkt volgt het gemeentebestuur de musea ingefluisterde constructie (‘Het gekozen model kan het best omschreven worden als een bestuurlijk organisatorische integratie zonder over te gaan tot een juridische fusie’).

Gisteren opende de tentoonstelling AFRIKA 010 in het Rotterdamse Wereldmuseum. Met een aparte website die gisteren de lucht in ging en de inhoud van de catalogus vol faits divers bevat die door Veenman+ wordt uitgegeven. De opening die met 600 bezoekers goed bezocht werd was op te vatten als een botsing tussen het oude en het nieuwe regime. De ontvangst was warm en genereus zodat de verwaaide bezoekers die gewoontegetrouw de weg naar de Willemskade weten te vinden niet verrast werden. Het overvolle programma met een lengte van meer dan 2 uur was het enige schoonheidsfoutje van de dag. AFRIKA 010 is uit eigen collectie samengesteld door curator Paul Faber. In vele opzichten een tentoonstelling met een geschiedenis.

In september 2011 besteedde ik voor het eerst aandacht aan het Wereldmuseum in een commentaar over het afstoten van The Schoolboys van Marlene Dumas door Museum Gouda dat de museumwereld onaangenaam verraste. De echte reden waarom dit schilderij geveild moest worden is nog steeds niet door directeur Gerard de Kleijn geopenbaard, zodat we het moeten doen met een rammelende uitleg. Zie hier de kern van de kritiek op het beleid dat tot verkoop leidde. Antwoorden op kamervragen wezen op de smalle marges van musea die wilden ontzamelen. Afstoffen van beleid leidde tot herbevestiging van richtlijnen en floot museumdirecteuren terug die over de rand gingen. De paradox van het antwoord van toenmalig staatssecretaris Halbe Zijlstra op kamervragen van SP’er Jasper van Dijk over de collectie van het Wereldmuseum leek dat het haaks stond op de kaalslag in de kunst die het kabinet Rutte I van VVD en CDA met gedoogsteun van de PVV vanaf 2010 inzette.

Het was geen paradox, maar het doorschuiven van verantwoordelijkheid zonder voldoende financiering naar een bestuurlijk lager niveau zoals later ook de zorg overkwam. Zijlstra antwoordde in 2011: ‘Ik ga ervan uit dat gemeenten, provincies en rijksoverheidsorganen de musea die hun collecties beheren in staat stellen die codes na te leven en zelf die codes als kader hanteren bij het verlenen van volmachten om voorwerpen af te stoten. (..) De beoordeling van de vraag of een voorstel van het Wereldmuseum binnen deze codes past ligt bij de Gemeente Rotterdam.’  Dit leidde begin 2014 in Rotterdam tot opstellen van de Rotterdamse regels

In die vijandelijke omgeving van lokale musea, museumsector, kunstfondsen, kunstenaars, kunstliefhebbers en -verzamelaars, steun op lokaal niveau van D66 en linkse partijen en op landelijk niveau van een kabinet van VVD, CDA ‘dat op de centen paste’ onderschatte toenmalig directeur van het Wereldmuseum Stanley Bremer de oppositie en het monsterverbond tegen zijn plannen om delen van de collectie te verkopen om een reservefonds van tientallen miljoenen op te bouwen voor de exploitatie. Bremer staarde zich blind op z’n inner circle van Rotterdamse Leefbaar- en VVD-getrouwen die lak hadden aan regels. Zijn rol als Robin Hood aan de Maas om te nemen van de gemeenschap en te geven aan z’n medestanders bleek potsierlijk en ondeugdelijk.

Het Wereldmuseum is door de inspanning van velen die nooit in de openbaarheid traden voor de poorten van de hel weggesleept. In de openbaarheid waren het onder meer Boris van Berkum, Olphaert Den Otter, Sjors van Beek, raadslid Ruud van der Velden en ikzelf die de voorstanders trachtten te motiveren om in actie te komen. Die berichten motiveerden het personeel van het Wereldmuseum dat zich geschoffeerd voelde door Bremer. Ze klampten zich vast aan kritiek die op een omslag kon wijzen. Vooral voor de zomer van 2014 verliep dat moeizaam, maar daarna kreeg de actie wind in de zeilen. De burgerbeweging die kunstenaar Den Otter wist op te tuigen was een prachtig voorbeeld van activistische politiek door burgers. Het was ook een front en focus voor anderen om door te drukken en de cultuurbarbaren zoals die gesymboliseerd werden door museumdirecteuren als Gerard de Kleijn of Stanley Bremer terug te wijzen en op hun plek te zetten.

De geschiedschrijving van deze kwestie is nog niet rond zoals een artikel van Claudia Kammer in NRC ter gelegenheid van de opening van AFRIKA 010 verduidelijkt. Het had de misleidende titel ‘Spookverhalen bleken niet waar’ die over de collectie Sanders leek te gaan, terwijl dat nauwelijks uit de tekst bleek. Spookverhalen blijken wel degelijk waar, want dat alle stukken uit de gemeentelijke collectie er uiteindelijk nog zijn wil niet zeggen dat ze zonder het hierboven geschetste monsterverbond van opposanten tegen het ontzamelbeleid van directeur Bremer niet verkocht zouden zijn aan kunsthandelaren in Madrid, Brussel, Parijs of Londen.

13095739_1022919757836370_5920450050971882555_n

Hoe verder? Het Wereldmuseum is met AFRIKA 010 en interim-directeur Jan Willem Sieburgh de goede weg ingeslagen, maar de steun ervoor moet vastgehouden worden. In Nederland wordt kunst niet vanzelfsprekend gekoesterd. Dat moet elke keer weer bevochten worden. Ik omschreef een jaar geleden wat nodig is voor een levensvatbare doorstart: 1) politieke steun van de gemeente Rotterdam inclusief het herstel van het oude niveau van subsidie om tot een levensvatbaar bedrijfsmodel te komen; 2) heroriëntatie van het gebouw op tentoonstellingen en collectie (beheer, documentatie, ontsluiting), en afwaarderen van de niet-kerntaken (restaurant, banqueting) die trouwens toch verliesgevend waren; 3) herstel van de kerntaken van het museum door het opnieuw opbouwen van een wetenschappelijke staf en een tentoonstellingsafdeling die zo’n twee grote, vier middelgrote en zes kleinere presentaties per jaar maakt ; 4) herstel van het vertrouwen bij politiek, publiek, museumsector en collega-volkenkundige musea, bruikleengevers, vermogensfondsen en sponsoren.

Foto: Impressies van de opening van de tentoonstelling ‘AFRIKA 010‘ in het Wereldmuseum, 28 april 2016. Credits: Lydia van Oosten.