Ann Demeester schiet uit haar slof en meent dat Goldstein en Ruf gekruisigd en gefusilleerd zijn. En ze is boos op NRC

De directeur van het Haarlemse Frans Hals Museum Ann Demeester doet in een interview met Jaap Timmer voor het Leidsch Dagblad hoogst ongelukkige uitspraken over de gang van zaken bij het Stedelijk Museum. Demeester meent dat de onlangs voortijdig opgestapte artistiek directeur Beatrix Ruf en haar eveneens voortijdig opgestapte voorganger Ann Goldstein ‘het museum weer op de kaart hebben gezet’. Is het echt? Vooral de niet-communicatieve Goldstein wordt als een mislukking beschouwd. Als ze het Stedelijk al op de kaart gezet heeft, dan is het de vraag wat voor kaart dat dan wel mag zijn. Ruf zette het Stedelijk evenmin op de kaart, maar trok een Zwitserse kaart uit een eerdere carrière en verdiepte zich verder vooral in advieswerk en kunsthandel. Als Ruf al een kaart trok, dan was het de kaart Ruf, en niet de kaart Stedelijk Museum.

Het waarom van deze interventie van Ann Demeester geeft te raden. Waarom spreekt ze zich zo scherp en onbeschroomd uit met gebruikmaking van christelijke-  en oorlogsretoriek? Het kan best zijn dat ze het inhoudelijk eens is met de koers van Ruf en het daarom voor haar opneemt, maar door zo uit haar slof te schieten en te overdrijven maakt ze zich ongeloofwaardig. Als Demeester zich wil profileren als kandidaat artistiek directeur voor het Stedelijk Museum, zoals nu allerlei directeuren van kleinere musea zich profileren door interviews en ingezonden stukken, dan valt moeilijk in te zien hoe dit interview daarbij helpt.

Goldstein en Ruf hebben vermoedelijk fouten gemaakt, maar zijn allebei gekruisigd alsof ze helemaal niets goed hebben gedaan’, zegt Demeester. Het is nogal een understatement om te zeggen dat beide voortijdig opgestapte directeuren ‘vermoedelijk’ fouten hebben gemaakt. Die fouten zijn gemaakt, waren aanzienlijk en zijn uitgebreid in de publiciteit besproken. Er is niets ‘vermoedelijk’ aan. Met de bijbelse metafoor over de kruisiging zoekt Demeester door overdrijving een afleiding voor het slecht functioneren van beide directeuren. Maar de eigentijdse Demeester kan niet achterblijven en verwijst naar de moderne tijd en haalt na hamer en spijkers ook een geweer uit de kast: ‘Ann Goldstein is gewoon gefusilleerd, en Beatrix Ruf ook’, zegt ze. Wow.

Uiteraard heeft Demeester gelijk dat het Stedelijk Museum sinds 2010 in commissie heeft gefaald: ‘Er worden vaker grote fouten gemaakt door directeuren, maar zij runnen een museum niet in hun eentje; er is ook een team en een raad van toezicht.’ Oh, dus Goldstein en Ruf hebben niet ‘vermoedelijk’ fouten gemaakt, maar ‘grote fouten’. Deze constatering van Demeester is niet nieuw. Het is al sinds enige jaren een publiek geheim dat het een slangenkuil en chaos bij het Stedelijk was. Jan Christiaan Braun viel in 2011 de Raad van Toezicht frontaal aan, zoals uit dit commentaar blijkt en ging daar in de jaren daarna mee door. Het is overigens onterecht om het team van het Stedelijk in de deconfiture te betrekken, zoals Demeester moet weten die als museumdirecteur in Haarlem een tamelijk strak personeelsbeleid voert dat tegenstemmen weinig ruimte laat.

Het interview wordt er raadselachtig op als Demeester komt te spreken over NRC dat de onthullingen over de nevenfuncties van Ruf en de slechte verslaglegging daarvan in de jaarverslagen naar buiten bracht: ‘We zijn boos op NRC dat ze de boel op de spits hebben [ge]dreven; ik zou willen zeggen tegen NRC ‘Maak het werk dan ook maar helemaal af. Je hebt nu de directeur onderzocht, onderzoek nu alles!’. Wie zijn ‘we’? Heeft Ann Demeester een meervoudige persoonlijkheid? Hoe dan ook verwart ze oorzaak en gevolg. NRC heeft verslag gedaan van een misstand die is ontstaan door onvoldoende toezicht van de Raad van Toezicht en de ruimte die Beatrix Ruf kon nemen. Het is een gotspe om te beweren dat een nieuwsmedium dat verslag doet van een misstand en een overtreding door Ruf van de ethische code van de ICOM ‘de boel op de spits heeft gedreven’. Ann Demeester is in dit interview in haar eigen zwaard gevallen. Ze dient er haar geloofwaardigheid niet mee.

Foto: Schermafbeelding van deel artikelAnn Demeester: Beatrix Ruf is ’gefusilleerd’’ in het Leidsch Dagblad, 25 oktober 2017.

Frans Hals Museum extra gekort. Demeester staat voor uitdaging

8f088f69da798eae37c90a86b82a2a5c

Directeur Ann Demeester van kunstencentrum De Appel gaat op 1 februari 2014 naar het het Haarlemse Frans Hals Museum-De Hallen. Dat werd al in september 2013 bekend. Maar keert ze op haar schreden terug nu de Haarlemse dorpspolitiek met een college van D66, VVD, PvdA en GroenLinks roet in het eten dreigt te gooien? Het ligt niet in de aard van de strijdbare Demeester, maar de marges in de Haarlemse museasector worden erg klein. Verantwoordelijk wethouder is de VVD’er Cornelis Mooij met museale kunst in z’n portefeuille. Hij komt met een korting van tussen de half en een miljoen euro op de gemeentelijke subsidie van 2,5 miljoen euro.

De huidige directeur Karel Schampers noemt deze extra korting in het Haarlems Dagblad ‘onbehoorlijk bestuur‘ omdat het tegen de afspraken ingaat die vier jaar terug bij de verzelfstandiging van het museum zijn gemaakt. Acht ton snoeien ziet Schampers als de doodsteek voor z’n museum waarvan-ie nog een kleine maand directeur is: ‘We hebben al een bezuiniging van 10 procent lopen. Stel dat deze klap daar bijkomt, dan is dat een afschuwelijke start voor mijn opvolger Ann Demeester. Dan zit je op zo’n acht ton. Ik zou niet weten hoe ze dat moet realiseren zonder dat het museum zodanig wordt uitgehold dat het vleugellam wordt.’

Volgens Schampers verschuilen wethouder Mooij en burgemeester Schneiders (PvdA) zich lafhartig achter hun ambtenaren als-ie naar de onderbouwing vraagt: ‘Dat hebben de ambtenaren bedacht. Het is toch een blijk van onvermogen als je je zo achter je ambtenaren verschuilt en de onderbouwing van je eigen voorstellen niet kent.‘ Maar zoals zo vaak hebben de rekenende ambtenaren weinig verstand van kunst: ‘Een bezuinigingsplan is snel gemaakt door onbenullen: de oude meesters behouden en de nieuwe kunst op een laag pitje.‘ Ontzien van prestigieuze kunst die zich bewezen heeft en het korten op talentontwikkeling en vernieuwing is een constante die sinds de beleidsomslag van toenmalig staatssecretaris Halbe Zijlstra de cultuurpolitiek teistert.

Op de vraag van Jaap Timmers en John Oomkes van het Haarlems Dagblad of Ann Demeester directeur had willen worden als ze had beseft welke bezuinigingen op haar af zouden komen is haar antwoord veelzeggend: ‘Ik zou er wel drie keer over nagedacht hebben, had ik dit geweten. Aan de andere kant: ik ben echt wel een straatvechter.’ Wie wil er straks nog museumdirecteur in Nederland worden? Karel Schampers heeft gelijk. Wat het Haarlemse college en veel colleges in de 50 grootste steden doen is onbehoorlijk en onzorgvuldig. Zo kan geen enkele directeur werken. De politiek maakt de kunst kapot. Bewust of onbewust. Vraag is wat erger is. 

Lees ook een eerdere hartekreet: ‘Schampers laakt bij afscheid marktdenken van musea en is schamper over cultuurpolitiek‘.

Foto: Dana Lixenberg, Deerhunters, 2002. Collectie Frans Hals Museum.

Schampers laakt bij afscheid marktdenken van musea en is schamper over cultuurpolitiek

karelschampers

Vertrekkend directeur van het Haarlemse Frans Hals Museum Karel Schampers luchtte gisteren bij z’n afscheid z’n hart. Het Haarlems Dagblad noemt het ‘een laatste hartekreet‘. Hij heeft het niet zo op de Nederlandse musea die naar de pijpen dansen van het grote publiek of de overheid. Ze spelen op veilig en zetten het publiek het bekende voor. Zo neigt het tentoonstellingswezen volgens hem ‘naar populisme en kortstondige opwinding‘. Hoe krachtig zijn z’n woorden en hoe jammer is het dat ze waar zijn. Startende kunstenaars van nu ziet Schampers als kind van de rekening. Musea en overheid zetten niet meer in op talentontwikkeling zoals ze tot voor kort deden. Met als gevolg dat de hedendaagse kunst van de toekomst onder druk staat.

Schampers kijkt breder en meent dat de cultuur zich onttrekt aan het nutsdenken van politici, conservatoren en museumdirecteuren: ‘Dit voortdurend in beweging zijn van de cultuur, waar de hedendaagse kunst in belangrijke mate toe bijdraagt, is van buitengewoon belang voor een levendige samenleving.‘ En: ‘Het is de taak van het museum de vitale impulsen van deze tijd te herkennen en het publiek te confronteren met wat binnen onze cultuur aan het veranderen is‘. In interviews eerder deze week ter gelegenheid van z’n afscheid laakte Schampers middelgrote musea als het Groninger Museum en het Centraal Museum, maar ook het Stedelijk die op veilig spelen en het experiment schuwen. Anders gezegd, te voorzichtig programmeren.

Voor de politiek van de gevestigde partijen heeft Schampers geen goed woord over: ‘Het is toch eigenlijk onvoorstelbaar dat een minister [Bussemaker], en met haar trouwens vele lokale overheden, openlijk durft te zeggen dat ze weinig vertrouwen heeft in de hedendaagse kunst en niet wenst te investeren in jong talent. Ze zegt daarmee feitelijk het vertrouwen in de toekomst op.‘ Voor wie niet cynisch wil worden over de kortzichtigheid en het economisch denken van een overheid -dat trouwens volledig averechts uitpakt en daarom z’n doel voorbijschiet- is onderhand niks meer onvoorstelbaar. Om het aardig te zeggen over een onaardige politieke klasse: het weet geen afweging meer te maken tussen korte- en langetermijndenken.

Karel Schampers is de museumman van de praktijk die het allemaal heeft meegemaakt. Als conservator en directeur, in contact met cultuurwethouders, fondsen en sponsors. Hij praat niet vanuit een impuls of de waan van de dag, maar vanuit een beredeneerd oordeel van jaren. Het beeld dat-ie schetst is niet om vrolijk van te worden. Grotere musea als Boijmans, het Van Abbe of de Lakenhal proberen zich te onttrekken. Maar ook zij worden snel geconfronteerd met teruglopende middelen. Die de landelijke en lokale overheden de musea opleggen. Tandenknarsend worden ze gedwongen niet het avontuur maar de veiligheid te zoeken.

Schampers’ hartekreet contrasteert met een stuk van de directeur van de Stadsschouwburg Amsterdam Melle Daamen in NRC dat zo begint: ‘Het cultuurbeleid in Nederland mist scherpte en kent veel te veel braafpraat‘. Daamen ziet in het kunstklimaat een ‘fixatie op het nieuwe en het vernieuwende‘. Doordat Daamen het zo scherp aanzet lijkt-ie haakser op Schampers te staan dan het is. Het is de koele rationalist (Daamen) die vanuit een grote cultuurorganisatie redeneert tegenover de realistische idealist (Schampers) die de middelgrote organisaties als onmisbare humuslaag voor de kunsten ziet. Maar ze verschillen van inschatting of talentontwikkeling en vernieuwing in de Nederlandse cultuurpolitiek en kunstpraktijk ondergewaardeerd worden. Wie kijkt hoe er de laatste jaren gekort is op talentontwikkeling -wat zelfs de Raad voor Cultuur in haar advies Slagen in Cultuur toegaf als een tekortkoming in het cultuurbeleid- moet Schampers gelijk geven.

Foto: Vertrekkend directeur van het Haarlemse Frans Hals Museum Karel Schampers. Credits: United Photos/Toussaint Kluiters.

MuseumgoudA verkoopt eigen identiteit

Directeur Gerard de Kleijn van museumgoudA zegt in een persbericht dat-ie een topstuk in Londen gaat verkopen: The Schoolboys uit 1987 van Marlene Dumas. Hij rekent op een opbrengst van 800.000 euro. De kans bestaat dat een iconisch werk uit Nederlands museaal bezit in buitenlandse handen komt.

Er zijn vier overwegende bezwaren tegen de verkoop door museumgoudA van een topstuk. Die zijn van inhoudelijke, procedurele, aankooptechnische en politieke aard.

Inhoudelijk. Gerard de Kleijn zegt dat het werk van Dumas niet meer in de kerncollectie past. Dat klopt binnen zijn logica. Maar hij vergeet te melden dat museumgoudA onder directeur Josine de Bruyn Kops (1977-1987) alleen kunst van vrouwen kocht, waaronder The Schoolboys dat als gevolg van dit beleid in 1988 werd verworven. Tevens kreeg het toenmalige Catharina Gasthuis in 1976 de opdracht van de Goudse gemeenteraad om hedendaagse kunst te verzamelen.

In zijn nota Tussen Hemel en Aarde wisselt Gerard de Kleijn de traditie van het verzamelen van vrouwenkunst en hedendaagse kunst in voor het verzamelen van religieuze kunst, keramiek, kleipijpen en werk van de Haagse school. Ofwel, De Kleijn verandert spelregels om vervolgens te beweren dat de oude logica niet meer geldt. Zie hier voor een kritische analyse van het beleid van De Kleijn.

Procedureel. In 1987 werd Nederland opgeschrikt toen de gemeente Hilversum een Mondriaan wilde afstoten. Onder aanvoering van het Stedelijk Museum sprak museaal Nederland er schande van. In 2005 gebeurde hetzelfde toen directeur Karel Schampers van het Haarlemse Frans Hals Museum twee werken wilde afstoten. In beide gevallen ging de verkoop niet door. De museumwereld was wakker geschud.

Sinds die tijd is afstoting van museumstukken een hot topic. Het Centraal Museum maakte er in 2006 tentoonstelling en veiling tegelijk van: Uit het depot. Een project om de grenzen aan de afstoting van museumobjecten te proeven.

Op basis van de Museale Gedragscode van de Nederlandse Museumvereniging (NMV) heeft het Instituut Collectie Nederland een Leidraad voor het Afstoten van Museale Objecten (LAMO) opgesteld: Deze LAMO is overgenomen door de NMV, waarmee het de standaardprocedure is geworden welke een museum in principe dient te volgen bij het afstoten van een object. Een van de eisen die de Museale Gedragscode aan een professioneel museum stelt is dat het onderzoekt of voor het af te stoten object een andere museale bestemming gevonden kan worden. 

Het zou logisch zijn als museumgoudA The Schoolboys van Marlene Dumas aan andere Nederlandse musea had aangeboden en daarover in gesprek was geweest met de NMV. Maar het persbericht zegt er niets over. Vraag is of museumgoudA zich professioneel en collegiaal opstelt jegens andere musea of dat De Kleijn zijn eigen gang gaat zonder standaardprocedures van de gedragscode te volgen.

Aankoop. Enkele jaren gelden ontstond ophef vanwege de voorgenomen verkoop door BAT van de Peter Stuyvesant Collectie die Alexander Orlow met adviseurs had opgebouwd. Naast de culturele barbarij om een bijzondere bedrijfscollectie te verkopen ging het om de gunstige voorwaarden waaronder de werken waren aangekocht. Galeristen gaven kortingen vanwege het achterliggende idealisme van Orlow. Niet in de verwachting dat de werken op een veiling ooit tegen marktprijzen verhandeld zouden worden.

Hetzelfde geldt voor The Schoolboys van Marleen Dumas. Gereconstrueerd moet worden onder welke voorwaarden het in 1988 verworven is door het Catharina Gasthuis. Dit geeft uitsluitsel over het feit onder welke voorwaarden het nu verkocht kan worden. Dat geldt moreel voor de relatie galerie/museum en juridisch voor de relatie museum/overheid. Het is niet onaannemelijk dat de aankoop deels geoormerkt is door aankoopgelden van het toenmalige Ministerie van WVC.

Politiek. De culturele sector staat onder druk. De verwachting is dat staatssecretaris Zijlstra hard gaat bezuinigingen op cultuur. Velen zijn het erover eens dat de bezuinigingen eerder worden ingegeven door gebrekkig inzicht in het functioneren van de sector dan door rationele overwegingen. Kinderen worden met het badwater weggegooid. Aangebrachte schade is vele malen groter dan de opbrengst van bezuinigingen. Naast het gederfde economisch nut door bezuinigingen op cultuur waar Joop van den Ende op wijst.

MuseumgoudA gaat mee in de logica van de staatssecretaris en geeft in een lastige tijd het verkeerde signaal. Namelijk dat kunst misbaar en verhandelbaar is. Da’s een misvatting. MuseumgoudA kiest eieren voor haar geld in plaats van zich met collega-musea sterk te maken voor een krachtige museumsector.

Conclusie.  De voorgenomen verkoop door museumgoudA van The Schoolboys van Marlene Dumas ligt complexer dan de directeur van museumgoudA voorstelt. Er zijn talloze vragen van inhoudelijke, procedurele, aankooptechnische en politieke aard die eerst beantwoord dienen te worden voordat verkoop werkelijk aan de orde is. Het verdwijnen van een topwerk als The Schoolboys uit Nederlands kunstbezit is een verlies voor de Collectie Nederland.

MuseumgoudA heeft als geprivatiseerde culturele instelling weliswaar een eigen verantwoordelijkheid, maar laadt een verdenking van gemakzucht op zich. Het verkoopt tafelzilver zonder eigen initiatieven te ontplooien en zich als volwassen deelnemer te voegen in de Nederlandse museumsector. Dat geeft te denken over inzicht, inschattingsvermogen en manoeuvreerruimte van directeur De Kleijn.

Foto: The Schoolboys van Marlene Dumas, 1987

Hervorming museumsector gevraagd

Commentaar van januari 2011:

Hoe komen entreeprijzen van musea tot stand? Met wat moet je het vergelijken? Is een museum een volledig culturele bestemming of een samengaan van evenement en cultuur? Valt het te vergelijken met een bioscoopkaartje, de toegang van een voetbalwedstrijd, een bibliotheekpas, de entree voor de Efteling of een gratis Studium Generale lezing bij de Universiteit? Is een rendez-vous van twee uur met Van Doesburg hetzelfde als twee uur oogcontact met Kirsten Dunst?

Duidelijk is dat de museumsector niet tot eenduidigheid komt in de prijsstelling. Waar een toeslag van € 2,50 voor de Nachten van Van Gogh redelijk lijkt, komt € 6,00 toeslag voor Van Doesburg in de Leidse Lakenhal buitensporig over. Minder kwaliteit, minder naam, minder museum, maar toch een tweemaal zo hoge toeslag? Alsof een kaartje voor een voetbalwedstrijd in het stadion van VVV of RKC tweemaal zo duur is als Ajax in de Arena.

Hoewel op plaatselijk niveau voor pashouders of doelgroepen regelingen bestaan voor gratis toegang ontbreekt er in Nederland een overkoepelende regeling. Zo weten Fransen op woensdag gratis hun musea te vinden en heeft de Franse president Sarkozy de toegang tot de staatsmusea voor jeugdigen onder de 25 jaar gratis gemaakt. Ook andere groepen als werklozen en mensen die op de bijstand aangewezen zijn hebben gratis toegang. Sociaal beleid stroomt de musea binnen.

Terwijl inkomsten uit de verkoop van toegangsbiljetten doorgaans ondergeschikt zijn, lijken allerlei initiatieven om de drempel voor minvermogenden te slechten in Nederland niet te slagen. Wellicht omdat niemand de rekening wenst te betalen. Deze uitblijvende initiatieven geeft de museumsector geen sociaal en slim gezicht van een organisatie die politieke resultaten boekt.

Een projectgroep van de Museumvereniging concludeert in 2007 dat de Museumkaart een mooi product is voor de musea. De conclusie is dat zelfs zonder sponsor de financiële basis van de Stichting Museumkaart gezond is.

Bij de prijsstelling speelt dat het belang van de Museumkaart voor het Van Gogh Museum op de bedrijfsvoering relatief kleiner is dan bij een provinciaal museum als De Lakenhal, Centraal Museum of Groninger Museum. Door het hoge percentage buitenlandse bezoekers zonder Museumkaart kan het van Gogh Museum de toeslag op de Museumkaart laag houden. Neem de proef op de som en bezoek het Van Gogh Museum op een drukke zomerse dag. De rij voor de binnenlandse kassa voor Museum- en ook ICOM-kaarthouders bedraagt dan een fractie van de buitenlandse rij.

De ongelijkheid in toeslagen werkt verwarrend voor bezoekers. Waarbij het ontbreken van niet-strikt museale instellingen als de Rotterdamse Kunsthal bij het gebruik van de Museumkaart een nieuwe verwarring oplevert voor degenen die niet precies begrijpen wat een museum is. Maar da’s een ander onderwerp.

Oorzaak lijkt dat sommige steden hun gemeentelijke musea in achtereenvolgende bezuinigingsrondes flink hebben afgeknepen. Het ergste moet nog komen. Wat de linkse politiek de PVV terecht verwijt, namelijk rancuneus en kinderachtig gedrag jegens de cultuur kan de PVV terecht terugspiegelen. Middelgrote gemeenten als Amersfoort en Gouda slachtofferen hun musea. Da’s hun eigen prioriteit.

Soms zijn voormalige gemeentemusea op afstand gezet en geprivatiseerd onder de afspraak van een meerjarig contract en subsidie. Waarbij collectie en gebouw in handen van de gemeente blijven als drukmiddel. Of ze zijn nog in naam een gemeentemuseum waarvan de directeur direct rapporteert aan de wethouder van Cultuur.

Maar in beide gevallen zijn museumbudgetten afgelopen jaren verminderd of op zijn best bevroren. Dit terwijl allerlei kosten in de culturele sector bovengemiddeld zijn gestegen.

Daarbij komt dat gemeenten met hun vastgoedbezit avonturen aangegaan zijn en dat willen vermarkten. Waar vroeger kostbare en in het centrum gelegen museumgebouwen pro forma op een balans stonden worden ze nu op een semi-zakelijke markt van het gemeentelijk vastgoedbedrijf ingeboekt. Paradox is dat gemeenten graag een volwaardig en prestigieus museumgebouw willen financieren, maar zich steeds minder vast willen leggen voor de exploitatie met een open eind. Vaak een loze exercitie die ermee eindigt dat verhoogde huurpenningen worden kwijtgescholden. Maar het budget schiet wel de lucht in.

Wat rest is een idee van kapitalisering en een mentale druk op het museum om inschikkelijk te zijn om erger te voorkomen. Met een zwaard van Damocles boven de balans. Het museum is in de val gelopen door te veel te groeien in stenen en mensen en is verregaand inflexibel geworden. Het kan niet meer reageren.

Steeds meer ontbreekt het aan sociaal-democratische wethouders met een hart die een idee van permanente educatie in hun politieke agenda hebben staan. Het ideaal van verheffing van het volk kreeg vroeger gestalte in een royale bijdrage aan het gemeentemuseum. Dat idee ontbreekt nu waar sociaal-democratische wethouders nog meer dan liberale bestuurders gestuurd worden door hun visie van het marktdenken.

Structureel heeft Nederland teveel musea en tentoonstellingen. Hoewel er naar mijn idee maar acht musea zijn die op dit moment regelmatig kwaliteit leveren in hun tentoonstellingen (De Pont, Boijmans, Van Gogh Museum, Haags Gemeentemuseum, Mauritshuis, Van Abbe, Rijksmuseum en op het nippertje, het Stedelijk Museum) staat het land overvol met musea en zuigen vele middelmatige en middelgrote musea een deel van de budgetten weg.

Sommige topmusea beconcurreren elkaar of zelfs zichzelf door een ADHD-achtige programmering. De befaamde tentoonstellingsmachine die op hol geslagen is en niet meer te temmen valt ten koste van verdieping van de inhoud, de uitvoering en het ontbreken van nazorg voor een tentoonstelling. Want aan de horizon doemt een nieuwe naam op die door de afdelingen publiciteit en marketing moet worden gelanceerd. Of de naam van de conservator of de museumdirecteur moet helpen vestigen. Maar geen enkel museum kan op straffe van weggezakte aandacht afhaken.

Nederlandse musea draaien internationaal niet meer mee zoals vroeger en hebben in het bruikleenverkeer weinig in te brengen. Modes bepalen de agenda. Enkele jaren terug was de landententoonstelling populair. Wat volgt? Een tentoonstelling uit eigen collectie met een paar bijzondere bruiklenen, ingegeven door eigen schaarse middelen? Beter lijken terughoudendheid, reflectie en een betere onderlinge afstemming tussen musea zodat de kwaliteit opgekrikt kan worden en bezoekers weer op adem kunnen komen.

Projectsubsidies moeten het budget incidenteel en structureel ophogen. Da’s een onmogelijke opgave. Want het beroep op de Mondriaan Stichting, een vermogensfonds als het VSB Fonds -met een gehavend budget door de crisis-, het Prins Bernhard Cultuurfonds, een lokaal fonds als het K.F. Hein Fonds of een bedrijfssponsor -waarbij de banken deels weggevallen zijn door de crisis- is te groot geworden. Over het maecenaat is hetzelfde te zeggen. Ook dat brengt niet de volledige oplossing.

De BankGiroloterij ondersteunt Nederlandse musea structureel, dat wil zeggen langer dan drie jaar. Zo krijgen middelgrote musea als het Utrechtse Centraal Museum, het Nijmeegse Valkhof of het Haarlemse Frans Hals Museum een jaarlijkse bijdrage van € 200.000. Musea die geen sluitende begroting hebben vissen achter het net. Wat de kloof tussen de haves en de have-nots in museumland vergroot.

Een voorzichtige conclusie is dat de museale sector via de sectorale Museumvereniging niet de indruk weet te wekken de deelbelangen van de afzonderlijke deelnemers te kunnen overbruggen. Lastig in een veld waar concurrenten moeten samenwerken. Dat verschil uit zich eerder in de sexy programmering dan in overleg over aankopen, registratie of behoud. Afzonderlijke musea gaat het financieel slecht en ze hangen aan een lijntje. De relatie met de subsidieverstrekkende gemeente is er doorgaans een van afhankelijkheid.

Musea moeten zich herpositioneren en een stapje terugdoen om toekomstig onheil af te wenden. Het zou helpen -al is het intern binnen de museale sector of in een miniconvent- als er een onderscheid kwam tussen musea met een internationale, nationale of regionale uitstraling. Waarbij mogelijkheden gekwantificeerd worden aan de hand van kwantitatieve criteria zodat musea uit zelfbescherming niet overambitieus kunnen worden. Een kwart van de musea kan opgedoekt worden, waarbij in de keuze niet de regionalisering die het CDA voorstaat, maar de kwaliteit de doorslag moet geven.

Dan kunnen zelfs afnemende budgetten beter hun weg vinden en wordt de bezoeker beter dan nu gediend met een evenwichtige en kwalitatieve landelijke agenda. En wie weet lagere toeslagen. Passende titel voor een nota hierover zou kunnen luiden De Nederlandse museumsector: Van Wildgroei naar Win-Win. Dat laatste begrip is echter te verschrikkelijk voor woorden. De oplossing is namelijk niet meer management en consultants met hun turbo-taal, maar juist minder van dat alles. Terug naar de werkvloer van de echte professionals. Da’s de oplossing. Wie maakt dat duidelijk aan de museumsector?

Foto: Missiemuseum Steyl, Limburg